|
Oera Linda Boek Genealogie Over de Linden
|
STAMBOOM OVER DE LINDEN
Johannis (Jan) over de Linden I, geb. ca. 1715, overl. 10.1.1794 te Enkhuizen (op de Sijbrandsdijk, 78 jaar oud, overl. aan de sinkingskoorts), begr. 15.1. 1794 te Enkhuizen. Boekhandelaar. Begint in 1764 een boekhandel aan de Nieuwe Westerstraat te Enkhuizen x Janke (Jantje) Johannes van der Woud, geb. ca. 1724, overl. 5.9.1791 (op de Sijbrandsdijk, 68 jaar, overl. aan de koorts), begr. te Enkhuizen.
1. Johannes Jansz over de Linden II, 18 sept 1752- na 25-5-1783. Geboortedatum ook dec. 1752 te Enkhuizen . Boekverkoper te Enkhuizen, Bijgenaamd: Jan de Diender
2. Andries Jansz over de Linden te Enkhuizen, 14-7-1759 te Enkhuizen - 25-4-1820 te Enkhuizen, -meester timmerman, -scheepstimmerman, -stadswerken tot ca. 1800
*Willem Over de Lindens overgrootvader was in 1764 een zaak begonnen in de Nieuwe Westerstraat, welke door zijn zoons werd voortgezet op het Venedie en door Willem Over de Linden door koop van een huis naar de Oude Westerstraat werd overgebracht.
*Drukkerij Over de Linden Posthuma in Enkhuizen is failliet. Vijfentwintig medewerkers zijn werkloos. De pers staat sinds gisteren stil. Het meeste personeel is naar huis gestuurd. Enkele medewerkers zorgen voor de financiële afwikkeling. De drukkerij kampte al langer met problemen zoals vele andere in de grafische industrie. Met het faillissement komt het eind aan de roemrijke historie van een bedrijf dat 245 jaar geleden werd opgericht door Jan Over de Linden.
Johannes Jansz over de Linden II,18 sept 1752- na 25-5-1783. Geboortedatum ook dec. 1752 te Enkhuizen . Boekverkoper te Enkhuizen, Verhuist naar het Venedie, Naam: Jan over Lende, Bijgenaamd: Jan de Diender. Testament 25-5-1783, Naam: Jan over Lende, Geh. op 15.9.1776 met Willemina ter Beest ged. 2.5.1753 te Enkhuizen, dochter van Gerrit ter Beest. Geb 1710 te Dinxperlo en Judina Geertruida Curtenius uit Amsterdam, geb. 7-4-1720 te Hasselt, overl 28.10-1782 te Enkhuizen. Curtenius is een geslacht van artsen en theologen.
Kinderen:
Johannes (Jan) Jan over de Linden III, Ged. 27.11.1776 te Enkhuizen – 16.1. 1858 te Enkhuizen, Boekdrukker, (vermeld 10.6.1827, 29.7.1826, 18.5.1828 en 30.6.1839), Geh. met Johanna Bikkenhorst, Geb. ca. 1786
Trijntje over de Linden
Johannes Jansz over de Linden. De oudste tot nu toe bekende aantekening over de familie Over de Linden te Enkhuizen is die uit het doopregister van de nederlands hervormde gemeente waarin vermeld staat dat op 18 september 1752, Johannes Jans, zoon van Jan Andries en Janke Johannes van der Woud, is gedoopt. Jan Andries, bekend als „Jan de Diender", testeerde op 25 mei 1783, ten overstaan van notaris Broerius van der Velden. In dit testament wordt hij Johannes Over de Linden genoemd, maar de comparant zelf tekent als Jan Over Lende. Lende is de oude naam van het riviertje Linde in Zuid-Friesland.
Jan over de Linden III, Geb. ca. 1786, Boekdrukker (vermeld 10.6.1827, 29.7.1826, 18.5.1828 en 30.6.1839), Geh. met Johanna Bikkenhorst, Geb. ca. 1786
Kinderen:
1. Johannis over de Linden IV, Geb. 2.10.1803, Geh. met Antje Kramer, Geb. 1.7.1801
2. Adrianus over de Linden, Geb. 6.9.1807, Geh. met Petronella Heiman, Geb. 25.3.1808
3. Jantje over de Linden, Geb. 1.2.1811, Geh. met Dirk Bloemendaal, Geb. 2.9.1805
Johannis over de Linden IV, Geb. 2.10.1803 x Geh. met Antje Kramer, Geb. 1.7.1801
Kind
Willem over de Linden, Geb. ca. 1829 – Overl. Voor 4.4.1896. Woont: Enkhuizen, Boekbinder, Boekdrukker, boekhandelaar (vermeld 30.6.1839, 13.6.1867, 8.7.1875 en 6.10.1887) , 1870 verhuist naar Oude Westerstraat. Geh. op 30.6.1839 te Enkhuizen met Jacoba Neever/Niever, Geb. ca. 1829
Kinderen:
1. Johanna over de Linden, Geb. ca. 1839. Geh. met Simon Bok, Geb. ca. 1849
2. Maria over de Linden, Geb. ca. 1849. Geh. met Simon Bok, Geb. ca. 1849
3. Aafje over de Linden, Geb. ca. 1854. Geh. met Pieter Bais, geb. ca. 1850. Boekhandelaar, uitgever
Andries Jansz over de Linden I te Enkhuizen, geb. 14-7-1759 ged, 15.7.1759 te Enkhuizen - 25-4-1820 te Enkhuizen op het adres Oude Rietdijk. Poorterseed 1811. woont: Oude Rietdijk -timmermansbaas, -meester timmerman, -scheepstimmerman, -stadswerken tot ca. 1800 x ondertrouwd: 27 april, gehuwd op 12 mei 1782 met IJfje of IJtje (Iefje, Ietje) Schols Geb. 1.8,1762 te Enkhuizen, overl. 13.2.1820 te Enkhuizen, Nieuwe Rietdijk. Bij het huwelijk woonde Andries Jans over de Linden op de Hoogstraat en IJfje Schols op de Zijbrandsdijk.
Kinderen:
1. Pieter Andriesz over de Linden, Geb. 08-12-1782 te Enkhuizen, Ged. 13-12-1782 te Enkhuizen. Geh. Op 06-01-1810 te Enkhuizen met Elisabeth Pieters (Lijsbeth) de Boer uit Enkhuizen.
Kinderen:
a. Andries Pietersz over de Linden, Geb. 31.10.1810 te Enkhuizen
b. Trijntje Pieters over de Linden, Geb. 26.11.1811 te Enkhuizen Geh. op 1.9.1839 te Enkhuizen met Melchert (Melgert) Swart
Geb. feb, 1792 te Enkhuizen
2. Jan Andriesz over de Linden II, geb. 14-06-1785 - gest. 1835/1836. Timmerman, scheepstimmerman te Enkhuizen, Geh. met Antje Goedmaat (1784-1874)
3. Gerrit Andriesz over de Linden, Geb. 25-11-1787 te Enkhuizen
4. Trijntje Andries over de Linden, Geb. 29-5-1791 te Enkhuizen. Geh. op 29-12-1813 te Enkhuizen met Pieter Pijlsteker, geb. 1788 te Amsterdam.
5. Antje Andries over de Linden, Geb. 2-1-1795 te Enkhuizen – overl. 6/7.9.1882 te Enkhuizen, dochter van Andries Jansz. over de Linden en IJfje/ IJtje Schols. Antje was Naaister. Geh. op 21-4-1813* te Enkhuizen met Pieter van Doornik, Geb. ca. 1795 te Enkhuizen – overl. 20.11.1855 te Enkhuizen, zoon van Jan Pietersz. Van Doornik en Wijntje / Weintje Vis. . Pieter van Doornik noemt zich ookwel Pieter van Doorn beroep: metselaar geloof : Ned. Hervormd adres : 1829 in de Nieuwe Rietdijk (wijk 3); Bev. Reg. 1840 Nieuwe Zeedijk 390 Antje bij + Nieuwe Westerstraat
6. Aafje Andries over de Linden, geb. 13-5-1798 te Enkhuizen, overl. 4.2.1849 te Enkhuizen, Uitdraagster (1846). Geh. 1) op 27-5-1821 te Enkhuizen met Hendrik Reuvers 29.1.1795 te Enkhuizen - 15.2.1845, kaaskopersknecht. Ze woonden op de Nieuwe Rietdijk. NB. Aafje over de Linden overhandigde in 1848 het Oera Linda Boek aan Cornelis over de Linden.
Kinderen:
1. Dochter (geecht): Cornelia Reuvers, geb. 12.9.1818, overl. 3.3.1878 (geb. Sijbrandsdijk, dochter van Aafje over de Linden, werkster, aangegeven door de vroedvrouw, X 5.8.1838 te Enkhuizen met Reikent Jacobsz. Kofman, geb. 2.6.1820 te Enkhuizen, overl. 19.6.1861 te Enkhuizen, timmerman, zoon van Jacob Jacobsz. Kofman en Trijntje Rijkents Frankfort. Ze woonden op de Rietdijk, Vischmarkt, Nieuwe Rijtdijk.
Kinderen:
1. Trijntje Kofman x 2.12.1858 te Andijk met Andries Zwaan
2. Jacob Rijkentsz. Kofman, geb. 1.10.1843 te Enkhuizen, overl. 16.6.1911 te Enkhuizen, timmerman, voorganger bij de H. Apost. Zending Gem. x 17.9.1863 te Enkhuizen met Hendrika Greiner, geb. 5.2.1842 te Enkhuizen, dochter van Johannes Greiner en Antje Blom. Getuige: Andries Zwaan. Ze woonden achtereen-volgens op de Noorder-havendijk, Oude Doelen en Torenstraat. Geloof: NH, Apostolisch.
Kinderen:
Dochter: Keetje Kofman.
Zoon: Hein Kofman* 1853-1933 NB. Beschuldigt Cornelis over de Linden van diefstal van het OLB
2. Zoon (geecht) Andries Reuvers, geb. 15.10.1820 Aafje Andries over de Linden Geh. 2) op 20-12-1846 te Enkhuizen met Koop Simonsz Meijlof / Meylhoff, 1804 te Enkhuizen-1875, arbeider (1846), uitdrager (1849), zoon van Sijmon Meijlof en Martje Broek. Koop Simonsz Meylhoff hertrouwde 5.8.1849 met Geertje de Graaf, geb. ca. 1810, dochter van Cornelis de Graaf en Antje Bijkerk
Kinderen:
1. Jan Pietersz van Doornik, Geb. ca. 815 te Enkhuizen Metselaar, NH Geh. op 20.10.1833 te Enkhuizen met Grietje Jongejeugd, Geb. 27.6.1815 te Andijk – overl. 2/3.2.1888 te Enkhuizen, dochter van Simon Jongejeugd, in 1815 verwer, en Engeltje Groen 1836 Hoenderpad; wijk 3; Bev. Reg. , 1840 Hennegat 818; 1866 Zuiderhavendijk. Grietje bij overlijden op de Wortelmarkt
Kinderen:
a. Antje Jans van Doornik, geb. 20-01-1836 Enkhuizen. trouwt 15-05-1856 Enkhuizen akte 16 Johannes Roosendaal * 05-02-1833 Enkhuizen, zn.v. Jan Roosendaal en Hendrica van Bogel
b. Engeltje Jans van Doornik, geb. 11-03-1838 Enkhuizen. trouwt 06-11-1862 Enkhuizen Cornelis Mens(ch) van den Berg, arbeider * 1830 Enkhuizen, zn.v. Jan Mensch en Leepje Zwier, beiden +
c. Petronella Jans van Doornik, geb. 11-11-1839 Enkhuizen
d. Simon Jansz van Doornik, geb. ca. 1842 Enkhuizen + 27-07-1851 Enkhuizen
e. Iefje Jansz van Doornik, geb. ca. 1844 Enkhuizen
f. Hendrik Jansz van Doornik, metselaar, geb. ca. 1848 Enkhuizen trouwt 27-03-1873 Enkhuizen Aafje Karemaker * 1855 Enkhuizen, dr.v. Jan Karemaker, vischventer en Alida Horsman
g. Sijtje Jans van Doornik, geb. 17-02-1851 Enkhuizen
h. Simon Jansz van Doornik, geb. 15-03-1853 Enkhuizen + 26-07-1866 Enkhuizen
i. Andries Jansz van Doornik, arbeider, geb. 25-02-1855 Enkhuizen trouwt 27-04-1876 Enkhuizen Femmetje Post * 1849 Urk, dr.v. Albert Post, visscher en Marretje Timmerman +
j. Pieter Jansz van Doornik, geb. 08-09-1858 Enkhuizen + 22-07-1866 Enkhuizen
2. Ijfjen Pieters van Doornik
3. Andries Pietersz van Doornik, Geb. ca. 1821 te Enkhuizen – overl. 1.1.1860 te Enkhuizen. Geh. op 29.8.18.. te Enkhuizenmet Jannetje Bouwman. Simon Pietersz van Doornik arbeider, geb. ca. 1822 te Enkhuizen. geh. 29-10-1848 te Enkhuizen met 1) Magdalena Roosendaal, dienstbode, Geb. ca. 1825 – overl. 15-04-1856 te Enkhuizen, Geh. 12.11.1857 met 2) Grietje Bakker, Geb. 2.10.1830 te Urk
4. Aafje Pieters van Doornik
5. Wijntje / Weintje Pieters van Doornik, Geb. 18.9.1829 te Enkhuizen. Geh. op 16.10.1851 met 1) Tjalling van Marle, geb. ca. 1829 te Enkhuizen – overl. 23.11.1868 te Enkhuizen, zoon van Wouter van Marle en Gerritje Harlaar. Hertrouwt op 2.11.1876 te Enkhuizen met 2) Cornelis Bakker, geb. 1833 te Enkhuizen, zoon van Albert Bakker en Johanna Hulst, weduwnaar van Antje van Marle.
6. Roelof Pietersz van Doornik, Geb. 8.10.1833 te Enkhuizen. Geh. Dirkje Klok, geb. 26.2.1827 te Kwadijk – ovl. 16.3.1861 te Enkhuizen. Ze gaat in 1854 naar Oudendijk.
7. Hendrik Pieters van Doonik metselaar, Geb. ca. 1827 Enkhuizen. gaat in 1852 naar Oudendijk
8. Pieter Pieters van Doornik, geb. 29-11-1835 te Enkhuizen
Jan Andriesz over de Linden II, 14-06-1785 te Enkhuizen - 1835/1836 te Den Helder. Timmerman, scheepstimmerman. Geh. met Antje Goedmaat. Zij veranderde nog op 85/86jarige leeftijd van kerk
Kind:
Cornelis over de Linden I, geb. 11-01-1811 te Enkhuizen – gest. 22-02-1874 te Den Helder
(A) Cornelis over de Linden I. geboren op 11 januari 1811 te Enkhuizen, gestorven op 22 februari 1874 te Den Helder, zoon van scheepstimmerman Jan Andriesz over de Linden (1785-1835/6) en Antje Goedmaat (1784-1874). Van huis uit was Cornelis over de Linden Nederduitsch Hervormd, maar hij heeft zijn kerklidmaatschap later opgezegd. Cornelis over de Linden I trouwde in 1833/1834 met 1) Trijntje Johanna Visser, Geboren op 21 maart 1804, overleden op 31 december 1861 om 9.30 uur (57), , dochter van Doije Visser en Hermina de Wilde, weduwe van George Pieter May (overleden voor 1834), een Schot. Zij was vroedvrouw, benoemd als plaatselijk vroedvrouw (1847- ). Cornelis over de Linden I hertrouwde op 14 mei 1863 te Den Helder met 2) Geertruida van der Burg, geb. 25 augustus 1834 te ’s Gravenhage, overl. na 1882, dochter van Hendrik van der Burg en Johanna van Meel,. Zij was weduwe van 1) Nicolaas Nieuwenhout. In 1881 wordt zij vermeld als winkelierster op de Spoorstraat Q19 voor zeep, eau de Cologne, schrijfmaterialen, prentenboeken en visitekaartjes. Op 14 mei ondertrouwt en op 25 mei 1883 te Den Helder hertrouwt ze met 3) Christiaan de Groot Viertelhauzen (geb. 17 juli 1833, overl. 1892), weduwnaar van Johanna (Jansje) Buwalda, geboren op 27 september 1820, overleden op 10 juli 1878 te Den Helder), dochter van Reinder Jouwerts Buwalda en Maria Margaretha van Houtenburg. Christiaan de Groot Viertelhausen was een zoon van Christiaan de Groot Viertelhauzen en Anna Dorothea Weimar. Cornelis over de Linden I stierf op 22 februari 1874. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats Huisduinen (Den Helder), graf. nr. R/O/9 (oud 9) . Naast dit graf liggen ook de graven van zijn zoon Leendert Floris over de Linden (R/O/10) en van zijn achterkleinzoon Cornelis over de Linden IV (R/)/11). Op 28 juli 1874 vindt aan de Kerkgracht te Den Helder voor het sterfhuis de openbare verkoping van zijn boedel plaats.
Op maandagavond 7 september 1874 worden in 't Centrum te Den Helder de boeken van Cornelis over de Linden geveild. De veilinglijst heeft onderzoekers verbaasd, omdat daar naast algemene en populair-wetenschappelijke publicaties en vakboeken over de scheepsbouw wetenschappelijke ook werken over het Oudfries op voorkomen in talen, die Cornelis over de Linden niet beheerste, zelfs in het IJslands. Dat heeft hij zelf gezegd en dat wordt ook door zijn zoon Leendert Floris bevestigd. Deze boeken lijken afkomstig te zijn van de collectie van Ernst Stadermann. Niet alleen zijn er boeken bij, waarop getracht is de naam van Stadermann weg te krassen, maar ook diens kleinzoon beweert, dat die boeken uit de bibliotheek van zijn grootvader afkomstig zullen zijn. In sommige gevallen vinden we informatie over zulke boeken in het testament (opstel) voor zijn kleinzoon Cornelis IV en een enkel boek is hem aangeraden door Dr. J.G. Ottema. Uit de veilinglijst blijkt verder, dat Over de Linden er, zoals voorspeld door Ottema, niet in geslaagd is om het echte handschrift van Worp van Thabor te verkopen. Ook dit boek is afkomstig van tante Aafje en maakte, dat Dr. E Verwijs twijfelde over de onechtheid van het Oera Linda Boek. Ik vermoed, dat Ernst Stadermann gemeend heeft, dat dat boek goudgeld waard was. Dr. J.G. Ottema heeft Cornelis over de Linden uit de droom geholpen, omdat er al diverse afschriften van het boek in universiteitsbibliotheken aanwezig waren. Ottema kon het weten, want hij heeft ten behoeve van het Fries Genootschap het volledige werk van Worp van Thabor uitgegeven. Dr. E. Verwijs heeft gemeend Ottema te kunnen aftroeven met een vollediger handschrift. Dat is hem niet gelukt, want Cornelis over de Linden was niet bereid dat handschrift af te staan zolang hij geen vertaling van zijn eigen handschrift van het Oera Linda Boek in handen had. Wie het boek op de veilig gekocht heeft, is niet bekend, evenmin de huidige verblijfplaats ervan. Zie veilinglijst.
Loopbaan/chronologie:
1830 reis van drie jaar naar Spanje, de Kaap en China, scheepstimmerman bij de Marine in Den Helder,
1838 modelwerker bij de Marine.
1842 Cornelis over de Linden maakt het model van het fregat IJssel van 44 stukken aan de kielkade van Willemsoord,hout, h 90cm × b 152.5cm × d 123.9cm, nu in het Rijksmuseum.
1845 Bezoekt met Jacob Munnik en Ernst Stadermann tante Aafje over de Linden, geh. Reuvers te Enkhuizen.
1848 opzichter bij de houtzaagmolen op 's Rijks werf.
1848 Bezoekt met zijn oudste zoob Cornelis tante Aafje over de Linden, geh. Meyloff te Enkhuizen.
1852 zilveren medaille voor het model loodsboot-rinkelaar, nu in het Scheepvaartmuseum.
1856 publicatie van het boek Een nieuwe vorm voor een zeeschip. Helder, S. Giltjes. 1856. Met uitsl. pl. post-8o, in carton. ƒ 2, - [Bron: R. van der Meulen, Bibliografie der technische kunsten en wetenschappen 1850-1875. C.L. Brinkman, Amsterdam 1876].
1857 eerste meesterknecht
1857 tewaterlating te Edam van een bark, vervaardigd naar een model door C. over de Linden.
Bron: Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep van 22 februari 1847: 'Helder en Nieuwediep van 20 Februarij 1847: 'Helder en Nieuwediep 20 Februarij. In plaats van G.G. Haze, is door den Gemeenteraad tot Plaatselijke Vroedvrouw alhier benoemd T.J. Visser, huisvrouw van C. over de Linden, woonachtig aan het Heldersch Kanaal, naast den heer J.P. Duinker.'
Bron: Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep van 'Helder en Nieuwediep, 2 october 1852. De ziilveren medalje, waarmede de model-loodsboot-rinkelaar bekroond is geworden, welke door het departement van Marine op de tentoonstelling te Rotterdam was ingezonden, is benevens een diploma, namens Zijne Excellentie den Minister van Marine, door den HE Gestr. heer Hoofd-Ingenieur, met eene toepasselijke aanspraak overhandigd aan den heer C. over de Linden, opzigter op 's Rijks werf alhier, die was gebleken daarvan de maker te zijn. Wij juichen deze daad des Ministers toe, omdat zij aantoont, dat Zijne Excellentie ware verdiensten op prijs weet te stellen, en dus ook anderen aanmoedigen zal.'
Bron: Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep van 17 augustus 1857: 'Naar wij vernemen, zal op den 17 dezer (= 17 augustus 1857), te Edam, van de werf van den heer Pauw te water loopen een bark, metende 260 ton, vervaardigd naar een nieuw model van onzen plaatsgenoot, den heer C. over de Linden, verdienstelijk scheepsbouwdeskundige aan 's Rijks werf alhier, naar het oordeel van deskundigen koestert men van die nieuwe constructie de beste verwachting. Deze bodem zal, zoo men meldt, bestemd worden voor de vaart op Amerika. HB.'
Bron: 't Vliegend blaadje van 18 juli 1874: 'De Notaris B. Werendlijn Smit, zal op Dinsdag 28 Juli 1874, des voormiddags ten 10 ure voor het sterfhuis van den Heer C. Over de Linden, aan de Kerkgracht alhier, gemerkt I 302, verkoopen: Een netten en zindelijken inboedel en hetgeen verder ter verkoop zal worden aangeboden. De goederen zijn daags voor den verkoopdag te bezichtigen.'
Bron: 't Vliegend blaadje van 26 december 1882: De ondergeteekenden maken aan hunne geachte plaatsgenoten en begunstigers bekend, dat, te beginnen met Zondag 7 januari 1883 in hunne winkels des Zondags niet zal worden verkocht. Zij verzoeken het publiek beleefd in deze schikking genoegen te willen nemen. Hoogachtend UWd. Dw. Dienaren Wed. C. Over de Linden (= Geertruida van der Burg), H.A. Stadermann, Berkhout & Co, J.C. de Buisonje & Zoon, welke laatsten, gewoon dit te doen, zich hierbij aansluiten.
Bron: Cornelis over de Linden, Model van het fregat IJssel van 44 stukken aan de kielkade van Willemsoord, Cornelis over de Linden, 1837 – 1842 hout, h 90cm × b 152.5cm × d 123.9cm. Identificatie. Titel(s). Model van het fregat IJssel van 44 stukken aan de kielkade van Willemsoord. Objecttype. demonstratiemodel / fregat. Objectnummer. NG-MC-30. . Opschriften / Merken. ›inscriptie: Cs over de Linden / fecit / Ao 1842. JE MAINTIENDRAI Cs over de Linden / fecit / Ao 1842. JE MAINTIENDRAI. Vervaardiging. Kunstenaar. vervaardiger: Cornelis over de Linden. Plaats. vervaardiging. Willemsoord. Datering. 1837 - 1842. Omschrijving. Gepolychromeerd model van een kielkade met een gekield fregat, in de vorm van een kist. De fundering van de kade kan bekeken worden door het weghalen van losse delen. Vijf van de zes kaapstanders worden gebruikt om het schip te kielen, en met een kielmast wordt voorkomen dat het schip omslaat. Het scheepsmodel balanceert met twee kleine wieltjes, één tegen de voorsteven en één achter tegen het roer, op twee messing steunbalken onder de planken die het water voorstellen: met twee touwtjes bevestigd aan de kiel en die onder de kist uitkomen, kan het model rechtgetrokken worden. Hiervoor moeten de planken die het water voorstellen weggenomen worden en zo weer neergelegd, dat zij passen om de veranderde positie van het scheepsmodel. Het scheepsmodel is een blokmodel van het fregat IJssel van 44 stukken met verminderd tuig, de grote mast en fokkemast verstevigd voor het kielen. Het heeft acht en veertig geschutpoorten verdeeld over twee dekken. Drie dekken in totaal: koebrug met glazen patrijspoorten, hoofddek, doorlopend bovendek met kuil. Het galjoen heeft vier gemakken, het schegbeeld is een lopende vrouw met kruik. Elliptisch hek en zijgalerijen van een verdieping; Rijkswapen middenachter. De zeeg is vlak, het model heeft een barkhout en twee reehouten. Gepiekt rondspant. Het bovendeel en tuig zijn in groot detail uitgewerkt. Materiaal en Techniek. Materiaal. hout / messing / touw / leer. Afmetingen. h 90cm × b 152.5cm × d 123.9cm. Onderwerp. Waar. ›Willemsoord. Tentoongesteld. ›Open monumentendag 1992 . 12-sep-1992 t/m 20-sep-1992. ›Vlootdagen 1992. 3-jul-1992 t/m 5-jul-1992. Verwerving en rechten. Credit line. Verwerving. overdracht van beheer 1883. Copyright. Publiek domein. Relaties . Gerelateerd. ›Model van het fregat IJssel van 44 stukken. Documentatie. ›Modellen vertellen : bijzondere verhalen uit de Marinemodellenkamer van het Rijksmuseum, p. 190-193 met afb. ›Voor Pampus : de ontwikkeling van de scheepsbouw bij de Koninklijke Marine omstreeks 1860, p. 76. ›Catalogus der verzameling van modellen van het Department van Marine, p. 7-8, cat.nr. 30. ›F.G.J. van Emden & Willebrandt, Kleurig Memoriaal van de Hollanders op Java, Amsterdam 1964, p. 152. ›A.J. Vermeulen, De schepen van de Koninklijke Marine en die der gouvernementsmarine 1814-1962, Den Haag 1962, p. 11.
Voorkinderen:
1. Hermina Doijetta Maij, geboren 1821 te Amsterdam, dochter van Georg Pieter Maij en Trijntje Johanna Visser (1804-1861), gehuwd (26) op donderdag 11 maart 1847 te Den Helder met Jacob Munnik (27), geb. 1820 te Den Heler, timmerman, zoon van Frans Munnik en Antje Lindholm. Jacob Munnik had twee zoons die machinist bij de Marine waren, Cornelis Munnik (1849) en George Pieter Munnik (1860). Zijn dochter Grietje (1856) was eveneens met een machinist getrouwd, Philipp Jacobus Kestring (1856).
2. Alberdina Cornelia Maij Geb. 1825 te Amsterdam. Dochter van George Pieter Maij en Trijntje Johanna Visser (1804-1861), Kinderen: 1) Barend Lobé, Geb. 26 okt 1851 te Helder om 13:30 uur 2) Trijntje Johanna Lobé, geb. 23 jan 1853 te Helder om 02:30 uur, Gehuwd 27 feb 1851 te Den Helder met: Dirk Lobé, Geb. 10 jan 1833 te Helder om 17:00 uur, Aangegeven door Barend Lobé vader, van beroep timmerman, oud 26 jaren, wonende binnen deze gemeente. In tegenwoordigheid van Dirk Kroon, van beroep rijkscommies, oud 56 jaren, wonende binnen deze gemeente en Gerrit Burgers, van beroep timmerman, oud 55 jaren, wonende aan den Helder. Beroep(en): kleermaker, Zoon van Barent Lobé en Hendrina Kroon. Alberdina Cornelia Maij en Dirk Lobé, vertrokken in 1854 naar Amerika.
Bron: Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep van 'Helder en Nieuwediep van 22 mei 1854: 'De ondergeteekende bij zijn vertrek naar Amerika, neemt bij deze Afscheid van alle Vrienden en Bekenden, onder dankbetuiging voor de gunsten hem bewezen en onder toewensching van al wat goed is. Tevens berigt hij, dat zijn schoonvader, de heer C. over de Linden of deszelfs Echtgenoot, door hem gemachtigd is om zijne uitstaande zaken te vereffenen. Helder 20 Mei 1854. D. Lobe.
Kinderen:
1. Cornelis over de Linden II, geb. 5.10.1833 te Den Helder [Amsterdam ?] - evenals zijn echtgenote overleden in Indie (Soerabaja) op 8 augustus 1868 of aan boord van het fregat Kortenaer, waarmee hij op weg was naar Nederland. Hij was een zoon van Cornelis over de Linden I (1811-1874) en Trijntje Visser (1804-1861). De geboorte werd aangegeven door Nicolaas Krul, vader, van beroep metselaar, wonende aan den Helder en Jacobus Deelder, van beroep kleermaker, oud 43 jaren, wonende binnen Helder. Hij was onderwijzer. Loopbaan: 1848-1852 kwekeling aan de school, waarvan Berk in 1877 hoofd was. In januari 1853 werd hij benoemd als onderwijzer aan degouvernementsscholen in Nederlands Indie. 1853 juni naar Oost-Indie. Ondertrouwd op 26 maart 1856 en gehuwd op 10 april 1856 te Den Helder met Margaretha (Grietje) Krul, Geboren op 26 maart 1834 te Den Helder om 06.00 uur, dochter van Nicolaas (Klaas) Krul en Bregitte Cecilia Simons Krul. De ondertrouw en het huwelijk worden vermeld in het Weekblad van Den Helder en het Nieuwendiep van 31 maart en 14 april 1856. Cornelis over de LInden II en zijn vrouw Margaretha Krul en kinderen vertrokken op 11 april 1865 als passagiers met de Madura, kapitein B.A. T. van Bruggen. Na de dood van Cornelis over de Linden II en zijn vrouw in 1868(vermoedelijk als gevolg van malaria) nemen zijn ouders de zorg voor de kleinkinderen over. NB. Ging in 1848 als 15-jarige jongen met zijn vader Cornelis over de Linden I mee naar Enkhuizen om de boeken op te halen bij tante Aafje Meyloff-Over de Linden (54).`
Kinderen:
a. Cornelis Nicolaas Anthon/Antoon over de Linden III, geboren op 6 oktober 1857 te Soerabaja – overleden op 7 november 1934 te Alkmaar, zoon van Cornelis over de Linden II (1833-voor sept. 1875) en Margaretha Krul (1834- ). Gehuwd op 17 januari 1883 te Den Helder met Martje Adriana van Vliet, Geboren ca. 1859 te Den Helder, dochter van Pieter van de Vliet en Johanna Wilhelmina Tegel.
loopbaan:
machinist leerling bij de Marine te Hellevoetsluis
1873-1896 deelname aan de Atjeh oorlog
1878 1 januari machinist 3e kl.
1896 1 november hoofdmachinist 2e kl
1904 1 april hoofdmachinist
1906 1 juli gepensioneerd (49)
Hij ontving een onderscheiding voor deelname aan de Atjeh oorlog 1873-1896.
Aangevuld: 27 september 2012.
Kinderen:
(C) 1. Cornelis over de Linden IV, geboren op 12 december 1883 te Den Helder – overleden op 7 oktober 1958 te Amsterdam. Politie-inspecteur. Geh. op 30.4.1909 te Den Helder met Alberta Hendrika van Heusden, 1876. 2. Johanna Wilhelmina over de Linden, geb. ca. 1890 te Den Helder – overl. voor 1935, geh. op 28.5.1915 te Den Helder met Cornelis van Heusden, 1871-1935, Meubelmaker. Hertrouwd op 3.11.1904 met Gerardus Nobbes, Geb. ca. 1853 te Den Helder, zoon van Jan Nobbes en Catharina de Graaf, Timmerman. NB. Cornelis over de Linden IV stond het handschrift af aan de Provinciale Bibliotheek van Friesland (nu Tresoar). Cornelis over de Linden IV overleed op 7 oktober 1958 te Amsterdam. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats Huisduinen (Den Helder), graf. nr. R/O/11. In hetzelfde graf ook zijn vrouw Alberta Hendrika van Heusden.
b. Bregetha Froukje Catharina over de Linden, geboren ca. 1859 te Ternate (?), gehuwd op 10 mei 1882 te Den Helder met Francois Gustaaf Adolf Wissel, geboren ca. 1856 te Vlissingen, zoon van Francois Wilhelm Wissel, Machinist bij de Marine. Gescheiden op 30 maart 1903 Kinderen: a. Cornelis Leendert Anton Wissel, Geb. ca. 1887 te Den Helder. Eerste hotelkok. b. Leonardus Johannes Willem Wissel, Geb. ca. 1889 te Den Helder
2. Antoon Cornelis over de Linden (1836-1836). Geb. 18.1.1836 te Den Helder om 15.00 uur, aangegeven door Cornelis over de Linden (I), vader, van beroep scheepstimmerman, oud 25 jaren, wonende binnen deze gemeente. In tegenwoordigheid van Philippus Mulder, van beroep scheepstimmerman, oud 22 jaren, wonende aan den Helder en Abraham Klaassen, scheepstimmerman, oud 22 jaren, wonende binnen deze gemeente, overleden op 22 februari 1836 te Helder 06.00, Aangegeven door Johannes Jurruaan Schutter, bekende, oud 27 jaren, wonende aan den Helder, van beroep baarbier en Cornelis Spekken, wonende aan den Helder, van beroep sjouwerman, oud 41 jaren, bekende, minder dan 1 jaar oud. Hij was een zoon van Cornelis over de Linden I (1811-1874) en Trijntje Visser (1804-1861).
(B) 3. Leendert Floris over de Linden, Geboren op 17 maart 1837 te Den Helder om 20.30 uur, aangegeven door zijn vader Cornelis over de Linden, van beroep scheepstimmerman, oud 26 jaren, wonende aan den Helder. In tegenwoordigheid van Gerrit Roelofs, van beroep scheepstimmerman, oud 29 jaren, wonende aan den Helder en Arent Drost, van beroep scheepstimmerman, oud 31 jaren, wonende aan den Helder. Hij was een zoon van Cornelis over de Linden I (1811-1874) en Trijntje Visser (1804-1861). Gehuwd op 26 april 1863 te Schagen met 1) Jantje de Rooij uit Schagen, geboren 1837 te Schagen, dochter van Albertus de Rooij, geboren ca. 1810 te Alkmaar, gedoopt te Schagen (NH), overleden 10 februari 1864 te Schagen, beroep onderwijzer, zoon van Hendrik de Rooij en Suzanne Koot, en Antje Walig uit Schagen, geboren 11 april 1814 te Schagen, overleden voor 1841 te Schagen, dochter van Simon Walig en Jantje Reins Swaal. Getuigen bij het huwelijk: Hendrik Simon de Rooij (broer), Simon Walig (vader), Jan Oudshoorn, Andre Joseph van Cantfort 2) R. Kooiman. Leendert Floris over de Linden was geinteresseerd in de gemeentepolitiek. Of hij gemeenteraadslid geweest is, is niet geheel duidelijk. In twee opeenvolgende verkiezingen kreeg hij te weinig stemmen. Op 16 december 1890 verzet hij zich tegen een plan om het Helders Kanaal te dempen, omdat 'na het demping slechts twee stegen overbleven.' Zijn standpunt werd door de raad overgenomen, maar later heeft de demping alsnog plaatsgevonden ten behoeve van de aanleg van een 'paradeplein'. Leendert Floris over de Linden overleed kinderloos op 10 januari 1919. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats Huisduinen, graf R/O/10.
Bron: de Morgen, jrg. 21, nr. 3 van september 2012. Hij woonde op het adres Smidsstraat 103. Op 7 augustus 1869 wordt de Kerkgracht als adres genoemd, d.i. het adres van zijn vader Cornelis over de Linden. Leendert Floris over de Linden maakte deel uit van de Regelingscommissie voor het jaarlijkse vliegerfeest en was lid van de Helderse schietvereniging. Hij bleef kinderloos. NB. L.F. over de Linden erfde het Oera Linda Boek en heeft alles in het werk gesteld om de naam van zijn vader te zuiveren. Het Oera Linda Boek ging over in handen van Cornelis over de Linden IV (politie-inspecteur te Amsterdam), kleinzoon van zijn overleden broer Cornelis over de Linden II. Deze stond het handschrift af aan de Provinciale Bibliotheek van Friesland (nu Tresoar).
Bron: Weekblad van Den Helder en het Nieuwendiep van 14 december 1857: 'Op Donderdag den 10den dezer (= 10 december 1857) werd door den hoofdonderwijzer J. van der Haar plegtig gedachtenis gevierd van zijn 25jarige ambtsbediening in deze gemeente. De school was daartoe van binnen smaakvol versierd, daar buiten wapperde de vaderlandsche driekleur. Eene schilderij, mede ter versiering in de school aangebragt en vervaardigd door den hulponderwijzer L.F. over de Linden, vermeldde in sierlijken letteren de gheuglijke gebeurtenis van dezen dag. De leerlingen der school voerden eenige lieve zangstukjes uit, waarvan de toepasselijke woorden waren vervaardigd door den hulponderwijzer P. Uurbanus. Achtereenvolgens werden den jubilaris door den schoolopziener, door de leerlingen der school, door den hoofdonderwijzer P. Rijkers, namens het onderwijzers-gezelschap en eindelijk door de leerlingen der kweekschool voor schoolonderwijzers alhier fraaije geschenken aangeboden. De WelEd. heer schoolopziener schetste op een sierlijke wijze de vele verdiensten van den feestvierende als onderwijzer der jeugd. In den namiddag gaf ook het gemeentebestuur een treffend bewijs van belangstelling hegens den verdienstelijken onderwijzer.'
4. Hendrika over de Linden, geb. ca. 1841 te Den Helder. Zij was een dochter van Cornelis over de Linden I (1811-1874) en Trijntje Visser (1804-1861). Geh. op 18.4. 1865 te Den Helder met Albertus Hendrikus van Heusden, geb. ca. 1835 te Amsterdam, zoon van Gerrit van Heusden en Johanna Kortman.
Kinderen:
1. Cornelis van Heusden, geb. ca. 1871 te Amsterdam, makelaar in koffie;
2. Alberta Hendrika van Heusden, geb. ca. 1877 te Amsterdam.
5. Anton Jan over de Linden I werd op 4 februari 1843 om 0.300 uur geboren te Den Helder, overleden op 15 maart 1899 te Amsterdam. Hij was een zoon van Cornelis over de Linden (1811-1874) en Trijntje Johanna Visser (1804-1861). Anton Jan over de Linden ging op 28 juli 1869 in ondertrouw en trouwde op 11 augustus 1869 te Den Helder met Antje Verfaille (Verfalje), geboren op 9 februari 1847 te Den Helder, dochter van Jacob Verfaille (Verfalje) (1806-1851) en Jannetje Rab (1806-1885).
Loopbaan.
1863 1 juni machinist 3e klasse,
1869 genoemd als machinist
1872 deelname aan de expeditie Deli,
1880 16 februari officier machinist 2e klasse,
1884 vertrek naar Ned. Indie. Voor zijn vertrek plaatst hij in 't Vliegend blaadje van 6 december 1884 een advertentie met de tekst 'Wie iets te vorderen heeft van de ondergeteekende, gelieve hiervan opgave te doen. A.J. over de Linden.'
1887 16 januari officier machinist 1e klasse,
1888 2 april verlof tot terugkeer
1891 officier machinist 1e klasse (standplaats Hellevoetluis, opleidingsplaats voor machinisten), genoemd 2e klasse.
1893 16 mei gepensioneerd (50),
1896 genoemd als officier machinist 1e klasse, gepenioneerd
1897 gepensioneerd, waarnemend lid examencommissie machinisten.
Hij ontving een onderscheiding voor deelname aan de expeditie Deli 1872 alsmede de Orde van de Eikenkroon van Luxemburg, voorganger van de Orde van Oranje Nassau (1890- ), toen er nog sprake was van een personele unie van Neederland en Luxemburg.
Zie:http://nl.wikipedia.org/wiki/Orde_van_de_Eikenkroon .
Bron: Heldersche Courant van 31 juli 1869: 'Ondertrouwd. A.J. over de Linden en A. Verfaille. Helder, den 28 Julij 1869. Eenige kenniseving aan Familie en Vrienden binnen deze Gemeente.
Bron: Heldersche Courant van 14 augustus 1869: 'Getrouwd. A.J. over de Linden en A. Verfaille. Helder, 11 Augustus 1869. Eenige kennisgeving aan Familie en Vrienden binen deze Gemeente.'
Bron: Heldersche Courant van 28 augustus 1869: 'Voor de vele bewijzen van belangstelling, bij de voltrekking van ons huwelijk ondervonden, betuigen wij onzen hartelijke dank. Helder, 27 augustus 1869 A.J. over de Linden, A. over de Linden-Verfaille.
Kinderen:
1. Anton Jan over de Linden II, geb. 7 september 1870 om 16.30 uur te Den Helder, zoon van Anton Jan over de Linden I en Antje Verfaille.
2. De geboorte van een niet nader genoemde dochter wordt vermeld in de Heldersche Courant van 5 april 1876 volgens opgave van de Burgerlijke Stand der Gemeente Helder 31 maart-3 april 1876.
aangevuld d.d. 27 september 2012.
6. Anna over de Linden, Geb. 23 november 1845 te Den Helder. Zij was een dochter van Cornelis over de Linden I (1811-1874) en Trijntje Visser (1804-1861). Geh. op 24.12.1866 te Den Helder met Nicolaas Matthijs Bergman, geb. 1839 te Amsterdam, zoon van Adrianus Bergman en Frederika Elisabeth Borrenberg. Hij was onderwijzer.
Bron: Helderse Courant van 12 december 1866, Burgerlijke Stand der Gemeente Helder van 30 november-7 december 1866.: 'Ondertrouwd: N.M. Bergman, onderwijzer 27j., wonende te Amsterdam en A. over de Linden 21j.'
Algemene begraafplaats Den Helder Oud
Huisduinen
Cornelis over de Linden graf R/0/9 (oud 9) was: Nederduitsch Hervormd.
Naam (Achternaam, Voornamen): |
Linden, L. over den |
Overlijdensdatum (DD-MM-JJJJ): |
00-00-0000 |
Bezorgingsdatum (DD-MM-JJJJ): |
10-01-1919 |
Grafnummer: |
R/O/010 |
Grafsoort: |
Eigen graf onbepaalde tijd oude ged. |
Graflaag: |
2 |
Einddatum termijn: |
|
Ook in dit graf: |
|
Naam (Achternaam, Voornamen): |
Linden, Cornelis Over de |
Overlijdensdatum (DD-MM-JJJJ): |
00-00-0000 |
Bezorgingsdatum (DD-MM-JJJJ): |
11-10-1958 |
Grafnummer: |
R/O/011 |
Grafsoort: |
Eigen graf onbepaalde tijd oude ged. |
Graflaag: |
2 |
Einddatum termijn: |
|
Ook in dit graf: |
Heusden, Albertha H. van |
Naam (Achternaam, Voornamen): |
Heusden, Albertha H. van |
Overlijdensdatum (DD-MM-JJJJ): |
00-00-0000 |
Bezorgingsdatum (DD-MM-JJJJ): |
18-11-1959 |
Grafnummer: |
R/O/011 |
Grafsoort: |
Eigen graf onbepaalde tijd oude ged. |
Graflaag: |
1 |
Einddatum termijn: |
|
Ook in dit graf: |
Linden, Cornelis Over de |
Linden over de Cornelis 12-12-1883 07-10-1958 RO11 Heusden van Alberta Hendrika
Linden over de Jantje 08-08-1836 02-10-1907 RO15 Bais Pieter
Linden over de Leendert Floris 17-03-1837 07-01-1919 RO10 Kooiman R.
De oudste tot nu toe bekende aantekening over de familie Over de Linden te Enkhuizen is die uit het doopregister van de nederlands hervormde gemeente waarin vermeld staat dat op 18 september 1752, Johannes Jans, zoon van Jan Andries en Janke Johannes van der Woud, is gedoopt. Jan Andries, bekend als „Jan de Diender", testeerde op 25 mei 1783, ten overstaan van notaris Broerius van der Velden. In dit testament wordt hij Johannes Over de Linden genoemd, maar de comparant zelf tekent als Jan Over Lende. Lende is de oude naam van het riviertje Linde in Zuid-Friesland. Het is volstrekt onbekend waar deze Jan Andries vandaan kwam, alsook of hij deze familienaam reeds droeg. Deze Jan Andries was niet alleen de vader van Johannes Jans, maar ook van Andries Jans, de grootvader van Cornelis bij wie 't handschrift werd gevonden. Door verschillende auteurs echter is de aandacht gevestigd op Johannes Jans, omdat deze boekverkoper van beroep was en dus eerder als „handschriftvervalser" in aanmerking komt dan zijn jongere broer Andries, de scheepstimmerman. Johannes Jans trouwde op 15 september 1776 met Willemina ter Beest. Willemina ter Beest, was op 2 mei 1753 gedoopt als dochter van Gerrit ter Beest en Judina Geertruida Curtenius. Deze Judina kwam uit Amsterdam. „En woonde in Amsterdam in de 18e eeuw niet een geslacht van artsen en theologen met de naam Curtenius? En zou niet een gefrustreerd lid van deze intellectuele familie zijn Enkhuizer verwant hebben uitverkoren om bij hem zijn duivelse grap te lanceren?" roept R. F. Vulsma opgetogen uit in een vorig jaar (1980) verschenen artikel in Gens Nostra. 't Ja, misschien wel, wie zal 't zeggen? (J.T. Bremer)
NB. De veronderstelde Friese afkomst van Cornelis over de Linden is nog niet aangetoond.
|
Brief van J.G. Ottema aan L.F. over de Linden d.d. 3 september 1875
WelEd. Heer, Ik dank u vriendelijk voor de toegezonden portretten van u en uwen broeder, en veroorloof mij de vraag, welke betrekking die broeder bekleedt. Gij hebt, meen ik, ook nog twee broeders in Amsterdam, die mij ook nog onbekend zijn; wees zoo goed mij eens de namen van uwe geheele familie op te geven. Hoe gaat het uwe moeder, waar is zij tans ? Die conditie bij den Heer Toens alhier schijnt zij niet te hebben gekregen. ik heb er altans niet meer van vernomen. Het leek mij ook voor haar niet aannemelijk toe, als N. Hollandsche in een Friesche stad, waar zij geheel zonder betrekkingen zich al te vreemd zoude vinden. Hoe gaat het met de weezen van uwen in de Oost overleden broeder [=Cornelis over de Linden II] ?
|
Westersstraat 60.
14-01-1870: NA 1.44 Gerardus Petrus Nijhoff verkoopt het huis [Westerstraat 60] aan Willem Over de Linden, drukker en boekverkoper. Onder de voorwaarden dat gedurende het leven van de vorige eigenaar er geen tabak of sigaren-affaire in mag worden uitgeoefend op een boete van 1500 gulden. Het huis wordt verkocht voor de prijs van ƒ 1.800,—.
Willem Over de Lindens overgrootvader was in 1764 een zaak begonnen in de Nieuwe Westerstraat, welke door zijn zoons werd voortgezet op het Venedie en door Willem Over de Linden door koop van een huis naar de Oude Westerstraat werd overgebracht.
Een van de werkzaamheden betrof het drukken van het 'Predikbeurtenbriefje'. J. Over de Linden kocht van Willem Palenstein Semeins het recht tot het drukken daarvan, waarvoor Semeins die toen 77 jaar oud was, zolang hij leefde, elke week een gulden zou ontvangen. Aangezien hij de leeftijd van 97 bereikte, werd daarvoor een belangrijk bedrag betaald.
23-06-1887: NA 11.122 Met de scheiding van de goederen na het overlijden van Jacoba Niever, huisvrouw van Willem Over de Linden, blijft het huis in zijn bezit. De drukkerij is boven gevestigd.
04-04-1896: NA 11.140 Na het overlijden van Willem Over de Linden vindt de scheiding van de goederen plaats. Pieter Bais, gehuwd met Aafje Over de Linden, komt in bezit van het huis, getaxeerd op ƒ 3.400,—.
25-07-1911: NA 1.118 Pieter Bais, boekhandelaar en uitgever, draagt het huis over aan Bernard Adriaan Buningh, leraar aan de H.B.S. Op voorwaarde dat er in het pand geen boek- muziek- kunsthandel of boekdrukkerij gedreven zal worden, zolang een dergelijke zaak aan de overkant is gevestigd, op een boete van 5000 gulden. Het huis wordt verkocht voor ƒ 3.000,—
(Bron: Enkhuizer Wetenswaardigheden, E.C. de Vries en H.G. de Vries)
Lezing Oera-Linda-boek
Op woensdagavond 15 april j.l. werd in zaal De Aansporing te Zaandam een lezing gehouden door dhr. R.F. Vulsma, voorzitter van de NGV, over het Oera Lindaboek. In dit boek wordt de oudste geschiedenis van de Germanen (de Friezen) beschreven. Het handschrift waarop het boek werd gebaseerd zou afkomstig zijn uit de 13de eeuw en de inhoud daarvan zou teruggaan tot de 6de eeuw voor Christus. Het boek verscheen in 1872 te Leeuwarden en werd genoemd naar degene van wie de oude geschriften afkomstig waren: Cornelis over de Linden.
Andries over de Linden, gedoopt te Enkhuizen op 15 juli 1759, vertelde zijn kleinzoon Cornelis wel eens over zijn voorgeslacht, dat afkomstig zou zijn uit Friesland. De kleine jongen was echter nog veel te jong om het allemaal te begrijpen. Als grootvader vond dat hij de juiste leeftijd zou hebben bereikt, zou hij hem alles vertellen. Helaas kwam het nimmer zover, want Cornelis was pas 9 toen Andries op 25 april 1820 stierf, twee en een halve maand na zijn vrouw, een groot geheim met zich meenemend in het graf. Wel waren er twee manuscripten van hoge ouderdom, die Andries over de Linden had nagelaten. Hoe hij er aan gekomen was is niet bekend. Schoonzoon Hendrik Reuvers vond de vader van Cornelis ongeschikt om de geschriften te bewaren en hij stond het dan ook niet toe dat deze ze in bezit kreeg. Aafje. zijn vrouw, bewaarde ze zorgvuldig. Pas veel later, nadat Aafje na Hendrik z'n dood in 1845 was hertrouwd met Koop Simonsz. Meijlof, kreeg Cornelis de oude documenten in handen. Hij kon er echter weinig mee beginnen, want de teksten waren in een soort runenschrift gesteld.
In 1867 wendde Cornelis over de Linden zich tot iemand die wel een persoon wist die de oude teksten kon vertalen: Eelco Verwijs. Dus Cornelis begon de oude teksten, bladzijde voor bladzijde, over te schrijven. Toen hij een paar bladzijden af had stuurde hij ze op naar Verwijs, die aanvankelijk dacht met een vervalsing te doen te hebben. Hij wilde dan ook graag de originele manuscripten hebben. Over de Linden wilde de kostbare familiestukken echter niet afstaan, uit angst dat er iets mee zou gebeuren. Na lang aandringen echter stuurde hij toch een paar bladzijden uit het boek op. Toen was Verwijs geheel overtuigd. Het moest wel om een zeer oud werk gaan, met zeer belangrijke gegevens over het geslacht Over de Linden, dat vele honderden jaren bestreek. Inderdaad, een zeer kostbaar bezit!
Van de twee manuscripten bleek het dunste bij nader onderzoek een stuk te bevatten uit de Kroniek van Friesland, uit de 15de eeuw [Worp vn Thabor] . Het andere was nog veel ouder. Het bleek volgens een vermelding daarin overgeschreven te zijn, omdat het oorspronkelijke stuk waterschade had opgelopen. Degene die dat werk had gedaan, had het boek "gered uit de vloed", samen met vrouw en kind.
Dhr. Vulsma las o.a. citaten voor uit de correspondentie tussen Cornelis over de Linden en Eelco Verwijs. Twijfel, een interessant middeleeuws verleden en wantrouwen kwamen daarbij duidelijk naar voren. Ook andere onderzoekers bleken zich er later mee bemoeid te hebben. Er was er zelfs een bij die er van was overtuigd dat het Oera Linda-boek uit de 5de eeuw voor Christus stamde. Hoe dan ook, voor Cornelis over de Linden was het wel degelijk realiteit.
Anno 1992 neemt men aan dat het een falsificatie betreft, maar toch is er nog steeds die twijfel.....
Om nog even terug te komen op het echtpaar Aafje over de Linden en Hendrik Reuvers: bij hun huwelijk, dat op 27 mei 1821 te Enkhuizen werd voltrokken, werden twee kinderen geëcht. De ene was Cornelia, geboren op 12 september 1818, de andere was Andries, geboren op 15 oktober 1820. Cornelia trouwde op 5 augustus 1838 te Enkhuizen met Rijkent Kofman, timmerman, zoon van Jacob Kofman en Trijntje Frankfort. Hun dochter Trijntje trouwde op 2 december 1858 te Andijk met Andries Zwaan. Haar broer Jacob was toen pas 15. Toen deze op 17 september 1863 trouwde met Hendrika Greiner, was Andries Zwaan, zijn zwager, getuige. In het Bevolkingsregister van Enkhuizen stond Jacob Kofman ingeschreven als "Voorganger bij de H. Apost. Zending Gem." en het gezin woonde in de Torenstraat. (Zie voor het voorgeslacht van Rijkent Kofman de kwartierstaat.
Aafje had overigens nóg een zuster: Antje over de Linden. Zij was anderhalf jaar ouder dan Aafje en trouwde met Pieter van Doornik.
|
LINDEN (Cornelis Over de), geb. 11 Jan. 1811 in den Helder, aldaar gestorven in 1874, zoon van Jan Over de Linden, scheepstimmerman, en Antje Goedmaat. De vader ‘deed’ niet aan godsdienst, de moeder was ultra-Calviniste. Mede door gedwongen kerkgaan kreeg de jongen een hekel aan kerk en geestelijkheid. Van zijn vader en grootvader erfde hij het denkbeeld van oudfriesche afkomst. Hij leerde bij zijn vader den scheepsbouw. Op zijn 19e jaar deed hij een reis van drie jaar naar Spanje, de Kaap en China. In 1838 werd hij modelwerker bij de Marine, in 1848 opzichter bij de houtzaagmolen, in 1857 eerste meesterknecht. Hij verstond de geheimen van de scheepsbouwkunst, schreef een boek over den nieuwen vorm van een schip en maakte vele plans en modellen van schepen. Hij las werken over geografie, godsdienstgeschiedenis, wijsbegeerte en vrijmetselarij. Trotsch op zijn vrijdenken stevende hij stoutmoedig het onbekende te gemoet. De gevluchte saksische boekbinder Ernst Stadermann, die revolutionnaire gevoelens had en vele talen kende, oefende invloed op hem uit. Hij schreef allerlei onuitgegeven traktaten van wijsgeerigen en maçonnieken inhoud, waarin hij te keer ging tegen kerk en wetenschap. Gedreven door frieschen stamtrots en door een vurig chauvinisme studeerde hij in de oude friesche wetten en de noorsche talen. Zijn droomen wilde hij vastleggen in een document, dat men een frieschen bijbel zou kunnen noemen. Zoo werd hij de schrijver van het Oera- Lindaboek, geschreven in z.g. juulschrift. Hij vormde33 letters uit het zesspakig rad of zonnewiel en stelde het boek op in den vorm van een dagboek. De eerste 80 bladzijden kwamen op naam van Adela, vrouw van Apol Oera Linda, zeekoning en graaf van Oost-Flieland en de Lindaboorden. Het vervolg op den naam van haar zoon Adelbrost Oera Linda. Dan volgen de ‘mémoires’ van Apollonia en Frethorik Oera Linda. Het handschrift zou, volgens het voorwoord, in handen zijn geraakt van Lika Oera Linda 803 na Chr. en in 1235 [1256] uit een grooten watervloed zijn gered. Het manuscript zal omstr. 1854 gereed zijn geweest. Door Eelco Verwjjs werden het Friesch Genootschap en Johan Winkler erin betrokken, maar men beschouwde het reeds spoedig als een mystificatie. Dr. J.G. Ottema, conrector aan het gymnasium te Leeuwarden, daarentegen sloeg geloof aan de echtheid en bracht het ter perse (Oct. 1872). Het bracht de geleerde wereld in rep en roer. William Sandback bezorgde een engelsche vertaling. Het ‘wonderboek’ kwam ter sprake in de Koninklijke Academie van kunsten en wetenschappen. Verschillende vervalschers werden genoemd (Gabbema, F. Haverschmidt, Eelco Verwijs, Jansen). Een stroom van opstellen en brochures houdt tot op dezen dag niet op te vloeien over dit boek. Zelfs het duitsche pangermanisme propageert er zijn denkbeelden mee. Over de Linden's portret met 2 facsimilés in mijn brochure Frijmitselderij en Oera-Linda-Boek (Snits 1923). |
|
Bron: NNBW (Wumkes)
Testament van Cornelis over de Linden
To my grandson Cornelis and further descendents,
Everybody who has any interest in my manuscript, asks me how I obtained it. You may possibly do the same later but, as it is not certain that I will still be alive, I want to write it down here.
Introduction:
My great-grandfather (Jan over de Linden) had two sons, of which my (grand) father (Andries over de Linden) was the eldest. He thus became the possessor of the manuscript.
My father (Jan over de Linden II) moved to Amsterdam when I was still quite small but, as soon as my parents dared to let me go on my own, I yearly went to my grandparents.
My father had two sisters: Antje and Aafje. Antje was married, and Aafje still unmarried and lived with her parents. When she later also married, she still lived with her parents and at last, they lived with her.
In the year 1821 (1820) my grandmother died and, if I remember correctly, my grandfather died three weeks after. How it fared with my father and his sister, I do not know, but my aunt Afje stayed with her husband and her children in my grandfather’s house.
When my grandparents had passed away, I felt no obligation to go to Enkhuizen annually. I thus stayed away. In the year 1836 (1835) my father died. After his death my mother came to the Nieuwediep. The place did not appeal to her and so she went to Enkhuizen. When my mother lived at Enkhuizen, I visited her whenever the opportunity arose. Thus I also visited her in the year 1848 and my aunt Aafje also paid a visit. Her husband had died and now she was married to one Koos Meijlhof. After I had spoken some to her, I asked her whether I could see the garden once more where I had so much delight as a child. She went ahead of me and the first tree my eyes fell upon was a Saint-Laurens tree on which there were already a few ripe pears. “Since Grandfathers death” I said, “I have not tasted any of this fruit. If you do not object, I would like to pick me a few of these beautiful pears.” “That you may”, she said. When I had picked them, she went on to say: “You spoke of grandfather, but I still have something for you. Hendrik would not let me give it to you but Koops does not know about it. She then went away and fetched the manuscript. “This is a family book”, she said on handing it over. “The language is Old Fries and has been preserved by the family for centuries, therefore, I must impress upon you that you must value it very highly.” “But”, I asked her before thanking her, “Why did Grandfather not give the book to my father?” “That question,” she said, “I also asked your Grandfather, but he said ‘Kees (Cornelis) must have it (in any case) and if I give it to him, Jan cannot get rid of it.’” I imagined something completely different but, I made as if I was very happy as though I had received a gold watch. As soon as I arrive in the Nieuwediep, I studied it but, it was as intelligible to me as though it was Chinese. Disappointed, I put it aside but, I could not refrain from taking it in my hands every now and then. Eventually I deciphered the words Oera Linda and over tha Linda, (and) it did occur to me that these were synonyms of Over de Linden. The claim of my aunt, that it was a family book, could thus not be contradicted. Educated friends, who could have helped me with my further investigations, I did not have, and to call on somebody through the press who would have translated it for a sum, I could not afford. When I had an opportunity, I went to the Book Dealer, Bkkr, and asked him for an Old Fries Dictionary. He gave me a dictionary on the poems of Gijsbert Japiks. Now I continued with vigor and I progressed so far that I could read the “Lape koer fen gabe schroer” (JH Halbertsma) quite well and that was the end of it. Somebody told me that the letters in the book was rune script; thereupon I searched for a book on rune script and found a little book with the title: “Bimerkingen, om en steenoxe met runeinskrift til horende H.M. Kongen of Danmark”. I was none the wiser. Somebody else told me the script was Phoenician. Now I searched for Phoenician and found a little book with the title: “Palaographische studien”. I must admit that as far as I could make out, the letters in my book looked both like rune script and Phoenician script, but I remained ignorant. How could I have the manuscript translated? As Meesterknecht (Superintendent?) I could travel (take leave?) six days every year. By making use of this perk, I first went to Amsterdam where I could stay over at some cousins of my first wife. I could stay over, eat, drink, etc, but not sleep there. I therefore went to a boarding-house diagonally across the Heintjehoeksteeg (on the banks?) but I was not happy with this arrangement. The second morning, when I was in the coffee room, a gentleman and his wife joined me at the table, talking about their further journey to Harlingen. When I heard Harlingen, I thought “Here you have, so to say, been to the other end of the world, and Friesland, where people say your ancestors came from, you have never seen.” “Are you going to Harlingen?” I asked my table companions “Yes, Captain.” “Then I am going with” “That will be a pleasure. Then we have each others company.” We thus went together on the journey. When we approached Harlingen, the lady asked: “Where are you actually going?” “To Harlingen”. “You said so, but you should know to whom you are going.” “No. When you spoke about Harlingen, I thought I might as well travel with these people. That is all.” “Well”, said the man, “I find that bloody strange. If you do not know where you are going , then come to us!” “With the greatest of pleasure” and so I went with Mr. and Mrs. Siderius to “The Lanen”. After the meal, the gentleman went with me for a stroll. That evening we had a drink and so the conversation came to my manuscript which I could not read. “You must send something over”, Mr. Siderius said. “We have here a teacher, a Mr. Jansen, who is so well versed in Old Fries that he will translate it for you in no time”. When I was back at Den Helder, I bought some writing paper which I placed like tracing paper over my manuscript and traced the letters. When I had traced some 4 pages, I sent it over. Some time later Mr. Siderius wrote me that they have discovered old Fries laws in my tracings like they haven’t done in years. Over Christmas he and his wife would visit me and then I should have a whole consignment ready. I prepared a whole package and when he was with me, I actually showed him the (original) manuscript. After he had been back in Friesland for a long time, I wrote him (asking) why I have not yet seen any translation. He replied that they thought all along there was some cunning fellow here in Den Helder who was joking with them; in addition he asked whether the manuscript was on paper or parchment. As he had seen the manuscript, I found the question ridiculous and thought the Frisians was taking me for a ride. When Mr. Siderius was with me, he told me that as Mr. Jansen was unable to do the translation, the assistance of the archivist Mr. Eelco Verwijs was called in. When I then thought that Siderius was deceiving me, I wrote to Mr. Eelco Verwijs how I began, on advice from Mr. Siderius, to have some tracings of my manuscript translated by Mr. Jansen from Harlingen; though I have not seen any translation and that I, in fact, have heard that he could not even, without his (Verwijs’) help, do the translation. I (therefore) took the liberty to send him a loose page of my manuscript whereby I requested him to let me know how much he would ask me per page to do the translation. He replied that he, misled by the strange facsimiles, was afraid that there was somebody at Den Helder who tried to deceive him but now that he had a page of the original, he no longer had any doubts about the authenticity of the manuscript; that he did not want any compensation for the translation if I would allow him to make the contents known to the outside world, etc. This is what the honourable gentleman wrote me on 13 October 1867. I have kept the letter as I have done with others he later wrote me. From these letters you can see how he did his best to get the manuscript out of my hands, etc. The first page “Okko, mijn zoon” he sent back with the translation, but now he wanted the whole manuscript. I answered him that he could see from the first page he translated that I had to protect the manuscript with body and soul; therefore I could not let the manuscript out of my hands without being disobedient to the utmost will of my ancestors. After much correspondence he came himself. “Once he is in my presence,” he wrote, “it will go much better”. It did not go better, though, and Eelco Verwijs left upset. (Thursday, 21 November 1867) He took the last copies of my manuscript but except for “Okke mijn zoon”, he had not yet translated anything for me. Whilst he was with me over a drink, I asked him to translate something for me from the manuscript. He opened the book and told me the story where Ulysses was with the burghmaagd Kalib. When he had read half a page, he shut the book saying “You can see all Eastern, Western and Nordic gods and goddesses are mentioned here. It is a wonderful book.” It was out. His actions left me with the impression that he wanted to keep me in the dark about the contents and thereby obtain it from me for next to nothing. But he was off the mark; for that he had put on too much airs. Once I looked him up in Leiden and told him that I am approaching sixty and that I have read that only eight persons in a hundred reach that age (and) that it is now time that I became acquainted with the contents of my manuscript. “Yes”, he said, “if you want a good translation, you must be patient. I do not have the time and therefore I have placed it in the hands of a Dr. Winkler in Leeuwarden and this gentleman very much enjoys old Friesian”. As I did not hear anything more about the matter, I resigned myself to the fact that I would not hear anything further. This was, however, not the case. In the evening of 24 December 1870, I received a letter with an unknown handwriting. The letter was from the hon. Dr. Ottema (written 22 December 1870). He wrote to me that Eelco Verwijs, through my kindness, was able to donate a translation of an Old Frisian document to the Frisian Society. The mentioned manuscript was placed in his hands to investigate but that he could see from my facsimiles that the gentleman E. Verwijs had made a number of errors, wherefore he asked me very friendly to have the original manuscript. I answered that I was not so disinterested to lend the gentleman E. Verwijs a manuscript for the Frisian Society; that I was not even aware of the existence of such a society but, that I had given it to him to translate it for me, though, now that the matter is clear, he could borrow sections on condition that, with every section he returns, he must send a translation. The gentleman Ottema accepted these conditions and he remained true to his word. That winter, my son Anton Jan (born 1843) was home. When a new translation came, then he and my son Leendert (born 1837) and their wives would come to hear what Dr. Ottema had to say to us. Then it was an inexpensive family feast and I cannot recall ever having experienced more joy. In addition, the contents, especially the laws, were very much to my liking, although, I had to admit, they could not be applied any more to the present society. The next summer when I and my wife went to Harlingen, we stretched our journey to Leeuwarden because I was curious to see the gentleman Ottema. When I was walking with him in his garden, his cousin told my wife that Uncle only lived for the manuscript; so much so that, when the last section left, he was quite depressed and said “There it goes now”. At this occasion, he also taught me to recognize the letters by which I have progressed so far that I can read the manuscript somewhat. When I was back in Harlingen, I receive 25 booklets from him. These contained the report that he gave to the Frisian Society on his findings. As soon as the report was in the hands of the Dutch scholars, observations, so to say, were generated. It came down to this that the whole thing was a hoax. Through all these remarks I also started to doubt but then the gentleman Ottema came out of his corner and proved from the journey of Apollonia and the pile dwellings that they were wrong. “Yes”, the opponents said “but then the piece was written after (18)50”. As I knew that I had it in my possession since the year 1848 of our Lord I, at least, was convinced that the piece had to be genuine. From all this opposition, the Frisian Society refused to fund the publishing of the work, but the gentleman Ottema showed that he was a Frisian of the old mould who would not let any opposition distract him from his goal. He sought a publisher himself and so, without the help of others, it (the book) saw the light. When the book was in the trade, the gentleman Brouwer from Limburg still attempted in “Den Spectator” to declare the book to be worthless rubbish. Many of my learned acquaintances approved of his judgment. I am not a learned man but I got the impression of a mischievous youth shouting at a servant outside the door because he was whipped for playing tick-tock (on the door). I was nevertheless amazed at his bombast, which, at a first glance seemed like as good reasoning. It brings life to the world. At the Town Council of Enkhuizen they received a request from The Hague to find my family tree. Mr. van Alpen, Inspector of Steam Affairs (?), asked me how I found the book. A representative of the Provincial Administration from Friesland advised me to deposit the manuscript in the archives of Friesland, with proof of ownership, whereupon my descendents could always get it, etc. The book is thus out in the open (in the world).
(The end has not been published [apparently] on the request of L.F. over de Linden)
|
Artikel van W. Tsj. Vleer in de Leeuwarder Courant d.d. 29 augustus 1959
Het geslacht OVER DE LINDEN kwam uit Steggerda. De boekverkoper Johannes Jans debet aan Oera Linda-boek?
Na het onderzoek van prof Hellinga c.s. over het Oera Linda-boek is het mysterie dat nu reeds 92 jaar om een oplossing vraagt, in een nieuw stadium gekomen. Prof. Hellinga kwam op 4 januari j.l. met de verrassende mededeling, dat Cornelis Over de Linden, die reeds sedert 1876 als de auteur van het geruchtmakende handschrift was gedoodverfd, de auteur niet kon zijn, doch hoogstens slechts het "?boek" slordig had overgeschreven. Het gaat er nu om wie het wel geweest is die dit gigantische werk heeft geschreven en wanneer dit gedaan werd. Prof. Hellinga zal ongetwijfeld bij nader onderzoek wel ontdekken in welke richting gezocht moet worden en mogelijk ook de auteur kunnen aanwijzen. In afwachting van dit verdere onderzoek komt het mij wenselijk voor enige aandacht te vragen voor de afstamming van de familie Over de Linden, daar deze wellicht kan bijdragen tot de ontknoping van het mysterie.
HET feit dat in 1952 nog nimmer een onderzoek naar de afstamming van de zovele malen door bet geruchtmakende de Oera Linda boek genoemde familie Over de Linden was verricht, deed mij toen besluiten dit ter hand te nemen. Aanleiding hiertoe was ook de brochure van de heer E. Molenaar: "?Het geheimzinnige handschrift van de familie Over de Linden". In deze brochure zijn een drietal verklaringen opgenomen, die aannemelijk maken dat het handschrift Oera Linda vóór 1850 aanwezig was in de woning van "?tante Aafje" in de Vijzelstraat te Enkhuizen. Ook is sprake van een gelegaliseerde verklaring van een drietal personen, die bevestigen dat al in 1848 ? 1850 het handschrift schrift in bezit was van de familie. Wanneer dit juist is en dat lijkt er nu. na het rapport van prof. Hellinga meer op dan voorheen, dan rijst de vraag: ?"Hoe is de familie aan dit handschrift gekomen; wie heeft er de namen Oera Linda en Lindaoorden enz. in verwerkt?" Het is niet aannemelijk dat een niet-Over de Linden dit deed. Op de één of andere wijze was de auteur bij de familie Over de Linden betrokken. Op een vijftal plaatsen en op verschillende pagina’s, treffen we de woorden Ovira Linda, Lindawald, Lindaoorden aan. Dit zijn geen woorden die er door een overschrijver zijn tussen gevoegd, maar reeds in het handschrift moeten gestaan hebben.
HET samenstellen van de stamboom Over de Linden was geen gemakkelijk werk. Verder dan Jan Andries, die in 1746 In Enkhuizen opduikt en daar volgens familieaantekeningen politieman [*Jan de Diender] was, kon niet worden gekomen. Hoe ook gezocht werd in het Weststellingwerfse gebied en in de Enkhuizer archieven: er kon geen schakel worden gevonden tussen de naam Over de Linden den en de streek van de rivier de Linde in Stellingwerf. De naam bleef dus een raadsel en daar deze vóór 1776 in Enkhuizen niet voorkwam, meende ik ?- gezien ook de Hollandse namen bij de kinderen van Jan Andries en Janke Johannes -? dat een Friese afstamming betwijfeld moest worden. Was dit een teleurstelling, een verrassing werd dat in de stamboom een persoon naar voren kwam die m.i. het Oera-Linda-mysterie nog groter maakte.
De oudste zoon van Jan Andries Johannes, geboren 18 december 1752 te Enkhuizen, was nl. boekverkoper van beroep. Hij overleed 12 mei 1809 in Enkhuizen. Van hem zijn talrijke acten aanwezig in de oud-rechterlijke en notariele archieven van Enkhuizen. Zijn handtekening verraadt een man die uiterst handig met de pen was en tevens een intellectueel die zijn vak uitstekend verstond. Zijn vrouw stierf op 13 november 1805, nog maar 52 jaar oud. Uit het huwelijk werden vier kinderen geboren, twee jongens en twee meisjes. Eén zoon stierf op drie-jarige leeftijd. De andere zoon Jan, gedoopt 27 november 1776, werd boekdrukker van beroep en zette tevens de zaak van zijn vader voort. Op 31 juli 1802 trouwde hij met Johanna Blikkenhorst.
Het lijkt er veel op dat Johannes Jans gemakkelijk in de gelegenheid is geweest de literatuur te verzamelen waaruit het Oera-Lindaboek werd opgebouwd als een familiekroniek. Het plotselinge afbreken er van zou er op kunnen wijzen dat de auteur door ziekte of dood (1809) verhinderd is geworden zijn werk voort te zetten. Het zou zelfs begrijpelijk zijn dat deze ?familiekroniek niet op zijn zoon was overgeerfd, daar die als vakman de vervalsing direct herkende of mogelijk zelf van het werk van zijn vader afgeweten heeft. De broer van Johannes Andries was een eenvoudige scheepstimmerman, en het feit dat diens zoon Jan in 1831 (ook volgens Molenaar) reeds van het bestaan der ?familiekroniek afwist maakt het zelfs aannemelijk dat het ?"boek" overging op de boekverkoper zijn broer.
De resultaten van het onderzoek werden door mij destijds beschreven in een brochure ?"Het Oera-Linda-boek en het ontstaan van het geslacht Over de Linden". Deze brochure was een aanleiding voor Mr. J. G. Huyser, oud-president van het Haagse Gerechtshof, ook een brochure te schrijven, waarin nagegaan werd of de geestesrichting, die bet Oera-Linda-boek vertegenwoordigt inderdaad aanwezig was in de levensjaren van de Enkhulzer boekverkoper. Mr Huyser kwam tot de conclusie dat dit inderdaad het geval was en achtte het waarschijnlijk dat Johannes Jans Over de Linden wel meer van de beruchte familiekroniek geweten heeft. Ondanks deze aanwijzingen is het niet uitgesloten dat ook de zoon Jan in staat is geweest een dergelijke kroniek te schrijven. Ook hij was daartoe in de gelegenheid uit hoofde van zijn beroep.
Er is ook altijd nog een wapen Over de Linden, waar een bron of brug of put in voorkomt en dat voor een werkstuk van de scheepstimmerman Cornelis Over de Linden is aangezien. Reeds jaren geleden kwam Dr. Kits Nieuwenkamp tot de conclusie dat dit wapen van onmiskenbare laat 18e eeuwse makelij was. Wijlen Dr. Rühl, leraar in de heraldische wetenschap, o.a. ontwerper van het wapen van Indonesie, heeft het wapen dat in bezit is van de Amsterdamse oud-inspecteur van politie Over de Linden, ook gezien en kwam eveneens tot de conclusie dat het een laat 18e eeuws werkstuk moet zijn geweest weest. Nu schijnen de ontwerper van het wapen en de auteur wel één en dezelfde persoon geweest te zijn gezien het symbool in het wapen en de Oera-Linda spreuk: Waak! [NB. het woord lijkt ingekrast in een bestaand wapen van onbekende herkomst).
DOOR het werkje van collega R.S. Roorda "?Nammen út earder tiid" werd ik er op attent gemaakt dat in de bijlagen van de criminele sententies van het Hof van Friesland op 27 april 1741 de naam van de Leeuwarder klerk Jan Overlinde voorkwam. Jammer genoeg was deze Jan Overlinde alleen maar getuige en was de enige bijzonderheid dat de man 22 jaar was, dus geboren in 1718?-1719. Deze leeftijd klopte niet met de leeftijd opgegeven in de overlijdensacte van de Enkhuizer Jan Andries. Hij zou geboren moeten zijn in 1716-?1717. Doch daar men het vroeger met de leeftijd niet zo nauw nam lijkt het er veel op dat de Leeuwarder klerk en de Enkhuizer (politieman?) één en dezelfde persoon waren.
Door de heer D.D. Osinga werd ik op de hoogte gebracht met een ondertrouw-inschrijving te Harlingen op 15 augustus 1745 tussen Jan Overdelinde en Janke Hansen, beiden van Harlingen Dit was dus het gezochte huwelijk. De doop van beide personen mocht ik in Harlingen niet vinden, zodat het vrijwel zeker is dat zij van elders kwamen. Waren deze gegevens reeds belangrijk voor de afstamming Over de Linden (Friese afkomst), anders werd het nog toen er nog meer Over de Linden’s In Friesland ontdekt werden.
In Sneek tref ik op 17 mei 1829 het huwelijk aan dat gesloten werd tussen Engele Andries Over de Linde, schoenmaker van beroep, en Jantje Simons de Waard uit Munnekezijl. Engele Andries was op 2 jan. 1802 in Lemmer gedoopt als zoon van Andries Engeles en Dina Laskewitz. Het bleek dat deze Andries Engeles in 1811 de naam Over de Linde aannam. Hij was een zoon van Kugele Haitzes en Lysberth Andries in Lemmer, die daar op 16 Jan 1745 waren gehuwd, dus in hetzelfde jaar als Jan Overdelende in Harlingen. En nu kwam de ontknoping: Lysberth of Elisabeth bleek te komen uit: Steggerda ! Daar Jan Andries in Enkhuizen ook een dochter Elisabeth had, kan het niet anders dan Elisabeth in Lemmer en Jan in Enkhuizen zijn zuster en broer geweest en daarom kan aangenomen worden dat de Enkhuizer stamvader eveneens van Steggerda kwam waarmee de naam nu geheel verklaard is, want Steggerda lag vanuit Friesland gerekend: Over de Linde !
Het vreemde is echter dat er geen overeenkomst bestaat in de namen van Jan’s en Elisabeths kinderen. Van Jan waren het: Andries, Trijntje, Harmanus, Marmijntje, Johannes, Margrietje, Barbertje, Andries, Gerrit en Elisabeth. Elisabeths kinderen waren Meint, Harmke, Andries, Jits, Poppe en Aaltje. Hoe de kinderen van Jan vernoemd zijn weten we niet, maar wel dat Meint, Engele en Jits in Lemmer van vaders kant kwamen en Harmke en Poppe dus van moeders kant. Het is daardoor wel mogelijk dat Harmanus naar Jans moeder genoemd is en we als vader en moeder dus een Andries en Harmke moeten zoeken. Maar het doopboek van Steggerda begint juist te laat, nl. in 1728 en ook in de oud-rechterlijke archivalia werd niets van betekenis gevonden. De enige Andries die we in het doopboek, in de reeele cohieren en in het volkstellingsregister van 1744 nog vinden en voor vader in aanmerking komt is een Andries Wybes te Steggerda, in 1744 insolvent die in 1730 nog een zoon Pape liet dopen waarin we dezelfde naam moeten zien als Pope.
Ofschoon we met het genealogisch onderzoek nog niet veel verder gekomen komen zijn en de stamvader in Steggerda nog niet eens vaststaat, is nu wel bewezen dat de familie uit Steggerda kwam en de naam dankt aan de rivier de Linde. Het Oera-Linda-mysterie is hiermede voorgoed een familie Over de Linden-zaak geworden, al is het spijtig voor dit geslacht dat van een duizenden jaren oude adellijke afstamming uit de Oera-Linda-oorden geen sprake kan zijn, want adel en bezit viel in Steggerda niet te ontdekken
W. TSJ. VLEER
|
|
|
|