Cartularium Radbodi

 

 

De chronologie van het Cartularium Radbodi

 

Het Cartularium Radbodi ofwel de Goederenlijst van het Bisdom Utrecht is onze belangrijkste en meest omvangrijke bron voor de topografie van Utrecht en Noord- en Zuid-Holland. Alleen we kunnen er weinig mee, omdat de opsomming van de schenkingen geen enkele structuur lijkt te vertonen. De klachten over de ondoorzichtigheid zijn niet van de lucht. Dat is jammer, want die ondoorzichtige structuur hindert ons bij de identificatie van de vermelde plaatsnamen. Daarvoor hebben we alleen de volgorde van de vermeldingen en klankovereenkomsten met bestaande plaatsen. In overzichten van de plaatsnamen, die in het Cartularium Radbodi worden genoemd, wemelt het dan ook van de vraagtekens en vage geografische aanduidingen. De situatie is dermate dramatisch, dat men reeds lang opgehouden is met het zoeken van een structuur, hoewel men hier en daar wel een volgorde tussen de opsomming en de ligging van de plaatsen meent te bespeuren. (1)

 

(1) Overigens hebben onderzoekers ook zelf aan de ondoorzichtigheid bijgedragen door uitsluitend op basis van gelijkheid van klank- of schrijfwijze soms lukraak te identificeren. Een voorbeeld daarvan is Ualcanaburg. In de tekst staat uitdrukkelijk dat het de naam is van een kerk en uit de context blijkt dat die evenals de kerk Holtsele in de omgeving van Rotterdam of in het Westland stond. Toch wordt Valcanaburg geidentificeerd met de plaats Valkenburg bij Leiden. Ook worden soms Latijnse woorden in de tekst voor plaatsnamen aangezien, zoals het woord fengrima dat wellicht jaagpad betekent en het voor de afschrijver of lezer kennelijk onbekende woord stagna - kreek (stilstaand water).

 

Liber Donationum

 

Het Cartularium Radbodi wordt ook wel aangeduid als liber donationum, een lijst van schenkingen, die aan het Bisdom Utrecht zijn gedaan. Die aanduiding is ontleend aan de titel van het Cartularium Radbodi, waarin staat, dat het gaat om goederen, die reeds lang geleden door gelovigen aan de St. Maartenskerk zijn gedaan. Dat was voor mij de reden om nu eens niet naar de topografie en de geografie te kijken, maar het Cartularium Radbodi te beredeneren vanuit de schenkers, waarvan er diversen met naam en familierelaties in het cartularium worden genoemd.

 

Als voorbeeld het goederenbezit in Maasland:

a. In Masalandae (Maasland) behoort de gehele tiend tot St.-Maarten en Suinouerit (?) in zijn geheel en Ostburon in zijn geheel. Hetzelfde geldt voor de kerk genaamd Valcanaburg dat met alle toebehoren in zijn geheel en integraal van St.- Maarten is. Hoverathorp (Overdorp ?) in zijn geheel. In Suthrem 4 hoeven. In Helnere 5. In Vabbinghem 3. In Gintasstrip 2. In Pillinghem 1. In Marandi 1. In Epbaradum 2. In Elfnum 2. In Wirthum 2.

b. In Masamuthon is datgene wat Elegsuind heeft geërfd, of in zijn bezit scheen te zijn, geheel overgedragen aan St.-Maarten. In Ler ( Lier) 3. In Rufinghem 3. In Hustingest 3. In Litlongest 3. In Langongest 1 en een halve hoeve.

c. In Hovarathorpa de helft van de gehele villa, of hoeveel het ook is, afkomstig uit de erfenis van Erulfus en Radulfus.

Onderscheid wordt gemaakt tussen oud bezit (a) en later toegevoegde schenkingen, te weten uit de erfenis van Elegsuind (b) en uit de erfenis van Erulfus en Radulfus (c). De erfenis van Elegsuind in Maasmond (Masamuthon) heeft een meervoudig karakter en omvat mede goederen in Lier (Ler), Rufinghem, Hustingest, Litongest en Langongest in het Westland. De erfenis van Erulfus en Radulfus beperkt zich tot de helft van een villa in Overdorp (Hoverathorpa). De genoemde plaatsen zijn nog niet geidentificeerd. Er is discussie of Suinoverit een plaatsnaam is a la Zwijndrecht of verhaspelde woorden uit de Latijnse tekst. Voor ons doel is van belang om de niet nader aangeduide goederen (boerderijen) in gedachten vooraf te laten gaan door ‘te weten’, waarna de opsomming volgt.

 

Chronologie

 

Al eerder is de vraag gesteld of een zekere Gerulfus, die over visrechten in het laatste stuk van de (Oude) Rijn beschikte, niet geidentificeerd zou kunnen worden als graaf Gerolf, de stamvader van het Hollandse Huis. Daar kwam nog bij, dat in de betreffende passage gesproken wordt over ‘habet’ (heeft, bezit) in de tegenwoordige tijd in plaats van over ‘habuit’ (had), bezat in de verleden tijd, zoals bij sommige andere vermeldingen het geval was. Deze Gerulfus heeft dus zijn schenking tijdens zijn leven gedaan en degene die de schenking registreerde was een tijdgenoot van hem. Als we dan verder lezen, komen we de naam tegen van bisschop Adelbold I (Odilbald) met de toevoeging ‘zaliger nagedachtenis’. Adelbold I overleed in ballingschap in 898. Hij werd opgevolgd door bisschop Egilbert (899) en die vervolgens door bisschop Radboud (899-917), de naamgever van het Cartularium Radbodi. Zijn opvolger bisschop Balderik (918-975) keerde in 918 na zijn verkiezing uit ballingschap terug naar Utrecht. Het kon niet anders, of het laatste deel van het cartularium wees op een zekere chronologie, maar hoe zat het dan met het begin van het cartularium ?

 

Karel de Grote 877

 

De eerste genoemde schenking betreft de Vpkirika (Bovenkerk) in Duurstede en werd in 777 gedaan door (toen nog) koning Karel de Grote aan de toenmalige bisschop Alberik I (776-784) kort na zijn aantreden. De tekst van de betreffende oorkonde wordt weergegeven in het Oorkondenboek van Utrecht (No. 48). Dat komt niet alleen goed uit in het Karel de Grote-jaar, maar wijst uit, dat het Cartularium Radbodi de periode 777-917 omspant, te beginnen met de schenking van de Bovenkerk in Duurstede en eindigend met bisschop Radboud, die voor de registratie van de Utrechtse goederen heeft zorg gedragen en daarmee de terugkeer uit ballingschap voor zijn opvolger bisschop Balderik heeft voorbereid. De in het cartularium vermelde goederen waren immers van belang als bestaansgrond (inkomsten) voor het Bisdom, dat in de tijd van de ballingschap geen eigen inkomsten zal hebben gehad, maar financieel zal zijn gesteund door andere bisschoppen of (waarschijnlijker) de Duitse keizer.

 

Ballingschap 855-918

 

Terugkerend naar het Cartularium Radbodi kunnen we de periode van ballingschap in de goederenlijst herkennen. De ballingschap was veroorzaakt door de Noormannen, die Duurstede hadden geplunderd en Utrecht en Holland bedreigden. Het was bisschop Hunger (854-866), die in 855 in ballingschap vertrok naar Deventer, sinds de missie-activiteiten van St. Lebuinus een belangrijke plaats op de grens van het Rijk van koning Karel de Grote in zowel de onderwerping als de kerstening van de heidense Saksen onder leiding van de Saksische hertog Widukind. (743-807), dus in de periode van de schenking van de Bovenkerk in Duurstede (777). De ballingschap van de Utrechtse bisschoppen duurde ruim zestig jaar van 855 tot 918, zoals o.m. blijkt uit het Oorkondenboek van Utrecht, waar sprake is van een hiaat van schenkingen door gelovigen. In die periode ontbeerde het bisdom Utrecht niet alleen reguliere schenkingen zoals vermeld in het eerste deel van het cartularium, maar konden ook geen inkomsten worden geworven uit de goederen van het Bisdom in Holland en Utrecht. Ik zal hierna aantonen, dat de Hollandse graven van de afwezigheid van langdurig beheer en toezicht van de bisschoppen van Friesland ruim gebruik gemaakt hebben om bisschoppelijke goederen te annexeren. Dat gebeurde zowel in de Bollenstreek als in Kennemerland. Na de moord op Godfried de Noorman door de eerder genoemde graaf Gerolf c.s. voegde deze diens bezittingen daar nog aan toe. Dat waren dan wel de bezittingen, die Godfried de Noorman op het bisdom van Utrecht had veroverd. Wat zou deze graaf Gerolf ertoe gebracht hebben om tijdens de ballingschap van de Utrechtse bisschoppen de meest uitgebreide schenking aan het bisdom te doen ? Let wel, die schenking vond, zoals hiervoor betoogd, tijdens zijn leven plaats in de tijd van bisschop Adelbold I, overleden in 898, wiens naam als bisschop Odilbald tegen het einde van het cartularium wordt genoemd.

 

Teruggave van goederen door graaf Gerolf 889

 

Allereerst de vraag of de in het cartularium genoemde Gerulfus inderdaad geidentificeerd kan worden als Gerolf, die als de vader van het Hollandse Huis te boek staat. Voor de schenking heeft hij Rothulfuashem of Hrothulfuashem als domicilie gekozen. De schrijver van het cartularium verklaart daarbij, dat onder Rothulfushem de ons beter bekende plaats Rijnsburg (Rinasburch) moet worden verstaan, waar hij beschikte over het visrecht op het laatste stuk van de (Oude) Rijn. Het visrecht behoorde tot de grafelijke privileges samen met het zwaansrecht en het recht om te jagen en bomen te kappen in de wildernis (duinen). De inkomsten van de graven bestonden verder uit tienden en tolgelden, belastingen van schepen (koggen) en als waterbeheerder vergoedingen voor het onderhoud van dijken, enz. Ik maak uit de tekst van het cartularium op, dat onze Gerolf getrouwd was met Aldburge, dochter van Radulf, naar wie Rothulfuashem was vernoemd. Zowel Aldburge en Gerolf als Aldburge en Radulf doen in dezelfde periode schenkingen aan het bisdom van Utrecht, zowel van boerderijen als van visrechten. De schenkingen in het cartularium bestaan steeds uit meervoudige schenkingen, waarbij alleen de eerst genoemde schenking uitvoeriger wordt beschreven met pascuis, silvis, aquis et appendiciis (toebehoren). Daarna volgt een opgave van de mansi (boerderijen), eerst op het vasteland, daarna op de eilanden Texel en Wieringen en afsluitend eventuele visrechten in rivieren en meren. In het geval van Aldburge, Gerolf en Radulf gaat het om een zeer groot aantal schenkingen en verspreid over een zeer groot gebied (ruimer dan van een grootgrondbezitter verwacht mag worden). Ook dit is een argument om in de genoemde Gerulf onze Gerolf, stamvader van het Hollandse Huis te zien. In de vorige paragraaf stelde ik de vraag, wat deze Gerulf c.s. ertoe gebracht heeft om nog tijdens de ballingschap van de bisschoppen zo’n grote schenking aan het bisdom van Utrecht te doen. Ik breng dat in verband met de moord op Godfried de Noorman in 885 te Spijk. Dit zou het moment kunnen zijn geweest om de bisschoppen uit ballingschap te laten terugkeren, maar dat was nog niet mogelijk, omdat de eigendommen van Godfried de Noorman aan Gerolf waren vervallen en de Hollandse graven zich tijdens de ballingschap van de bisschoppen zelf ook al veel goederen hadden toegeëigend. In de uitgebreide schenking van Gerolf en Aldburge lijkt onderscheid te worden gemaakt tussen beide categorieën, waarbij het oudste deel de geannexeerde goederen tussen Leiden en Haarlem (ook: Herlem, Heslem) vertegenwoordigt en het van Godfried de Noorman afkomstige deel van Haarlem tot in de Kop van Noord-Holland lijkt te bestaan met inbegrip van de meren, waar het visrecht werd uitgeoefend. Er is duidelijk geen sprake van een reguliere schenking, maar van een teruggave van voormalige bezittingen van het bisdom van Utrecht, zeer waarschijnlijk onder druk van koning Arnulf van Karinthië (850-896). De schenking van plaatsen in Teisterband zie ik dan ook niet als een beloning voor de moord op Godfried de Noorman, maar als compensatie voor de teruggave van bisschoppelijke goederen.

 

Beheer op afstand

 

Naast de schenking c.q. de teruggave van goederen door Gerulfus c.s. wordt nog tijdens de ballingschap van de bisschoppen van Utrecht een schenking gedaan door Gutha (Guido), die beheerder van kerkelijke goederen zou zijn geweest, zoals de priester Sibrandus op Texel. De schenking betreft de kerk in Beverwijk (Beverhem), die nog niet geconsacreerd is. Die consecratie zou moeten gebeuren door de bisschop Adelbold I, maar die was in ballingschap. Aangezien die schenking volgt op die van Gerolf (hierboven gedateerd in 889) en Adelbold I in 898 stierf, moet die schenking in de periode 889-898 hebben plaatsgevonden. Saillant detail is dat naast de kerk (wellicht de Agathakerk) afgezien van enkele hofsteden ook een horige familie tot de schenking hoort. De kerk speelt een rol in de volksoverlevering in Beverwijk, beschreven in het boek Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen: ‘Een meisje dat voor de Vikingen van Velsen naar het noorden vluchtte, werd door de hoofdman Rorik achtervolgd. Tpen zij dodelijk vermoeid neerviel en een prooi van Rorik dreigde te worden, verrees voor zijn ogen in een verblindend licht de heilige Agatha. Rorik stortte als door de bliksem getroffen dood neer. Op de plek van de wonderbaarlijke interventie werd ter ere van Sint-Agatha een kapel gebouwd.’ Rorik was de oom van de Viking Rodulf (de zoon van zijn broer Harald) die omkwam bij een aanval in het huidige Friesland in 873. Zou deze Rodulf of Radulf niet de Radulf geweest kunnen zijn, naar wie Rothulfuashem (oude naam van Rinasburg, Rijnsburg) werd vernoemd, schoonvader van onze Gerolf en vader van Aldburge ? Een intrigerende vraag, omdat Gerolf een nazaat van de Deense koning Radboud zou zijn. Er bestaan aanwijzingen dat koning Radboud zich na zijn verdrijving uit Fresia citerior ophield in Kennemerland en in het benoorden de Oude Rijn gelegen deel van het Sticht Utrecht. Hij verbleef daar op een burcht Velsereburg geheten, gelegen aan de Felisena, waar Velsen naar genoemd was. Van daaruit beheerste hij zijn grondgebied, nadat hij afstand had moeten doen van de plaatsen Dorestad en Utrecht.

 

Tijdlijn

 

777 Schenking Karel de Grote

855 Ballingschap

885 Moord op Godfried de Noorman

889 Teruggave goederen door Gerolf

891 Dood van Adelbold I

917 Samenstelling van het cartularium

918 Terugkeer uit ballingschap

 

Topografie

 

De identificatie van plaatsnamen in het Cartularium Radbodi wordt bemoeilijkt door de ondoorzichtige structuur van de opsomming, de afwijkende schrijfwijze, naamsveranderingen die zijn opgetreden en wellicht ook doordat locaties zijn verdwenen. De overgrote meerderheid van de vermeldingen betreft mansi - boerderijen, waarbij de kans dat ze verlaten zijn als gevolg van brand, overstroming of verplaatsing vanwege duinverstuiving naar een andere locatie niet denkbeeldig is. Soms verdwijnen ze van de kaart, maar niet altijd wordt de herinnering uitgewist, omdat ze bijvoorbeeld doorleven in de achternamen van personen of te vinden zijn in notariële akten.

Voor het cartularium ga ik er van uit, dat er in het geval van ‘anonieme’ schenkingen doorgaans sprake is van meervoudige schenkingen, die gezamenlijk op de goederenlijst werden bijgeschreven c.q. toegevoegd werden aan bestaand bezit. De gebruikelijke manier in zulke goederenlijsten is de vermelding van mansi I, II, III in villa ABC in pago (gouw) D in graafschap of bisdom E. Gebruikelijk is ook dat eerst de villae in pagi op het vasteland worden vermeld en daarna de villae op de eilanden, die afzonderlijke pagi vormden, in ons geval Texel en Wieringen. Als een afzonderlijke categorie worden dan nog de meren en rivieren genoemd, waarvoor visrechten bestonden. Delen van het goederenbezit konden worden ondergebracht bij een administratiekantoor. In het cartularium is dat geval met de kantoren van de priester Sibrandus voor het beheer van goederen op het eiland Texel en bij Guido (Gutha) voor het beheer van goederen in Beverwijk en omgeving. De middeleeuwse gouwen komen in belangrijke mate overeen met de stroomgebieden van rivieren als de Kromme Rijn, de Hollandse IJssel, de Oude Rijn en de Vecht. Het Cartularium Radbodi volgt de traditionele indeling, waaraan ook door oorkonden wordt vastgehouden. In een volgend artikel wordt nagegaan wat de gevolgen zijn voor de bestaande identificatie van plaatsnamen, die hier en daar gebaseerd zijn op louter giswerk op grond van naamsovereenkomsten met huidige plaatsnamen. Over de kerk Valcanaburg heb ik al geschreven. Benetfelda wordt ten onrechte geassocieerd met Bentveld bij Zandvoort, maar ligt m.i. in het uiterste noorden van Noord-Holland tussen Bergen en Camperduin. Ook de identificatie van Fresionowic met Vreeswijk (U) val te betwijfelen, daar de plaats in de omgeving van Medemblik zou moeten liggen net als Accasthorpa, dat niet overeenkomt met Akersloot, maar met Aagtdorp bij Bergen. Fresionowic zou dan verwijzen naar Westfriesland. Dalmersce staat te boek als onbekend, maar is logischerwijs een plaats aan het Daalmeer bij Alkmaar. Wie de kaart van Noord- en Zuid-Holland bekijkt ziet, dat de weg die langs het binnenduin voert vrijwel steeds Herenweg heet. Het gros van de genoemde plaatsen ligt aan deze Herenweg. Het gaat om de oorspronkelijke Oudfriese handelsroute die tot in Bretagne aanwijsbaar is en door de Romeinen is gehanteerd als heirweg. Voorzover er burchten (burgen) worden genoemd liggen die steeds op deze route. Dat zou ook het geval zijn voor de Velserburg, waar koning Radboud verbleef en de Rijnsburg, de verblijfplaats van zijn nazaat Gerolf, en zelfs met Voorburg en Middelburg. Het grafelijke nonnenklooster van Petronella zou op het terrein van de Rijnsburg gebouwd zijn. De raadselachtige plaatsnaam Axmeriscota zou gelezen kunnen worden als Axteriscota (Achterschoten) als tegenhanger van Voorschoten (Forescata). Schoten was het bosgebied tussen Haarlem-Noord en Velsen, nu een park en sportcomplex. De combinatie Achter-bosch komt ook nu nog voor in eigennamen. Al met al is er m.i. voldoende reden om de topografie van het cartularium nog eens onder de loep te nemen en daarbij ook de Annalen van Egmond en de Rijmkronieken van Melis Stoke en Jacob van Maerlant te betrekken.

 

Samenvatting

 

De belangstelling voor het Cartularium Radbodi was eerst en vooral gericht op de identificatie van vermelde plaatsnamen. Uit het voorgaande blijkt, dat de interne structuur van het cartularium chronologisch is ingericht en dat er sprake is van meervoudige schenkingen, die toegevoegd worden aan reeds bestaand bezit. In die zin houdt het cartularium het midden tussen een goederenlijst en een schenkingenregister. De chronologische indeling van het cartularium maakt het mogelijk om verband te leggen met de chronologie van de gebeurtenissen zoals de teruggave van bisschoppelijke goederen in 889 in ruil voor goederen in Teisterband, waardoor een terugkeer van de bisschoppen uit ballingschap werd mogelijk gemaakt. Daarmee is het Cartularium Radbodi niet alleen een belangrijke topografische bron, maar ook een interessante historiografische bron.

 

Menno Knul

 

Eerder gepubliceerd in Semafoor mei 2014 (15/2)

 

 

Nawoord

 

In het voorgaande is aangegeven, dat de zogenaamde schenking van goederen uit het bezit van graaf Gerulf c.s. de jure deel zou uitmaken van een overeenkomst met betrekking uit teruggave van bisschoppelijke goederen in Holland en Utrecht (889). De geschiedenis rond de Echternachse kwestie (1156) en de Vlaardingse kwestie (1162) leert echter, dat de goederen de facto niet aan het bisdom van Utrecht teruggegeven zijn. Daarbij speelt een rol, dat het eigendomsrecht van het bisdom ter discussie is gesteld, omdat St. Willebrordus zijn bezittingen had nagelaten aan het klooster van Echternach. Er is nog wel een vergelijk gemaakt tussen het bisdom van Utrecht en de abt van Echternach over een gezamenlijk beheer c.q. verdeling van kerken, maar daar is niet veel van terechtgekomen. De onduidelijke status van het goederenbezit in Westfriesland heeft tot de inlijving van het gebied bij het graafschap van Holland door graaf Floris V (1254-1296) tot veel problemen geleid.

 

Lees ook:

 

Title Rondon de mondingen van Rijn & Maas: landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek

Type Dissertation

Author M.F.P. Dijkstra

Faculty Faculty of Humanities

Year 2011

Pages 539

ISBN 978-90-8890-078-5

E-boek

                                                                                                                                                              

                                                                                                                                                                             

 

 

 

 

 

Tekst

 

Commemoratio de rebus sancti Martini Traiectensis ecclesie, que iam olim ibidem a fidelibus tradite sunt.

 

In Dorstado ecclesia que uocatur Vpchirica, cum omnibus apendiciis, terris, pratis, pascuis, aquis, aquarumue decursibus, piscationibus. Omnia hec cum insula que iacet iuxta ecclesiam sancti Martini circumquaque inter Renum et Loccham, et insulam quoque iuxta Buosinhem que propior uille Risuuic. Hec omnia sancti Martini. De uico etiam supra nominato decima pars sancti Martini in omnibus rebus et inter Holanuuehg et Fengrimahusonham(?) siue quod uulgo dicitur Rec, terra illa sancti Martini, in uilla Risuuic aecclesie cum terris ad eandem pertinentibus, et tres mansa alia, in Lote ecclesias tres cum terris ad aesdem pertinentibus, et VII alia mansa excerpta regali decimaet in Hasehem tertia pars tocius uille, et super mansum I quam Hagabard dedit, uilla Thorhem cum ecclesia et omni integritate sancti Martiniuilla Galana similiter, in uilla UUefrisse mansum I, in Turre mansa tres, in uilla Ubburon mansum I, in Gestnipemutha I, uirge simul iacent, in uilla Simile mansum I, in uilla Haltna quicquid Herlulfus ibi habuit, et ecclesia cum quinque mansis, in Lanthem I iuxta fluuium Laca, in supradicta uilla Turre mansum I quem Herlulfus dedit, in Helspenni IIII et dimidium mansum, in Lorek III mansiones, in Rugrum totum sancti Martini, in Ruprest similiter, in UUerken due ecclesie, cum terris ad easdem pertinentibus, et octo mansia alia, in uilla Iodichem tercia pars uille, in Fresdore ecclesia cum IIII mansis. Bunninchem totum sancti Martini. Feedna similiter. Nesseshort similiter. Suegon similiter, in Rudinhem IIII partes tocius uille. Suegsna similiter. Marsna similiter, in Lonoralaca due partes tocius uille sancti Martini, in Merchishem similiter IIII partes tocius uille, in pago Germepi tam terris quam etiam pascuis seu piscationibus uel de omnibus rebus V pars sancti Martini, sicut etiam Isla aqua currit, in siluis et in pascuis seu piscationibus V pars sancti Martini, in Uurdin totom sancti Martini, in Potarnem V mansa, in UUalricheshem V pars ville, in Hermeshem IIII pars. Villa Ginnele propria sancti Martini, in Calmere IIII partes tocius uille, in Alfna due partes uille, in Braacanhem similiter, in Uilishem VII mansa, in Macteshem mansa II, in Upuuilcanhem tres mansa, in Suetan similiter, in Hanatce similiter, in Holtlant IIII mansa, in prima Leithon II, in secunda I, in tertia I, in Rodanburg quinque mansa, in Legihan V, in Loppishem duo, in Lippinge similiter, in UUatdinchem tres, in Fore similiter, in Foreburg II, in Forschate tres, in Galinghem I, in Host Eppinhem mansum unum, in UUest Eppinhem II, in Corscan tres mansa. Thiatlind filia Aldberti cum filio suo Reginberto tradiderunt quicquid habuerunt in Uphuson sancto Martinoecclesia que dicitur Holtsele cum omnibus appendiciis sancti Martini, in Masalandae omnis decima sancti Martini et sui nouerit totum Ostburon totum. Similiter ecclesia que dicitur Ualcanaburg cum omnibus appendiciis sancti Martini totum et ad integrum. Houerathorp totum, in Suthrem quattuor mansa, in Helnere V, in Uabbinghem tres, in Gintasstrip II, in Pillinghem I, in Marandi I, in Epbaradum II, in Elfnum II, in UUirthum II, in Masamuthon quicquid Elegsuind ibi hereditatis habuit, uel eius uidebatur esse possessio, totum tradidit ad sanctum Martinum, in Ler III, in Rufinghem III, in Husingest III, in Litlongest III, in Langongest mansus et dimidius, in Houarathorpa medietatem tocius uille, quicquid ibi tradiderunt Erulfus et Radulfus hereditatisque habuerunt, in Rothulfuashem medietas tocius uille sancti Martini, et insuper herditas Aldburge, quicquid ibi habuit. Piscatio quam Gerulfus habet in extrema parte Hreni fluminis, VI pars pertinet ad sanctum Martinum, in Heslem mansa V, in Osbragttashem II, in Heslemaholta III, in Lux III, in Hostsagnem V, in Scata II, in Osfrithem taglingthos tercia pars et mansa VI, in UUestsagnem totum absque II mansa, in Liusna V, in UUarmelde III, in Osgeresgest II, in Polgest II, in Husingesgest III, in Oslem II, in UUilkenhem cum omnibus apendiciis sancti Martini. Similiter in Burem cum omnibus apendiciis, et in Taglingi similiter totum sancti Martini, in Brokhem II, in Limbon ecclesia cum mansis X, in Norhtgo VII, in Lethem totum et ad integrum sancti Martini cum siluis et omnibus adiacentiis. Similiter Axmeri scota totum sancti Martini, in Haralem III, in Uelesan II, in Suattingaburim X, in Scranaholt X, in Uennapan totum sancti Martini, in Tlex II, in Bredhem III, in Batchem II, in Landei III. / In Beinhem VI, in Uuesterburghem V, in Osterburghem II, in Brokhem I, in Cunulfhem III, in Godolfhem II, in Pischem I, in Ganga VII, in Gnisingo totum sancti Martini, in UUiutmundem V, in Husidina III, in Lidum II, in Uagara felda II, in Edesthorpa III, in Pathem II, in Suhthusum totum sancti Martini, in Haragum III, in Suhtrem II, in Blectinghem II, in Scoronlo IIII, in Bergum V, in Benetfelda II, in Campthorpa I, in Beccanburen I, in Uranlo I, in Texle tertia pars sancti Martini, in UUiron due partes tocius terre sancti Martini, cum ecclesiis utriusque terreet in Uaroht similiter. Decima quoque nauium que illuc procellarum impetu feruntur, ac inuentionis ad sanctum Martinum peritnet, quia teleneum non habetur. De teloneis quoque et de negotio aut undecumque ad partem regiam ius fisci censum exigere debet, omnis decima sancti Martini estsimiliter et de tributo quod huslotho uocatur, in Uueromere omnis piscatio, et in Uteromere laxatio retium quod tragal dicitur omnis, et dimidium piscationis ad sanctum Martinum pertinet, in Dalmersce tota piscatio sancti Martini, in Getzeuuald in flumine Fennepa omnis piscatio sancti Martini, in Amuthon septem uuere ad piscandum, in Almere regalis decima census qui uocatur cogsculd, in Nesse uilla cum omni piscatione. Decima etiam in Almere de sagenis sancti Martini estsed modo ille alie partes nouem proprie sunt sancti Martinised et alia piscatio in flumine Feht tota sancti Martini, cum omnibus stagnis ibi adiacentibus, omnesque aque in Niftarlaca, cum omni piscatione sancti Martini. De UUiron in Aluitlo mansum dominicatum cum terra salaricia sancti Martini, cum seruis in eadem uilla commanentibus, quorum hec sunt nomina Folkric, Hoffo, Redbald, Saxger, Thietmer, Redger, Redulf, Sinath, Reingerd, Saxbraht, Aldo, Ricbald, diaconus, VUibald, Tiebo, Huno, Vulfbold, Aldolf, Geldulf, Hildulf, Oatbald, Garhelm, Betto, Saxger, Euorbald, Oslef, Osbruht, Tatto, Edo. Quicquid isti habuerunt nunc computatum est / in XII mansa, quarum Poppo I habet in Northanhem, VI in Luddinghem, et in Stene VI, in Huuuido III, in Eddingem sunt mansa regis III, et quod superest totum sancti Martini, quod fiunt mansa XXXII, in loca qui uocant beostan UUestanne XXV mansa, in Strude sexaginta et XII mansa quae fuerunt Dei sanctorum Martini, Bonifacii, VUillibrordi, Liudgeri, Landberti et domni regis in Bante. Abbo, Aldchrafan, Thrudlaf, Liudrad, Garhard, Siburg, Refnulf, Bulo, Folkolf, Garburg, Saxbald et frater eius qui Thangburgam habuit isti sunt sancti Martini cum terra quam habuerunt, in UUihtmundhem XIII mansa, in Ellunhthem II mansa, in UUemminge V mansa, in Landiage III mansa, in UUestarburghem IIII mansa, in Ostarburghem II, in Beuerhem VIIII mansa, in Hlithum III mansa, in Hrothaluashem quod modo dicitur Rinasburg, mansa XIII sancti Martini est, de hereditate Radulfi et Aldburge, quos ipsi tradiderunt sancto Martino, et mansa iacent binorthan Flieta, sidilia autem que ofstedi dicuntur bisuthan Flieta, in quibus etiam supra nominati manserunt, in Beuorhem tradidit Gutha ecclesiam necdum consecratam, in ius et dominium sancti Martini, ea uidelicet ratione ut post consecrationem eiusdem ecclesie, decime darentur ad supra nominatam aecclesiam de uillis his nominibus uocitatis Beuerhem, Gisleshem, Hegginghem, Schupildhem. Preterea sunt mancipia que iure debentur propria fore almi Martini iuxta Felisun Tetta et filius eius Abbo, filieque eius III, Betto etiam et soror eius, necnon et Frithesuind et soror eius Erinburg cum illorum infantibus, in Tlex ecclesie omnes sancti Martini, et tocius terre que ad regem pertinebat, tertia pars sancti Martini, exceptis aliis terris, quas Xristi fideles tradiderunt ob sui amorem, que omnia inconuulsa permanserunt usque ad tempora bone memoriae Othilboldi episcopicuius etiam temporibus erat quidam presbiter nomine Sibrand, qui iussu supra nominati episcopi regebat omnes ecclesias in eadem insula Texlae, cuius fratres his nominibus erant nominati Othrauan et Liutrauan, in Norhtuualde regalis decima, sicut in aliis locis, et insuper Accasthorp totum sancti Martini, in Medemolaca regalis decima, et insuper sicut continentur aque que uocantur Uiuuuarflet totum sancti Martini, necnon etiam Fresionouuic totum sancti Martini, in terris, siluis, pascuis, aquis et piscationibus.

 

777 Juni 8. Koning Karel (de Groote) schenkt aan de St. Maartenskerk in het Oude Trecht de villa Leusden en vier bosschen aan de Eem, en aan de kerk Vpkirika boven Dorestad honderd roeden (pertica) grond om de kerk, het ripaticum op de Lek en een eiland [waard] tusschen Rijn en Lek. Zie over dit s t u k : Nederlandsch Archievenblad . 28 b l z . 99.

Carolus, gratia Dei rex Francorum et Longabardorum ac patricius Romanorum. Si enim ex his, que divina pietas nobis affluenter largire dignata est, locis venerabilibus concedimus, hoc nobis ad aeternam beatitudinem procul dubio pertinere confidimus. Igitur compertum sit omnium fidelium nostrorum magnitudini, qualiter donamus ad basilicam sancti Martini, que est constructa Traiecto Veteri subtus Dorestato ubi venerabilis vir Albricus presbiter atque electus rector preesse videtur, hoc est villa nostra nuncupante Lisiduna in pago, qui vocatur Flethite super alveum Hemi, cum omni integritate vel adjacentiis seu appendiciis suis, id est tam terris, mansis, domibus, aedificiis, mancipiis, silvis, campis, pratis, pascuis, aquis aquarumve decursibus, mobilibus et inmobilibus, omnia et ex omnibus, quantumcumque Vuiggerus comes ibidem per nostrum beneficium tenuit; etiam et forestes illas, quarum vocabula sunt Hengistscoto, Fornhese, Mocoroht, Vuidoc, que sunt de ambas partes
Hemi. Similiter donamus ad eçcclesiam sancti Martini , que est super Dorestad constructa et appellatur Vpkirika , de omnique parte centum perticas de terra, ut omni tempore predicta basilica spacium terra centum perticas habere debeat, et cum ripaticum illum super Lokkiam, et insulam illam prope ipsam aecclesiam ad partem orientalem inter Hrenum et Lokkiam. Hec vero omnia tradimus a die presente ad prefata sancta loca perpetualiter ad possidendum. Ideo hanc preceptionem auctoritatis nostre conscribere jussimus, ut ab hac die tam memoratus Albricus presbiter sive sui successores, qui fuerint rectores ejusdem sancti loci, predicta loca ad opus jamdicte ecclesie habeant, teneant, regant, gubernent atque disponant, et quicquid exinde ad profectum ipsius sancti loci facere elegerint, liberum perfruantur arbitrium. Et nullus quislibet de judiciaria potestate aut qualibet persona predicto Albrico presbitero neque successoribus suis de jamdictis rebus inquietate aut contra rationis ordinem vel calumpniam generare quoque tempore non presumat, sed per nostrum largitatis preceptum predictas basilicas jure valeant obtinere firmissimum. Et ut hec auctoritas firmior habeatur vel diuturnis temporibus conservetur, manu propria subter earn decrevimus roborare vel de anulo nostro jussimus sigillare. Signum Karoli gloriosissimi regis. Data VI Idus Junii, anno VIIII ejusdem gloriosi regis. Actum Niumaga palacio publico in Dei nomine feliciter.

 

Bron: Oorkondenboek van Utrecht, 11°. 48 .

 

Schenking van goederen door de Oostfrankische koning Arnulf aan de Hollandse graaf Gerolf, gedaan in 889:

 

889 (4 augustus)

In nomine sancte et individue trinitatis . Arnolfus divina favente gracia rex. Notum esse volumus omnibus sancte dei ecclesie fidelibusque nostris c presentibus scilicet et futuris, qualiter quidam fidelis et venerabilis comes noster nomine Gerolfus mansuetudinem nostram deprecatus est , ut ei quasdam res iuris nostri in proprium concederemus . Cuius peticioni libenter annuentes ita fieri decrevimus, Dedimus namque ei inter Renum et Suithardeshaghe in comitatu ipsius in locis Northa et Osprehtashem* nominatis silvam unam et terram arabilem unam et in loco qui dicitur Bodokenlo hobam unam, in Alburch quoque hobas duas et in Hornum hobam unam et in loco Huui vocato mansum I et in loco Theole mansam I et in Aske mansam I et quicquid ad easdem hobas et mansas iure legitimeque pertinere videtur cum curtilibus et edificiis mancipiis campis agris pascuis pratis silvis aquis aquarumque decursibus molinis x piscacionibus viis et inviis accessibus et regressibus quesitis et inquesitis cultis et incultis et cum uni versis appendenciis et adiacenciis finibus ad prefatas hobas iuste aspicientibus. Et iussimus ei inde hoc nostre auctoritatis fieri preceptum, per quod volumus firmiterque iubemus , ut ante titulatus fidelis noster de hiis omnibus ab hodierna die et deinceps omni tempore liberam securamque habeat potestatem tenendi do nandi vendendi commutandi vel quicquid exinde voluerit faciendi absque ullius impedimento . Et ut hec concessionis nostre auctoritas firmior habeatur et per futura tempora a fidelibus nostris verius credatur ac diligencius observetur , manu nostra subter eam firmavimus anuloque nostro sigillari iussimus. Signum domni Arnulfi invictissimi regis. Aspertus cancellarius advicem Deotmari archicapellani recognovi et SR . Data pridie nonas augusti anno incarnationis domini DCCCLXXXVIIII, indictione VII, anno secundo regni Arnulfi piissimi regis; actum Franconofurt; in dei nomine feliciter amen.

 

Schenking van graaf Dirk I aan het klooster van Egmond, 922.

 

'Tot onderhoud van de selve heeft hy gheoffert in Scagen VI. mansen, In Haregan XI. mansen, ende een vierde part. In Renigen VIII. By het Klooster [Egmond]. II. Tuysschen het dorp Elebentere Hemercke welck ghenoemt wordt Sutherhem, IV. ende een half mansen. In Wimna een, ende een half. Ende van de selve manse af tot in Arem al het gebouwde ende ongebouwde land, in ackers ende in weyden; de kerck in Heilgelo; In Saxnem de kerck met de thienden; In Wallehem III. mansen; in Osden II. ende een half; In Limben VII. ende een half. In Smithan II; in Bachem III; In Ordebolle II; In Arem XIII ende een half; Op de selve plaets noch VIIII; in Those een; In Obingen\pard f1 een; In Hemstede een; By den Revier Bamestra een. Tusschen Schulingleke ende Hurestede IIII, met noch de Visscherye; In Velsen VI, ende de offerhande van het Outaer van de selve Kercke van negen tot negene opten heylighen dagh van S. Aechte; In Voorholten de Kerck met de thienden; In Nortga met de thienden; In Alckmaer al den tol.'

 

Gravenregister 1125-1130, gebaseerd op het Egmondse Evangelie 1180-1100 (Koch).

 

In nomine sancte et individue Trinitatis. Ego Theodericus Dei gratia Holtlandensis comes, reputans mecum incertos casus humane fragilitatis, decrevi iustis peticionibus assensum prebere, ut divinam misericordiam in iljo districto examina placabilem merear habere.

In den name der heyligher ende onghescheyden Drieuoudicheyt. Ic Dirc, bi der ghenaden Goods graue van Hollant, bedenckede mit my seluen die onsekere gheualle der menscheliker brooscheyt, ben te rade worden rechten eysken ontheynghenisse te gheuen, op dat ic die godlike ontfermenisse in dien nauwen oordeel verdienen mach saftmoedich te hebben.

2 Quapropter noturn sit omnibus tam presentibus quani futuris Christi fidelibus, quod Stephanus, bone memorie abbas Ekmundensis ecclesie, quasdam auctoritates donationum detulit mansuetudini nostre, qualiter piissimi comites, antecessores nostri, ex propriis possessionibus et a regibus iure hereditario susceptis eandem ecclesiam Dei construxerunt, ditaverunt et honoraverunt.

Waer om so sijt kenlick allen luden ieghenwoordich ende toe comende van kerstene gheloue, dat Stephaen, der goeder deynckenisse abt der kercken vanEgmonde, sulke vaste betoghe van ghiften te voren brochte onser saftmoedicheyt, hoe dat die wel goedertierne graue onse voirvaders uyt horen eygheliken erue ende dat sij van coninghen in erfliken rechte ontfaen hadden die selue kercke Goods hebben ghesticht, ghegoet ende gheeert.

3 Theodericus, frater Waldgeri, cum legitima coniuge sua Geua inprimis ligneam construxit ibi ecclesiam, instituens sanctimonialium vitam et offerens Deo ad eundem locum: in Franlo manssus novem, in Alcmere duos manssus, in Callinge medietatem totius possessionis.

Dirc Walghers broeder mit sinen wittachtighen wiue Beua stichte dair in den eersten ene houtene kercke ende setter heylich nonnen leuen, ende offerde Gode toter seluer stede: in Vronlen (Vronen) neghen houen, in Alcmeer (Alkmaar) twee hoeuen, in Kallinghe die helfte van allen erue.

4 Theodericus secundus, predicti filius, cum Hildegarda coniuge sua construxit ex lapidibus magno sumptu ecclesiam, removens inde sanctimoniales feminas et instituens monachicam vitam. Optulit et ipse ad eundem locum: in Scagon sex manssus, in Haragon XI manssus et quartam partem mansus, in Wimnon mansum et dimidium, et ab eodem mansu usque in Heram omnem terram cultam et incultam in agris et pascuis, ecclesiam Heilgalo, in Alcmere omne theloneum, in Osdem manssus duos et dimidium, in Limban manssus septem et dimidium, in Smithan mansus duos, in Bacchem mansus tres, in Ordebolla mansus duos, in Those mansum I, in Obbingem manssus I, in Hemstede manssus I, in Velson VI mansus et altare eiusdem ecclesie a nona usque ad nonam in festivitate sancta Agatha, iuxta flumen Bamestra mansum I, inter rivulum Sculingleke (De Dregt bij Schellinkhout) et Hurestede (Hoorn) mansus IIII una cum piscatione, in Forenholte (Voorhout) ecclesiam cum decimatione, in Saxnem ecclesiam cum decimatione, in Nortga ecclesiam cum decimatione. Ornata ergo bonis moribus uxor predicti comitis, Hildegarda venerabilis, optulit et ipsa Deo sanctoque Adalberto tabulam altaris fabricatam auro claro gemmisque preciosis, textum euuangeliorum etiam auro gemmisque decoratum, historiam I, medicinalem librum.

Dirc die ander, des voirseyts zone, mit Hildegaerde sinen wiue, die stichte van stiene mit groter cost die kercke, ende dede dane die nonne vrouwen, ende sette dair in moniclic leuen. Ende hij offerde ter seluer stede: in Scaghen (Schagen) ses hoeuen, in Hargon (Hargen) XI hoeuen ende tfierendeel van eenre hoeue, in Wimnom (Wimmenum) en hoeue ende een halue, ende van der seluer hoeue tot in Heram (?) alle lant bouwet ende onghebouwet in ackeren ende in weyden, die kerck [e van H.. ] lo, in Alcmaer (Alkmaar) alle die tolne, in Oesdem (Oesdom) twee hoeue ende een halue, in Limban (Limmen) seuen hoeue ende een halue, in Smithan (?) twee hoeuen, in Bachem (Bakkum) drie hoeuen, in Ordebolle (Bollendorp) twee hoeuen, in Those (?) een hoeue, in Obbinghem (?) een hoeue, in Heemstede (Heemstee) een hoeue, in Velson (Velsen) ses hoeue ende toutaer ter seluer kercke van der noene totter noene in sente Acchten hoechtide, bi der Bemester (Beemster) stroom een hoeue, twisken den water Sculingleke (De Dregt bij Schellinkhout)) ende Hurestede (Hoorn) vier hoeuen mitter visscherie te samen, in Voirhout (Forenholte, Forenhout, Voorholten) (Voorhout) die kercke miitten tiende, in Saxnem (Sassenheim) die kercke mitten tiende, in Nortga (Noordwijk) die kercke mitten tiende. Ende omdat die ersome Hildegard versijrt was mit goeden seden, des voirseids grauen wijf, so offerde sij God ende sinte Aelbrecht een outair tafel ghewrocht van finen goude ende van dierbair stiente, een ewangeliboeck oic van goude ende van stiente ghesiert, een istorie ende een physijck boeck.

5 Ekbertus, nominati comitis filius, Dei gratia Treuerice ecclesie archiepiscopus, honoravit eundem locum Ekmundensem, offerens Deo sanctoque Adalberto crucem auream, casulam preciosam, stolam pulcherrimam, cingulum auro intextum, dalmaticam, subtile, missale, capitulare, historiam vetus novumque testamentum continentem multosque alios libros, scrinium argenteum plenum reliquiis sanctorum.

Egbrecht, des voirnoimds grauen zone, bider ghenade Goods archebisscop des stichts te Triere, die eerde die selue stede te Egmonde (Egmond) ende offerde Gode ende sinte Aelbrecht een gouden cruys, een dierbair casuffel, een wel scone stoel, een gordelijnt goude inghedraghen, een dyakenrock, een subtijl, een misseboeck, een capittelboeck, een boeck dat in hadde die oude eewe ende die nuwe, ende veel ander boeke, een selueren scrien vol heylichdoms.

6 Arnulfus comes cum condigna uxore sua Liutgarda optulit ad predictum locum: in Thosa (?) manssus duos, in Kasterchem (Castricum) duos mansus et quartam partem unius, in Velson (Velsen) tres mansus et unum agrum, in Saxnem (Sassenheim) dimidium mansum, in Forenholte (Voorholten, Forenhout, Voirhout) (Voorhout) tres mansus, in Nortga (Noordwijk) mansus V, in Lopsen (Lopsen, Leiden) novem manssus, iuxta flumen Marne (Mare) mansum et quartam partem unius, in villa Leythen (Leiderdorp) mansum et sextam partem unius, in villa Bergan (Bergen) ab occidente Rheni (Rijn) a posita tres mansus, ecclesiam Flardinga (Vlaardingen) cum decimatione terre inter fluvium Matlinge (Matenesse) et rivulum Thurlede (?), qui vocatur Harga (Hargen ZH).

Aernout graue mit sinen welwairden wiue Liutgaerd die offerde totter seluer stede: in Those twee hoeuen, in Castrichem (Castricum) twee hoeuen ende een vierendeel, in Velsen (Velsen) drie hoeuen ende een acker, in Saxnem (Sassenheim) een halue hoeue, in Forenhout (Voorholten, Forenholte), Voirhout) (Voorhout) drie hoeuen, in Nortga (Noordwijk) vijf hoeuen, in Lopsen (Lopsen, Leiden) neghen hoeuen, by der Maernestroom (Mare) een hoeue ende een vierendeel, in Leyderdorp (Leiderdorp) een hoeue ende een sestendeel, in Bergan (Bergen) ghelegen bewest des Rijns (Rijn) drie hoeuen, die kercke te Vlaerdinga (Vlaardingen) mitten landtiende twisschen den water Matlinge (Matenesse) ende den stroom van Thurlede (?), die gheheten is Harga (Hargen ZH) .

7 Theodericus tercius, predicti Arnulfi filius, cum coniuge sua Othelhildis optulit sancto Adalberto: in Radenburch (Roomburg) IIII mansus X libras singulis annis solventes, in Radenburgarebroke (Roomburgerpolder) terram XVI uncias solventem, in Suetan (Zwieten) terram XIII uncias solventem, in Waldmanneuenna (?) terram XVI uncias solventem, in Comitis Fritgersa (?) terram XVI uncias solventem.

Dirc die derde, des voirseyde Aernts zoene, mit sinen wiue Othelhild die offerde sinte Aelbrecht: in Radenburch (Roomburg) vier hoeuen gheldende jairlix tien pont, in Radenburgherrebroeck (Roomburgerpolder) een lant sestien unse gheldende, in Suetan (Zwieten) een lant dertien unsse gheldende, in Waldmannevenne (?) een lant gheldende sestien unsse, in sgrauen Fritgersa (?) een lant gheldende sestien unsse.

8 Sifridus cognomento Sicco, predicti frater Theoderici, dedit sancto Adalberto pro anime sue remedio: terram super gest nominatam Northorpe (?), Smithen (Smithan) (?), Adgeringelant (Adrichem ?) , Hildebrandislant (?) , Siuuirdingelant (?), V fiertelen, Lantlosamade (?), in Ekerslato (Akersloot) XII libras, in Banez (?) II libras.

Syciaerd mit toename Sicco, des voirseyts Dirix broeder, die gaf sinte Aelbrecht om sijnre zielen verlichtenisse een lant upter gheest ghenoomt Noorthorpe (?), Smithen (Smithan), Adgeringelandt (Adrichem ?), Hildebrantslant (?), SiuuirdingcIant (?), Vijf fiertelen, Lantlosamade (?), in Ekersloto (Akersloot) twalef pont, in Banez (?) twee pont.

9 Florentius, tercii Theoderici filius, cum bone memorie uxore sua Gerthrvde optulit ad sepe predictum locum: terram in Escmundelf (Assendelft) V libras et unciam solventem, in Buschusa (Boshuizen, Leiden) mansum XXXII uncias solventem, in Scherwich (?) mansum XXVIII uncias solventem, iuxta Delf (Delft) X manssus, ex altera parte Delf (Delft) VIIII manssus.

Florens, des derden Dirxs zone, mit sinen wiue Ghertruut goeder deynckenisse, die offerde totter dicke voirseyde stede: een lant in Ascmundelf (Assendelft) gheldende vijf pont ende een unse, in Boschusa (Boshuizen, Leiden) een hoeue gheldende twee ende dertich unsse, in Sterwijch (?) een hoeue geldende acht ende twintich unse, bij Delf (Delft) tien hoeuen, by dander syde Delf (Delft) neghen hoeuen.

10 Huius Florentii filius fui ego quartus Theodericus, quem humiliter deprecatus est predictus abbas Stephanus, ut pro amore Dei et reverentia sancti Adalberti renovarem et confirmarem auctoritate mea omnia predescessorum meorum dona ad Ekmundensem ecclesiam pertinentia. Cuius pcticioni libenter assensum prebui et summe karitatis auctoritate confirmavi, ut omnia supra scripta libere teneat possideatque predicta ecclesia, et a terra Wimnorasuetha (bij Wimmenum) usque in Herem (?), qua tota est eiusdem ecclesie, nullus mortalium audeat placitum habere sine abbatis permissiona, vel iniuste aliquid inde deripere, hominesque eiusdem ecclesie in toto comitatu nostro sine theloneo esse, nullusque debeat eos opprimere, sed sint sub abbatis potestate, et cum causidico suo placitum cum eis habeat ipse. Quod si aliquis ex eis qui ex parentibus suis iuste pertinet ad predictum locum, negare et contradicere voluerit, liceat memorato abbati suisque successoribus cum advocato suo illum tenere et ad iusticiam trahere, in cuiuscumque ministerie sit; similiter faciat de reditibus suis. Quicumque sedet super terram predicte ecclesie et non vult solvere quod debet iuste, advocatus abbatis intret domum illius et tantum de rebus accipiat, quantum debet ille, sine alicuius iudicis contradictione.

Des Florens zone was ic die vierde Dirc (Dirk V), wien oetmoedelic bat die voirs. abt Stephaen, dat ic om die minne Goids ende die eere sinte Aelbrechts vernuwen ende confirmeren wilde mit miinre macht alle mine voiruaders gauen behorende ter kercke van Egmonde. Wes bede ic gairne gaf othenghenisse ende mitter vuersten minnen hoochlichede so heb ic vast ghemaect dat [... ]e die voirscreuen dingen behoude ende besitte die voirseyde kercke ende dat van den lande Winmorasuetha (Wimmenum) tot in Heram (?), dat altemael is der seluer kerken, neghien sterflic mensche coene sy ghedinghe te hebben sonder des abts onthencnesse of tonrecht yet van dane tontferren ende dat die lude der seluer kercke in al onser graefscap sonder tolne zijn ende dat se niement verdrucken en sal, mar sij sullen wesen onder des abts macht ende hij sal hebben mit sinen talman tghedinge mit hem. Wair oie dat sake, dat yemant die van sinen ouders behoirde ter seluer stede te rechte ende dat versaken ende wederseggen woude, soe wairt oirlof den voirs. abt ende sine nacomelinge mit horen voirsprake den ghenen te houden ende te rechte te trecken, in wes dienst dat hij ware. Des ghelike so sal hij doen van sinen renten. So wie gheseten is up tlant der voirsc. kercke ende niet betalen en wil, dat hij te rechte sculdich is des abts meyer, die sal in sijn huys gaen ende nemen also veel van sinen goede als hij sculdich is, sonder enichs rechters wederseggen.

11 Si quis vero, quod futurum non credimus, nostrorum vel extraneorum hanc libertatem ecclesie voluerit infringere, iram Dei et omnium sanctorum incurrat et hoc quod nititur numquam perficere valeat, sed cum Iuda traditore Domini et diabolo et angelis eius in die iudicii et cum his quorum vermis non morietur et ignis non extinguetur partem possideat. Qui autem hoc nostrum conservaverint preceptum, gloriam et honorem et benedictionem percipiant a Domino et misericordiam consequantur et gratiam inveniant in auxilio oportuno.

Wair dat sake dat yement onser lude of van uytheemschen, des wij niet en vermoeden toe te comen, desen vryhede der kercke woude inbreken, die moet den toom Goids ende alle der heyligen begaen ende dat hij pijnt dat en moet hij nemmermeer volbrenghen mogen, mar mit Judaes ons Heren verrader ende mitten duuel ende sinen enghelen ende mitten ghenen dier hoir worm niet en sterft, ende hoir vier niet en wort wtghedaen, so moet hij deel besitten in den doomsdage. Mar die dit onse ghebot volhouden, die moeten ontfaen glorie, eer ende benedixie van onsen Heer ende ontfermenisse moeten sij veruolgen ende gratie moeten sij vinden in nootliker sake.

12 Ut autem istius nostre concessionis auctoritas stabilis et inconvulsa omni tempore permaneat, hanc cartam conscribi fecimus et benivolentie, dilectionisque nostre, sigillo corroborari. Huius rei testes sunt: domnus abbas Stephanus, Folcricus et Azcelinus, presbiteri; laici: Adalbero, Heremannus filius Popponis, Engelbertus Schathaloch, Thrusinc, Adaluuin castelanus, tres germani: Gerbrandus, Isbrandus, Guntwachar, Deddo de Risvic, Thiedard, Thietbold, Thietger blankard, aliique plurimi.

Op dat die macht van desen onsen verliene stade ende ongequetst alle tijt ende bliue, so hebben wij desen brief doen scriuen ende vesten mitten zeghel onser goedwillicheyt ende lieften. Deser dinghe sijn oirconde: heer Steuen abt, Folericus ende Azcelinus priestere; leke: Adalbero, Hereman Poppensoen, Enghelbert Scataloch, Trusinc, Adalwijn casteleyn, drie broeders: Garbrant, Ysbrant, Guntwacchar, Doede van Rijswije, Thiedard, Thiedbold, Tiethger, Blankard, ende anders wel vele lude.

13 Eodem die coram eisdem testibus mutuavi contra sanctum Adalbertum novem manssus in Maseland (Maasland) a Schipleda (Schipluiden) in Mosam (Maas), et in Westerbeiran (?) tres mansus a Mosa (Maas) in Vronanslat (?), dans censum in Alcmera (Alkmaar) octo librarum singulis annis. Insuper, precante et adiuvante Othelhilda uxore mea dilectissima, concessi abbati Stephano suisque successoribus iudiciariam potestatem in Alcmere (Alkmaar), que ambach vocatur teotenice.

Opten seluen dach voir die selue oirconde so verwandelt ic iheghens sinte Aelbrecht neghen hoeuen in Maeselant (Maasland) van Scipliede (Schipluiden) tot in der Mase (Maas), ende in Westerberan (?) drie hoeue van der Mase (Maas) in Vronanslat (?), ende gaf den pacht tot Alcmaer (Alkmaar) van achte pont elcs tsiairs. Hier bouen, wants bad ende halp mijn sonderlinghe lieue wijf Othehild, so heb ic ontrumet den abt Steuen ende sijn nacomelinge die macht van den gherechte in Alcmaer (Alkmaar), dat te duutsche heet ambocht.

14 Actum est hoc publice in Flardinga (Vlaardingen) coram populi multitudine anno dominice incarnationis millesimo octuagesimo tercio, indictione VI, regnante IIII Heinrico vigesimo octavo anno imperii sui, Cuonradi Traiectensis ecclesie anno episcopatus sui octavo, domni Stephani abbatis anno vigesimo sexto suscepti pastoralis officii, die septimo kl. augusti; in Dei nomine feliciter. Amen.

Dit is ghedaen openbairlick in Vlaerdinga (Vlaardingen) voir vele hoop volcs int jair ons Heren dusent drie ende tachtich (1083), in die seste indixie, doe die vierde Heynric regneerde, int acht ende twintichste jair van sinen keyserdom* ende int achtende jair des bisscop Coenracts van Vtrecht van sinen bisscopdom, ende in des abts Stephaens ses ende twintichste jair van dat hij die abdie ontfinc, opten seuenden kl. van ogestmaent; in Goids name zalichlike. Amen.

 

Petrus Scriverius (1678) : Diederick de I. Van dien naem. Ende de eerste Graef. Heeft geregeert met sijn soon Diederick de II. 125. jaer, van het jaer, Christi 863. tot het jaer 988. Uyt de oude Chronice van de Abdye van Egmont. In 't Jaer 863. heeft Karel Koninck van Vranckrijck, genaemt de Kaluwe [Karel de Kale, koning 840-877, keizer 875-877], soon van Lodewijck de Godtvruchtige [Lodewijk de Vrome, koning 814-840, keizer 816-840], aen Diederick den eersten Grave ghegeven Egmont, met weyden, bosschen, ende al de rest, die syne naekomelingen tusschen Zuydtherdershaghen, Voortrappen ende Kinhem, als nu besitten. In ´t Jaer 867. heeft Lodewyk Koningh van Alemangien, soon van Lotharis de Godvruchtige, aen den voorseyden Grave Diederick geschonken het Foreest Wasda, met noch andere goeden. In 't Jaer 877. sterf Keyser Karel, genaemt de Kaluwe [Karel de Kale, koning 840-877, keizer 875-877]. In deses tyden is het Egmonder-klooster ghesticht van den voorseyden Diederick doe hy nu al Graef was, ende was doe Odilboldus Bisschop van Utrecht [=Adelbold I, 867/879-898]. De selve Diederick, broeder van Walger, was een seer heerlijck man, ende Gode allesins aenghenaem: die van Karel de Kaluwe Koningh der Franschen de waerdigheyt van dit gebiet heeft ontfangen: ende over-ghebracht de reliquien van 't lichaem van S. Adelbert, die sich selven aen een nonne openbaerde, ter plaetse daer hy nu van de geloovigen ge-eert wordt. Alwaer de selve Graef met syn huysvrouwe genaemt Gene, een houte kercke gemaeckt heeft: ende Nonnen daer in ghestelt: daer toe Gode oock de eerste gaven offerende: In Vroenlo (Vronen) 9. Mansen. In Alckmaer (Alkmaar) 2. In Callinge de helft van een geheele posessie, jaerlijckx betalende 14. ponden. Dese heeft geteelt een sone met namen Diederick, ende zaligh gestorven zijnde is hy met sijn echtgenoote in het selve klooster begraven. In 't Jaer 884. heeft Gerolf Graef der Vriesen van Arnulf Koning der Fransseneenige goederen, die den Koningh toe-quamen in eygendom ontfangen. In 't Jaer 914. was de Graef Walger neef van den Keyser, in groote achtinge. Dus verre de Oude metter handt gheschreven Chronijcke van Egmondt.

 

Bron: Beschryvinge van alle de Graven (1678)

 

Tot onderhoud van de selve heeft hy gheoffert in Scagen (Schagen) VI. mansen, In Haregan (Hargon) (Hargen) XI. mansen, ende eenvierdepart. In Renigen (Rinnegom) VIII. By het Klooster. (Egmond) II. Tuysschen het dorp Elebentere Hemercke welck ghenoemt wordt Sutherlem [Sutherhem], IV. ende een half mansen. In Wimna (Wimmenum) een, ende een half. Ende van de selve manse af tot in Arem al het gebouwde ende ongebouwde land, in ackers ende in weyden; de kerck in Heilgelo; (Heilo) In Saxnem (Sassenheim) de kerck met de thienden; In Wallehem III. mansen; in Osden (Oesdem) (Oesdom) II. ende een half; In Limben VII. ende een half. In Smithan (Smithen) II; in Bachem III; In Ordebolle II; In Arem XIII ende een half; Op de selve plaets noch VIIII; in Those een; In Obingen een; In Hemstede een; By den Revier Bamestra (Beenster) een. Tusschen Schulingleke (de Dregt bij Schellinkhout) ende Hurestede (Hoorn) IIII, met noch de Visscherye; In Velsen VI, ende de offerhande van het Outaer van de selve Kercke van negen tot negene opten heylighen dagh van S. Aechte; In Voorholten (Forenholte, Forenhout, Voirhout) de Kerck met de thienden; In Nortga (Noordwijk) met de thienden; In Alckmaer (Alkmaar) al den tol.

 

 

  

Rodinbook