W
   

OLB Typografie

 

 

In het onderzoek van het Oera Linda Boek is wel aandacht besteed aan de papierkwaliteit, papierformaat, de ouderdom en de herkomst van het papier en de ouderdom van de gebruikte inkt, maar aan een typografisch onderzoek heeft het tot dusver ontbroken. Ten onrechte, want een typografisch onderzoek kan belangrijke informatie bieden over de ontstaansgeschiedenis van het Oera Linda Boek. Als voorbeeld dient een willekeurige pagina:

 

 

[M 48]

 

01 AK ÐA FJELDA AN ÐJU RЄNE FON ‘T ЄNA ENDE

02 ALONT ET ʘRE ENDE ÐA .

03 TO JENST-VR ÐA DЄNAMARKA ÆND ÐAT JUTTAR

04 LAND HЄDON WI FOLK-PLANTINGA MIÐ EN BURCH

05 FAM . DANA WONON WI KAPER ÆND YSER - BI-

06 JVNKA TAR - PÆK ÆND SVMA ʘR BIHOF . TO JENST

07 VR VS FORMЄLICH WESTLAND ÐЄR HЄDON WI

08 B / R / ITTANJA MIÐ SINA TIN-LANA* . BRITTANJA

09 ÐÆT WAS ÐÆT LAND ÐЄRA BANNALINGA - ÐЄR

10 MIÐ HULPE HJARAR BURCHFAM WЄI BRIÐ WЄR

11 - ON VMBE HIRA LIF TO BIHALDANA . ÐACH FOR

12 ÐAT HJA NAVT TO BÆK KVMA NE SKOLDE - WARÐ ER

13 ЄROST EN B TO FARA HJARA STÆR PRIKED -

14 ÐA BANA MIÐ RADE BLOD-FARVE ÆND ÐA ʘRA

15 MISDЄDAR MIÐ BLAWE FARVE . BUTA ÆND

16 BIHALVA HЄDON VSA STJURAR ÆND KAP -

17 LJVD MENI LOGE ANDA HEIND*  KRЄKALAN

18 - DA ÆND TO LYDIA . IN VR LYDIA ÐЄR SEND

19 ÐA SWARTA MINNISKA .

20 ÐA VS LAND SA RUM ÆND GRÆT WЄRE HЄDON

21 WI FЄLO ASONDERGANA NAMON* . ÐЄRA ÐAM

22 SATON BIÆSTEN ÐA DЄNE-MARKA WRDON

23 JUTTAR HЄTEN UTHAVEDE HJA TOMET NAVT

24 OWERS NE DEDON AS BARN-STEN JUTA . HJA

25 ÐAM ÐЄR SATON VPPA ЄLANDA WRDON LЄT-

26 - NE HЄTEN ÐRVCHDAM HJA MЄST AL VRLЄTEN

27 LЄVADON . ALLE STRAND ÆND SKOR-HЄMAR

28 FON - A DЄNE-MARKA ALONT ÐERE SÆND-FAL -

29 NW SKELDA - WRDON STJURAR - SEKÆMPAR

30 ÆND ANGELARA HЄTON* . ANGELARA SA HЄTON*

31 MAN TO FORA ÐA BUTE-FISKAR VMBE ÐAT

32 HJA ALAN MIÐ ANGEL JEFTA KOL FISKTON

 

*Moet zijn: TIN-LANDA.

*Moet zijn: HEINDE.

*Moet zijn: NAMA.

*Doorgehaald Moet zijn: HETEN.

*Moet zijn: HЄTE, enkelvoud.

 

 

Laten we de feiten eens op een rijtje zetten:

 

1. In een brief aan Johan Winkler van 13 december 1869 omschrijft Eeltje Verwijs het papierformaat van het Oera Linda Boek als Engels quarto.

 

2. Het Oera Linda Boek is van begin tot einde met dezelfde hand geschreven. Dat geldt niet alleen voor de tekst, maar ook voor de paginanummers (zie 5.)

 

3. Het boek maakt gebruik van een vast tekstblok (zie afb.). Dat tekstblok wordt gekenmerkt door een vast aantal van 32 tekstregels, exclusief de paginanummering en eventuele tekstcorrecties.

 

4. Voor de regellengte wordt 32 tekens per regel (inclusief leestekens en spaties) min of meer als uitgangspunt gehanteerd. Dat is het beste te zien in regels die met een afbreekstreepje eindigen of beginnen of zowel eindigen als beginnen, omdat die op een maximale regellengte wijzen. De korte regellengte zou er op kunnen wijzen, dat het de bedoeling zou kunnen zijn geweest om de tekst in twee kolommen weer te geven.

 

5. Vaak vindt men zulke afbrekingen zowel op het einde van een regel als in het begin van een nieuwe regel. Afbreekstreepjes worden soms op onverwachte plaatsen midden in woorden gehanteerd en hoeven niet steeds samen te vallen met lettergrepen. Opvallend daarbij is, dat verledentijdsvormen op -on als in skoldon doorgaans worden afgebroken als skold-on, wat er op wijst, dat deze voor het Riustringisch kenmerkende verledentijdsvormen niet als zodanig door de afschrijver werden herkend. Dit wijst op een niet-taalkundige achtergrond van de schrijver c.q. op gebrek aan kennis van het Oudfries.

 

6. De paginanumers zijn gecentraliseerd boven de tekst geplaatst. De manier waarop deze paginanummers zijn aangegeven wijkt af van de gebruikelijke paginering, namelijk 100 en 1 in plaats van 101, 200 en 1 in plaats van 201.  De overige pagina's worden vermeld als 100-2, enz., 200-2, enz. De paginanummers zijn weergegeven in het Oudfries (100 AEND 1), zoals dat ook in de tekst gebeurt.

 

7. De inkt van de paginanummers is lichter van kleur, dan het tekstgedeelte. Dat wekt de indruk, dat er van voorpaginering sprake is, waarbij een andere inktsoort is gebruikt.

 

8. De tekstregels zelf zijn links uitgelijnd. Desondanks worden geregeld 'slangetjes' gebruikt om de tekstregels uit te vullen.*

 

9. De gebruikte letters zijn uitsluitend kapitalen (hoofdletters, bovenkast), hoewel het sjabloon voor het juulschrift in het boek ook kleine letters (onderkast) weergeeft.

 

10. De tekst bevat tal van (inkt)vlekken, doorhalingen, correcties boven de regels of in de ondermarge, waardoor de indruk wordt gewekt, dat soms onzorgvuldig of haastig te werk is gegaan. Van een schoonschrift is geen sprake.

 

11. De overgang van de ene pagina naar de volgende pagina wordt niet gemarkeerd door het aangeven van het eerste woord van de volgende pagina.

 

12. Nieuwe hoofdstukken worden niet op een nieuwe pagina begonnen. Dit wekt de indruk van papierschaarste of kostbaarheid van het gebruikte papier.

 

13. De tekst vertoont een lichte stijging tussen het begin en het einde van de regels ten opzichte van de kantlijn. Die stijging kan het gevolg zijn van een lichte verschuiving van de onderlegger, waarop vooraf de lijnen voor de regels op de blanco vellen zijn getekend.

 

14. In de correspondentie over het Oera Linda Boek is sprake van katernen (van bijvoorbeeld 16 of 32 pagina's). Dit is niet juist. Beter zou zijn om te spreken over sexternen van 24 pagina's. Een katern kent de reeks 1 - 2 - 4 - 8 - 16 - 32, een sextern 1 - 3 - 6 - 12 - 24 - 48.  De afwijkende keuze voor sexternen kan samenhangen met de keuze voor het zes-spakige juulwiel, zoals dat ook het geval is bij afmetingen in het boek (bijvoorbeeld 3 x 12 voet).

 

15. Niet alle letters op een blad zijn even donker. Vermoedelijk heeft dit te maken met de structuur van het papier, waarbij het ene deel meer inkt opneemt, dan het andere.

 

*Die 'slangetjes' hebben een ander karakter dan soortgelijke 'slangetjes', die in de manuscripten van Dr. J.H. Halbertsma worden gebruikt en worden gehanteerd voor doorhalingen. Het gaat in het Oera Linda Boek om opvulling van witregels.

 

Welke betekenis moet hier aan worden toegekend ?

 

De combinatie van gegevens met betrekking tot formaat en bladspiegel (vast aantal van 32 regels, korte kolommen van ca. 32 tekens, woordafbrekingen midden in woorden, Oudfriese paginering) doet denken aan incunabulae of blokboeken, de eerste gedrukte boeken, ook wel wiegedrukken genoemd. Ze dateren uit de 15e en 16e eeuw.  De meeste incunabulen werden in quarto gedrukt, hetzelfde papierformaat, dat ook voor het Oera Linda Boek werd gekozen.  De hoogte van de boeken bedraagt 30cm (12 inch). De hoogte komt vrijwel overeen met A4 (29,5cm). Eeltje Verwijs omschrijft het papierformaat als Engels quarto.De slordigheid, waarmee gewerkt is (niet altijd uitvullen van regels, veel doorhalingen, inktvlekken, correcties tussen de regels, afbreekstreepjes in de linkermarge) wijst er op, dat het niet om een schoonschrift gaat, maar om een concept-tekst ter voorbereiding van het drukken. De indruk wordt gewekt, dat het manuscript gemaakt is door iemand met kennis van het vervaardigen van drukwerk. Ik leid dat af van het gebruik van een standaard aantal van 32 tekstregels per blad. Het aantal van 32 is namelijk significant, omdat hiermee verband gelegd wordt met katernen (4, 8, 16, 32 en 64 pagina's). Ook het ongebruikelijke uitschrijven van de paginanummers, afbreekstreepjes op de nieuwe regel en het opnemen van 'slangetjes' om witregels uit te vullen wijst op iemand met kennis van instructies voor de loodzetter. Of het manuscript inderdaad bedoeld is geweest voor een uitgave valt niet met zekerheid te zeggen, maar zou afgeleid kunnen worden uit het exclusieve gebruik van kapitalen (bovenkast). Het maken van een complete letterset van hoofdletters en kleine letters (bovenkast en onderkast) zou wel eens te kostbaar zijn geworden. Een belangrijk gegeven is, dat het schrift gebaseerd is op een tabel (juulschrift), die onderdeel uitmaakt van de tekst.

 

Verdenking

 

De naam, die uiteraard in verband gebracht wordt met het Oera Linda Boek is die van de eigenaar Cornelis over de Linden, kleinzoon van de succesvolle Enkhuizer boekhandelaar en uitgever Jan over de Linden. Meer dan verwantschap is echter niet aanwijsbaar, hoewel Cornelis over de Linden zelf beweert het boek van zijn tante Aafje, dochter van Jan over de Linden te hebben gekregen. Ik vermoed echter, dat de familiebetrekkingen waren verstoord, toen Cornelis over de Linden zijn vaders deel van de erfenis van Jan over de Linden bij zijn tante Aafje ging opeisen in aanwezigheid van de aangetrouwde heer de Munnik en zijn collega, vriend en buurman Ernest Stadermann. Deze Ernest Stadermann, afkomstig uit Erfurt was vanwege een Berufsverbot naar Nederland uitgeweken, waar hij bij de Marine in Den Helder werk kreeg als vertaler. Stadermann was van origine boekbinder. Hij was opgegroeid in de uitgeverij van zijn vader in Erfurt en was getrouwd met Catharina Barth, die eveneens afkomstig was uit een uitgeversfamilie. De boekhandelsachtergrond van Cornelis over de Linden en van zijn compagnon Ernest Stadermann kan zich aldus gemanifesteerd hebben in samenwerking om het Oera Linda Boek te maken (aan de hand van de Oudfriese tekst van Dr. J.H. Halbertsma) en misschien zelfs in het plan om het boek uit te geven. Daar is het in elk geval niet van gekomen door het voortijdig overlijden van Stadermann. Ook de tekst was nog niet compleet. Feit is wel, dat Cornelis over de Linden direct na het overlijden van Stadermann wegen gezocht heeft om een vertaling van het boek te krijgen en zijn medewerking heeft gegeven aan publicatie door Dr. J.G. Ottema. Volgens een brief van Ottema aan Leendert over de Linden (zoon van Cornelis over de Linden) d.d. 4 mei 1877 was er heel wat overredingskracht voor nodig om Cornelis over de Linden te bewegen om in te stemmen met de publicatie van het Oera Linda Boek. Over de Linden was bekend met de verdenking, dat het boek een falsificatie was en vreesde mogelijk voor zijn reputatie, zoals hij al eerder bij Verwijs zijn bezorgdheid had geuit, dat het boek zijn familie-eer zou kunnen schaden. Het kan ook zijn, dat hij zich van deze argumentatie bediende, omdat hem met een publicatie door Ottema de pas werd afgesneden voor een eigen publicatie en Ottema in dat geval met de eer zou strijken.

 

Ook op andere gronden houd ik Cornelis over de Linden en zijn compagnon Ernest Stadermann voor degenen, die het bedrog gepleegd hebben. Wat hiervoor gesteld is over de typografie van het Oera Linda Boek kan beschouwd worden als aanvullende argumentatie.

 

 

* Brief van J.G. Ottema aan L.F. over de Linden d.d. 20 september 1876

 

WelEd Heer ! Vriendelijken dank voor de facsimile's van de paginatuur. Ik wil u dadelijk mededeelen, wat ik er uit geleerd heb, en dat is nogal belangrijk.

1ede sijfers behooren in den tijd van omstreeks 1600. Vroeger waren sommige sijfers nog meer hoekig 2 3 8. Met den overgang van de 16e tot de 17e Eeuw zijn die ronder 2 3 8. In het laatst van de 16e Eeuw b.v. de 1e druk der Kronyk van Andreas Cornelius 1593 vindt men ook nog de schrijfwijze b.v. anno 700 ende 36. Ik geloof dus den tijd vrij zeker te kunnen bepalen.

2e het sijfer van de laatste bladzijde 200 aend 10 (en niet, zooals men verwachten zoude 200-10) leert mij dat op het tijdstip van de pagineering dit de laatst aanwezige bladzijde was en hier de pagineering eindigde.

3e Hieruit volgt, dat toen het laatste gedeelte van het H.S reeds was verloren geraakt.

4e en dat het dus toen al een geruimen tijd was geleden sedert het H.S. door het slijten en breken der draden uit den omslag was gevallen en in losse katerns en bladen daarheen lag.

5e Van die katerns waren de zeven eerste (tot p. 168) nog gaaf, en geheel, maar van het achtste en negende de ruggen al doorgesleten, ten gevolge waarvan de los liggende blasen al spoedig gedeeltelijkverloren zijn geraakt, zoodat van het achtste katern de twee laatste bladen p. 189-192 toevallig bewaard zijn gebleven, en van het negende alleen de acht middelste bladen, p. 195-210.

6eDe pagineering kan dus niet van Hiddo's hand zijn.* Hij pagineerde nog niet, gelijk ook alle Handschriften van dien ouden tijd zonder paginatuur waren. Als men een H.S. liet binden, dan werden de afzonderlijkke katerns ten behoeve van den binder voorzien van een volgmerk, bij voorbeeld de letters van het alfabet, zooals dat ook nog in de allereerste drukwerken uit het laatst van de 15e eeuw geschiedde, b.v. Het Friesch Landrecht, Anjamer [?]* druk 1460. Daartoe dient thans de signatuur der drukvellen.

7e Zulk een volgmerk ontbreekt aan de katerns van het H.S. en dit bewijst, dat zij niet bestemd waren om door een binder ingenaaid te worden. Hiddo heeft ze eigenhandig ingenaaid, en wist zelf wel hoe de katerns op elkander moesten volgen, daartoe had hij geen letters of ander merkteeken nodig.

Gij hebt misschien al een dozijn afdrukken van het Voorbericht ontvangen, en gezien dat ik er nog een Noot aan het adres van B[eckering] V[inckers] heb bijgevoegd. Met zeer vriendelijke groete.

*Aangezien de cijfers van de paginering met dezelfde hand geschreven zijn als de cijfers in de tekst, kan dus ook de tekst niet van Hidde's hand zijn.

*Anjum

 

Uit: De Nederlandsche Spectator, d.d. 5 augustus 1876, p. 254-255. Ook in: Friesch Volksblad, d.d. 13 augustus 1876. Bibliografie-Kalma (1956), nr. 122.

Voor ruim drie weken ontving ik van den heer N.W. Bergman te Amsterdam (lid der familie over de Linden aan den Helder, de bezitster van het bekende Oera Lindaboek) het verzoek mijn oordeel te willen zeggen over den ouderdom van het vel papier uit het handschrift van het Oera Linda boek, wat hij mij ter bezigtiging aanbood. Gaarne voldeed ik aan dit verzoek, want alleen door de bezigtiging van het handschrift, was een juist oordeel op te maken over de oudheid van een geschrift dat de een beweerde van de 13e, een ander van de 19e eeuw te zijn; door de bezigtiging alleen kon aan alle beweringen en magtspreuken, geuit zonder het stuk te zien, een einde gemaakt, en eene herhaling voorkomen worden van het voorval met zeker voorgewend oud opschrift op zekeren nieuwen steen. Nadat ik het papier eenige oogenblikken van alle zijden goed bekeken, en mijn oordeel bepaald, doch niet medegedeeld had, verzocht ik dat de eigenaars van het handschrift dezelfde vraag wilden doen aan den heer P. Smidt van Gelder, chef der beroemde papierfabrieken te Wormerveer en Apeldoorn, opdat dan door de overeenstemming van onze meeningen (waaraan ik niet twijfelde) onafhankelijk van elkaar gevormd, de waarheid mogt blijken. Het verzoek is gedaan en de uitkomst heeft aan het doel beantwoord. Op verschillende wegen zijn wij beiden, de heer van Gelder en ik, tot hetzelfde besluit gekomen, en hebben wij, ieder voor zich in de navolgende brieven aan de familie Over de Linden onze meening kenbaar gemaakt. De openbaarmaking van de uitkomsten van ons onderzoek had ik mij voorbehouden en heeft bij de familie Over de Linden geen verzet geleden, zij is alleen door eenige toevallige omstandigheden tot nu vertraagd. Amsterdam, 24 Julij [1876]. FRED. MULLER

Verzocht zijnde over de meerdere of mindere oudheid van het Handschrift van het Oera Linda boek mijn gevoelen te doen kennen, aarzel ik niet op grond van het eene mij vertoonde blad uit dat Handschrift mijne meening uit te spreken: dat het papier en schrift van het Handschrift niet ouder dan 1800 kunnen zijn en beide waarschijnlijk niet ouder zijn dan 25 jaar.
Dit gevoelen steunt op de navolgende gronden. Het papier was in de 13e eeuw geheel van katoen, dik, ongelijk, wollig, met zéer ongelijke, onduidelijke waterlijnen, - dit papier is dun, gelijk, hard, hier en daar doorschijnend, met geregelde, duidelijke waterlijnen;
het papier is van oudsher, tot ongeveer 1800, in het midden tusschen de waterlijnen, dunner dan ter weerszijde, digt bij de waterlijnen; - dit papier is bij de waterlijnen egaal, gelijk alleen het papier van deze eeuw is; dit papier is geel gekleurd en niet van nature geel, gelijk vele plaatsen bewijzen; dit papier is afgesneden, gelijk duidelijk zigtbaar is; het papier der 13e eeuw laat zich niet afsnijden noch afknippen, zonder vezels na te laten. Het afsnijden doet mij denken aan machinaal papier waarin wel de perpendiculaire waterlijnen (pontuseaux) kunnen gebragt worden, doch het is mij onbekend of daarin de horizontale lijnen van papierramen kunnen zijn; indien ja, dan houd ik dit voor goed machinaal papier, wat daarom niet ouder dan 25 à 30 jaar kan zijn; vroeger kon men in machinaal papier die lijnen niet maken;
dit papier is tot boek ingenaaid geweest, blijkens de gaatjes; het is veel te hard rondom die gaatjes om oud te zijn; ook is de wijze van innaaien geheel modern en geheel anders als bij oude handschriften; daarbij gebruikte men minder gaten en dikker touw of perkament, dan hiervoor kan gebezigd zijn; Het schrift is veel te nieuw voor een hoogen ouderdom; de inkt ligt op het papier; heeft het papier niet aangetast; wat bij hoogen ouderdom van den inkt noodzakelijk moet gebeuren; het doorschijnende is niet het gevolg daarvan dat de inkt er is ingetrokken, maar alleen dat het papier daar dun is. De inkt is veel te zwart voor hoogen ouderdom; die was oudtijds lichter, en werd na langen tijd geheel bruin. Eene inzage van het geheele Handschrift zou mij waarschijnlijk wat den aard en de kleur van papier, wijze van innaaijen, kracht van inkt betreft, nog meerdere bewijzen voor mijne meening aan de hand geven. Amsterdam, 2 Julij 1876. FREDERIK MULLER.

Den Heere L.F. OVER DE LINDEN, te Helder. Amsterdam, 5 Juli 1876. Mijn Heer! Ingevolge uw verzoek heb ik de eer u als mijne bepaalde overtuiging mede te deelen, dat het papier van het Oera Linda boek niet is papier van hoogen ouderdom. Ik herken daarin duidelijk: gevergeerd machinaal papier omstreeks 30 jaren oud en zou meenen dat het afkomstig was van de fabriek der heeren Tielens en Schrammen te Maastricht.
De lijnen van de vergeere komen daarmee overeen, terwijl de gladde effen oppervlakte nimmer door mij in papier van ouden datum is opgemerkt. Een scheikundig onderzoek zal doen blijken dat het papier sporen van amylum (stijfsel) bevat, iets wat niet anders dan in machinaal papier voorkomt. Verder zal naar mijne meening bij verbranding blijken dat er zich sporen van mineralien in bevinden en het aschgehalte daardoor grooter zal zijn dan van gewoon katoen of linnen papier. Hoogachtend enz. P. SMIDT VAN GELDER.
P.S. Later vernam ik dat de heer van Gelder aan een zijner meesterknechts verzocht had op te schrijven uit welke fabriek het papier van het Oera Linda boek was; de uitkomst bewees onmiddellijk dat beiden denzelfden naam hadden opgeschreven. De heer van Gelder schreef mij nog dat zijns inziens een scheikundig onderzoek de gegrondheid zijner meening onweersprekelijk zou aantoonen en de heer Over de Linden die proef aan den Helder zou laten nemen. F.M.

Brief van J.G. Ottema aan Cornelis over de Linden d.d. 18 december 1873.

 

WelEd. Heer ! Heden voor acht dagen hebben wij eene vergadering van het Friesch Genootschap gehouden, gewijd aan De bespreking van het O.L. Bok. Als woordvoerders van de bestrijding trasen op Mr. J. Telting en Mr. A. Bloembergen, terwijl de verdediging gevoerd werd door Ds. Reitsma en mij. Het talrijke publiek was verbaasd, dat de oppositie niets dan beuzelingen, vitterijen en drogredenen wist te berde te brengen. Alles advocaten-spitsvondigheden, die het geene moeite kostte om te wederleggen. Op een tal van aanmerkingen, tot wier beantwoording de tijd te kort schoot, krijgen de Heeren van mij schriftelijk bescheid. Ik ben zeer tevreden. Het H.S. is met veel belangstelling bezichtigd. Ik verzoek die bladen nog een poosje hier te mogen houden, omdat ik bezig ben den aard van het papier te bestudeeren en te onderzoeken op welke wijze dat vroeger gefabriceerd kan zijn. De gladde oppervlakte moet dunkt mij verkregen zijn door polijsten met een soort van gladsteen, welk voorwerp in de huishouding van onze grootmoeders nog gebruikt werd. Als ik daarmede gewoon oud hollandsch papier sterk wrijf, dan krijg ik ook die gladde, eenigzins spiegelende glans. Vertrouw mij daarom de bladen nog eenigen tijd toe, en wees gerust dat ik ze zoo dra mogelijk zal terug zenden.* Wees met de uwen ten vriendelijkste gegroet.

 

* Ottema geeft geen reden voor deze behandeling van het papier. De glans is m.i. veroorzaakt door het verblijf van het papier in een palingrokerij. 

 

VOORBERICHT. 1876.

 

De eerste druk van het Oera Linda Boek is uitverkocht , en daardoor de gelegenheid ontstaan , om eene tweede uitgave ter perse te leggen. Voor mij is dit eene gewenschte zaak , omdat ik nu in staat gesteld ben hier en daar eene ingeslopen fout te herstellen of eene minder juiste vertaling te verbeteren.  Van zijne eerste verschijning af, ja zelfs reeds voordat het gedrukt was , heeft het boek eene groote tegenspraak en veroordeeling ondervonden. Vele pennen zijn daarover in beweging gebracht, eerst om de uitgave te beletten en vervolgens om de verspreiding tegen te gaan. Niet alleen binnen 's lands , maar ook daar buiten is men tegen dat boek te velde getrokken , als of van de echtheid of onechtheid daarvan het welzijn van land en volk afhing. Wat heeft toch dat onschuldige boek gedaan, om zoo veel haat en verbittering op te wekken? Is het zoo'n bespottelijk prulschrift , zulk eene domme wartaal , niet waardig om gelezen te worden ; wel nu men leze het niet. Maar als men het dan toch leest , dan leze men ook wat ik er bij en over geschreven heb in de Inleiding, de Geschiedkundige [VI] Aanteekeningen, de Koninklijke Akademie en het Oera Linda Boek, en de Deventer Courant en het Oera Linda Boek. Doch dat is juist wat men niet doet. Men wil niet ingelicht wezen over den aard , de strekking en de wetenschappelijke waarde van het boek. Het is veel gemakkelijker en pleizieriger in den blinde te schermen en in het wilde te schreeuwen , dan zich te zetten tot een ernstig onderzoek. Ieder, die maar even het boek oppervlakkig heeft ingezien , of er wat over heeft hooren praten, waant zich gerechtigd om er, een afkeurend oordeel over uit te spreken. Dat oordeel maakt een triumftocht door alle nieuwsbladen , wordt door' het van de zaak onkundig publiek toegejuicht , en het land is gered. Nu hebben de Heeren F. Muller en P. Smidt van Gelder, te Amsterdam , het papier van het Handschrift zoo het heet onderzocht, en beweren in de Nederlandsche Spectator no. 32 van den 5 Augustus 1876 , dat het papier in deze eeuw is vervaardigd en wel in de laatste 25 jaren , dat het machinaal papier vergé is en afkomstig uit de fabriek van de Heeren Tielens en Schrammen te Maastricht. De Heer Muller schrijft , dit gevoelen steunt op de navolgende gronden : 1. Het papier was in de 13e eeuw geheel van katoen, dik, ongelijk, wollig, met zeer ongelijke onduidelijke waterlijnen, — dit papier is dun , gelijk , hard , hier en daar doorschijnend , met geregelde duidelijke waterlijnen.  Antw. Het katoenpapier uit de 13e en vroegere eeuwen [VII] moest, eer men er op kon schrijven, daarvoor opzettelijk geprepareerd worden door polijsten. De Arabieren en Gothen hebben dit gedaan op dezelfde wijze als de Egyptenaren hun papier en de Romeinen de fijnere perkamentsoorten glansden , namelijk door sterke wrijving met de slagtand van een wildzwijn, apri dente levigatur (Plinius). Tot een gelijk doel bedienen de boekbinders zich van een agaat. Door de sterke wrijving werden de papiervezelen dichter ineen geperst en daardoor het papier glad en effen en iets dunner als het was. Doch daarom kan men het papier van het H. S. niet dun noemen Het H. S. bestaat uit 96 bladen, die tusschen eene pers gezet eene gezamenlijke dikte hebben van ruiml2m.M.,  waartegen de dikte van 2 boek best hollandsch schrijfpapier 12J m.M. bedraagt, zoodat de dikte van die beide papiersoorten geljjk staat. En best hollandsch schrijfpapier behoort toch niet onder de dunne papiersoorten. Ik moet het er voor houden, dat de monsters papier, welke de Heer Muller vroeger gezien heeft, nog ongeprepareerd en ongepolijst geweest zijn , en dat hierdoor het verschil verklaard moet worden, 't welk hjj bij deze vergelijking heeft opgemerkt. 2. Het papier is van oudsher tot ongeveer 1800 in het midden tusschen de waterlijnen dunner dan ter weerszijde dicht bij de waterlijnen , — dit papier is bij de waterlijnen egaal, gelijk alleen het papier van deze eeuw is. Antw. Ik merk hierbij op , dat die uitdrukking van oudsher niet verder gaat dan tot het midden der 14e eeuw, toen het linnenpapier in de plaats van het katoen- [VIII] papier is getreden en de papier-fabrikatie zich al meer en meer over Europa heeft uitgebreid. Die vergelijking heeft dus geene betrekking op het katoenpapier van de 13e eeuw, en leidt tot geene gevolgtrekking tegen het papier van het Handschrift, nameljjk dat dit van de tegenwoordige zijn zoude. Het onderscheidt zich juist van het tegenwoordig papier in vier hier zeer belangrijke punten. a. De breedte der horizontale waterlijnen. Want in een afstand van 33 millimeters telt men daarbij 16 horizontale waterlijnen , zoodat de breedte van elke lijn voluit 2 m.M. bedraagt. Het machinaal papier wijst in dien afstand 17 tot 18 zulke lijnen aan, of voor elke lijn eene breedte van niet meer dan 1.85 m.M. Zwaar Engelsen postpapier heeft op dien afstand 20 lijnen , elk ter breedte van 1.65 m.M. b. De afwezigheid van chloor. Eene proef, genomen in mijne tegenwoordigheid door wijlen den heer A. P. H. Kuipers, heeft aangetoond dat het papier in het minst niet reageert op zilver en dus volstrekt geen chloor bevat. Terwijl in deze eeuw geen papier vervaardigd wordt of het is met chloor behandeld en laat bij dezelfde proef op zilver een witten aanslag achter. c. De afwezigheid van stijfsel , amylum. De proef met eene oplossing van iodium , die op machinaal papier eene zuivere en heldere violette kleur te voorschijn brengt , heeft op dit papier geene uitwerking en laat de bruine kleur van het iodium onveranderd , althans niet meer dan bij elke uit zuivere planten vezelen vervaardigde stof wordt waargenomen, [IX] omdat in alle planten vezelstof als natuurlijk bestanddeel eenig amylum aanwezig is. Dit papier is derhalve vervaardigd zonder toevoeging van stijfsel en dos niet in de tegenwoordige eeuw. d. Ten aanzien van die waterlijnen is er nog een groot verschil tusschen machinaal papier en dat van het Handschrift. Bij het eerste zijn de lijnen van de vergeering uitwendig zichtbaar en vallen terstond in het oog. Bij het laatste zijn de waterlijnen van buiten bijna onzichtbaar, zoo zelfs, dat Dr. E. Verwijs in een brief, d.d. Leiden 1 Dec. 1870, (d.i. nadat het Handschrift gedurende drie jaren in zijne handen geweest was ,) aan mij gericht , schreef : Verder het papier , dat èn om den vorm èn om de stof mij verdacht voorkomt. Oogenschijnlijk is het velijnpapier, dat in den rook heeft gehangen. — Scheurt men de bladen in, dan vertoont het zich op de scheur veel witter. Een watermerk is nergens te vinden , en ik heb nooit middeleeuwsch papier gezien zonder watermerk en kan mij het zelfs niet denken." Dr. Verwijs heeft dus in al dien tijd de waterlijnen niet gezien , zelfs niet toen hij naar een watermerk zocht. Dit was niet mogelijk, wanneer hij gevergeerd machinaal papier voor zich had gehad. 3. Dit papier is geel gekleurd en niet van nature geel , gelijk veele plaatsen bewijzen. Antw. Als het papier gekleurd , d. i. geverfd was , dan moest de kleurstof in het papier zijn ingedrongen , doch dit is niet het geval. Op de breuk ziet men duidelijk dat van [X] binnen de vezel wit is. De vuile geelachtig zwarte kleur van het papier is alleen het gevolg van den tijd , en de uitwerking van den ouderdom in een verloop van meer dan zes eeuwen. Dat overigens het papier nog zoo goed geconserveerd is en vooral door vocht of mot niet geleden heeft , is een bewijs voor de zorgvuldige bewaring van het H. S. als een om het zoo te noemen familie-heiligdom. 4. Dit papier is afgesneden , gelijk duidelijk zichtbaar is ; het papier der 13e eeuw laat zich niet afsnijden noch afknippen zonder vezels achter te laten. Antw. Dit laatste mag in zeker opzicht waar zijn bij ongepolijst papier , maar bewijst niets ten opzichte van gepolijst en daardoor dichter zamengeperst papier , en hangt in allen gevalle af van de meerdere of mindere scherpte van mes of schaar. 5. Het afsnijden doet mij denken aan machinaal papier, waarin wel de perpendiculaire waterlijnen (pontuseaux) kunnen gebracht worden , doch het is mij onbekend of daarin de horizontale lijnen van papierramen kunnen zijn ; indien ja , dan houd ik dit voor goed machinaal papier , wat daarom niet ouder dan 25 of 30 jaar kan zijn , vroeger kon men in machinaal papier die lijnen niet maken. Antw. Ik heb voor mij liggen eene authentieke verklaring van de Heeren E. van Berk, P. Uurbanus, A. J. Leijer en T. Mooy aan den Helder woonachtig , waarin zij verzekeren , dat bij hen bepaaldelijk tusschen de jaren 1848 en 50 bekend is ge- [XI]  weest het bestaan van het handschrift, toebehoorende aan de familie over de Linden , dat later is uitgegeven onder den titel van Thet Oera Linda Bok. Deze verklaring is in zijn geheel opgenomen in de Heldersche Courant van den 12 Maart 1876.

 

Daarmede vervalt de geheele redeneering van den Heer Muller omtrent het machinaal papier , dat volgens zijne verklaring voor 25 of 30 jaar , d. i. vóór het jaar 1848 , nog niet met horizontale waterlijnen gemaakt kon worden. Het papier van het H. S. is dus niet in deze 19e eeuw gemaakt. Van de 14e tot de 18e eeuw is geen papier bekend of het is voorzien van een fabriekmerk (watermerk) ; maar in het papier van het H. S. is nergens een spoor van fabriekmerk aanwezig. Het is dus ook niet vervaardigd in de 14e of latere eeuwen. Zoodat er geen ander besluit overblijft, dan dat het papier uit de 13e eeuw afkomstig moet zijn. 6. Dit papier is tot boek ingenaaid geweest, blijkens de gaatjes; het is veel te hard rondom die gaatjes om oud te zijn ; ook is de wijze van innaaijen geheel modern en geheel anders als bij oude handschriften ; daarbij gebruikte men minder gaten en dikker touw of perkament , dan hiervoor kan bezigd zijn. Antw. Indien de Heer Muller het geheele H. S. gezien had , dan zoude hij hebben opgemerkt , dat de rugzijde der katerns (of liever sexterns) nergens eene spoor van lijm of ander plaksel vertoont. Dit bewijst, dat het niet ingenaaid is ge- [XII] weest op eenige moderne manier, noch op touwtjes, noch op reepjes perkament , noch op strookjes , maar daarentegen op eene zeer eenvoudige en primitieve manier , door onmiddellijke vasthechting met naald en draad in een perkamenten omslag , gelijk men in den handel nog wel aantreft by kleine boelges , zoogenaamd los ineengehangen goedje , als almanakken en dergelijke. Dit kan iedereen doen , en dit zal Hiddo oera Linda ook wel eigenhandig gedaan hebben, en wel reeds daarom, omdat hij zijn Handschrift niet kon toevertrouwen aan een boekbinder , dewijl die kunst in de kloosters werd uitgeoefend , en zgn voorzaat Liko dringend gewaarschuwd had voor de monniken , papekappa , wier oogen vooral niet mochten gaan over deze schriften. 7. Het schrift is veel te nieuw voor een hoogen ouderdom; de inkt ligt op het papier ; heeft het papier niet aangetast , wat bij hoogen ouderdom van den inkt noodzakelijk moet gebeuren. De inkt is veel te zwart voor hoogen ouderdom , die was oudtijds lichter en werd na langen tijd geheel bruin. Antw. Hiertegenover stel ik de woorden van Wattenbach , das Schriffcwesen im Mittelalter (Leipzig 1871) S. 137 : »In alten Handschriften ist die Dinte schwarz oder braunlich, immer von ausgezeichnet guter Beschaffenheit. Nachdem aber von 13 Jahrhundert an immer massenhafter geschrieben wird , erscheint die Dinte haufig grau oder gelblich, nnd ist zuweilen ganz verblasst." »Als Bestandtheile des atramentum librarium giebt Plinius [xin] Kuss (lampenroet) ünd Gummi an. Marcianus Capella erwahnt zuërst die Gallapfel: gallarüm gummeosqüe commixtio." »Eine Mischung von Kupfervitriol und Gall&pfeln soll am haufigsteh sein." Uit welke bestanddeelen nu de inkt, waarmede het H. S. geschreven is, kan bereid zijn, is mij onbekend; doch ik hecht aan de getuigenis van Wattenbach voor de goede hoedanigheid der inkt tot in de 13e eeuw, als bewijs voor de herkomst van het fl. S. uit de 13e eeuw. Om deze redenen kan ik mij niet vereenigen met of berusten in het oordeel van de Heeren Muller en Van Gelder, welk oordeel bovendien niet geheel vrij is van eenzijdigheid. Zij hebben zich hoofdzakelijk de vraag gesteld : komt het papier van het H. S. in meerdere of mindere mate overeen met eene papiersoort van den tegenwoordigen tijd, papier v e r g é. Dit is echter de tweede helft der kwestie. De eerste en voornaamste helft is : in hoeverre komt het Handschrift overeen met andere Manuscripten op papier die ouder zijn dan van het jaar 1300. In betrekking hiertoe heb ik hier nog eene opmerking bij te voegen. Het Handschrift is gelinieerd geweest , waarschijnlijk met lood , doch de hooge ouderdom heeft die lijnen doen verbleeken en bijna uitgewischt , zoozeer dat ik in den eersten tijd ze wel vermoedde, maar niet onderscheiden kon, voordat Jhr. Hooft van Iddekinge er mij opmerkzaam op maakte. Zoo- [XIV] dra deze een deel van het Handschrift onder oogen kreeg , zeide hij : dat is gelinieerd geweest , en daar kan men de sporen er van zien." En toen ik zoo die sporen eens had leeren zien , viel het mij gemakkelijk ze overal op elke bladzijde te onderkennen. Daarom heb ik ook op het facsimilé van bl. 45 de linieering

hersteld , teneinde te doen blijken hoe nauwkeurig en zorgvuldig die lijnen getrokken, en de letters daar tusschen geschreven waren , en tevens om te doen beseffen , hoeveel tijd en vlijt er aan dat H. S. , waarvan slechts een paar honderd bladzijden zijn overgebleven , besteed is. Daarvan heb ik de proef genomen door op gewoon gelinieerd papier pagina voor

pagina het H. S. in zijn eigen schrift te copieeren , en aan dat werk 300 uren moeten besteden. Dat is nog maaralleen overschrijven , en dan zoude een verdichter nog eerst het geheele boek moeten zamengesteld hebben , in eene taal , die van de bekende dialek'en van het Oud-friesch even onderscheiden is , als deze alle onderling verschillen ; want die oude Friesche wetten d. i. het wester Lauwers , het Hunsingoër , het Fivelgoër , het Oldarapster , het Emsingoër , het Brokmer, het Eustringer recht, zijn in even zooveele verschillende dialecten geschreven en wijken in spelling en woordvormen van elkander af. Tegenover die alle zoude hij een afzonderlijk dialect moeten uitvinden, dat gesproken is tusschen het Flie en de Schelde. En ten slotte had hjj nog een letterschrift moeten bedenken , dat meer en beter dan eenig ander voor de Friesche taal geschikt is. [XV] Ten aanzien van dat letterschrift moet ik eindelijk nog wijzen op eene zeer kenmerkende bijzonderheid : Het alfabet heeft nog geen q en s. De verbindingen qu, se, sch en de c aan het begin van een woord zijn nog niet bekend, ten bewijze , dat deze geschriften zijn uit den vóór Romeinschen tijd. De c wordt niet anders gebruikt dan in de verbinding ch, als geadspireerde of verscherpte g b.v. burch m.v. burga. In de Friesche Rechtboeken daarentegen heeft de taal die schrijfwijze uit het Latijn aangenomen , en afzonderlijke teekens voor verlengde vocalen verloren , gelijk mede die voor gs, ng en th. Die invloed van het Latijn heeft vooral sedert Karel den Groote het alfabet door vermindering van het getal der letters vereenvoudigd , maar daardoor ook bedorven en minder geschikt gemaakt voor de aanduiding van aan de Friesche taal eigendommelijke klanken. In dit opzicht heeft de Friesche schrijfwijze of spelling een verbastering ondergaan , waarvan de gevolgen bij de tegenwoordige schrijvers diep gevoeld worden. Een verdichter zoude zich wel gewacht hebben aan de spelling en het alfabet van de oud-Friesche wetten iets te veranderen , en wel gezorgd hebben door eenige verandering geen wantrouwen te wekken. Zie dat is niet een werkje , dat een of andere guit voor de grap uitvoert, alleen om iemand te foppen. Dit te veronderstellen is immers eene ongerijmdheid. Doch dat is niets. De negative kritiek der moderne wetenschap staat voorgeene [XVI] ongerijmdheden. Als zij zich eenmaal in het hoofd gezet heeft niet te willen dulden dat het Oera Linda Boek echt is , dan moet het onecht wezen , het koste wat het wil. Nu loopt zij overal rond om den bedrieger te zoeken ; er is zelfs sprake van geld bijeen te brengen om een prijs op zijn hoofd te stellen en den aanbrenger te beloonen. Doch alles even vruchteloos , om de eenvoudige en natuurlijke reden , dat die man niet bestaat en nooit bestaan heeft. Intusschen meent zij overal het publiek af te schrikken en richt tot iedereen de inquisitoriale vraag : geloof jij nog aan het Oera Linda Boek ? Mijn antwoord is : ja Mijne Heeren. Ik heb nu bijna zes jaren lang dat boek door en door als 't ware van binnen en van buiten bestudeerd, in verband met de geheele oude Grieksche en Latijnsche literatuur , maar nergens heb ik iets kunnen vinden , wat mij eenigen grond tot twijfel aanbood. Daarom geloof ik nog aan de echtheid van thet Oera Linda B o k , en om deze reden heb ik de eer u eene tweede uitgave daarvan aan te bieden. Leeuwarden, Sept. 1876. Dr. J. G. OTTEMA.


 

Het Oera Linda Boek uit de collectie van Tresoar in Leeuwarden is een opmerkelijk handschrift. Het bevat een in runenschrift genoteerd verhaal van een mythisch Fries rijk. In het manuscript staat dat het document in het jaar 1256 is geschreven en gebaseerd is op een veel oudere tekst. Cornelis over de Linden bracht het erfstuk ‘Over de Linden’ in 1867 naar buiten uit de nalatenschap van zijn familie. Al snel werd in twijfel getrokken dat het Oera Linda Boek een origineel middeleeuws handschrift zou zijn. In de jaren 1870 bleek uit papieronderzoek dat het papier na 1840 is vervaardigd op een papiermachine en behandeld werd met een kleurstof om het ouder te doen lijken. Papierhistorici Ellen van der Grijn en Adriaan Kardinaal en conserveringsonderzoeker Henk Porck hebben het Oera Linda Boek opnieuw aan een papieronderzoek onderworpen. Zij bestudeerden ook een stapel blanco papier uit het bezit van Cornelis over de Linden. Het onderzoeksteam deed onder andere microscopisch vezelonderzoek en analyseerde de chemische samenstelling van het materiaal met methoden als röntgenfluorescentie en hyperspectral imaging. Hierdoor kon het handschrift tot op de afzonderlijke katernen nauwkeurig gedateerd worden. Eén van de conclusies van het onderzoek is dat het blanco papier van Cornelis over de Linden en het papier van het handschrift identiek zijn. Betekent dit dat Over de Linden betrokken is geweest bij de vervaardiging van het Oera Linda Boek? Voor meer informatie over dit onderzoek zie het artikel van Henk Porck, Ellen van der Grijn en Adriaan Kardinaal, ‘Het Oera Linda Boek, een ‘cold case’ en ‘hot item’’, in: Archievenblad 3 (2011) 23-24.

 

 

Zie: Stadermann.

 

 

 

 

 

Rodinbook