PEUTINGER KAART - NEDERLAND   

 

 

 

KONRAD PEUTINGER OP HET EILAND DER BATAVEN

 

1. Inleiding

 

Het Nederlandse deel van de Peutinger kaart telt slechts twintig plaatsnamen, maar met de boeken en artikelen die daarover geschreven zijn, kan men een aanzienlijke bibiotheek vullen. Aan die discussie is ook nu nog geen einde gekomen en ik ben er zeker van, dat ook deze bijdrage weer tot nieuwe discussies zal leiden. De Peutinger kaart is in wezen een itinerarium (pictus), die zich laat vergelijken met bestaande itineraria en mijlstenen uit dezelfde tijd, waarin de Peutinger kaart stamt, namelijk de 4de eeuw. Het lag dan ook voor de hand om een parallel met die itineraria te trekken, vooral omdat de destijds bestaande itineraria en afstandenlijstjes de bouwstenen van de Peutinger kaart zijn geweest. Dit leidde tot conclusies met betrekking tot de maatvoering en de afstandsberekening die afwijken van de gangbare praktijk, waarin de Peutinger kaart behandeld wordt als ware het een samengedrukte landkaart. Zie hierover het artikel 'Bestemming bereikt. De Peutinger kaart als itinerarium (pictum)' hier.

 

In de discussies over de plaatsen op het Nederlandse deel van de Peutinger kaart kan men drie fasen onderscheiden.

 

a. Afstanden worden gemeten in Romeinse mijlen.

 

Abraham Ortelius (1527-1598) hanteert de afstanden op de Peutinger kaart als Romeinse mijlen. De Romeinse mijl bedraagt 1,48 km. In de opvattingen van Ortelius c.s. vormde Lugdunum en het naast gelegen Pretorium Agrippinae het Caput Batavorum. Lugdunum werd daarbij geidentificeerd als Leiden en het Pretorium Agrippinae als Roomburg (aan de kant van Leiderdorp). Deze opvatting van Ortelius heeft stand gehouden tot het einde van de 19de eeuw. Ook nu nog treffen we in de meeste registers en indexen op de Peutinger kaart aan, dat Lugduno wordt geidentificeerd met Leiden.

 

b. Afstanden worden gemeten in leugae.

 

De publicatie van de Peutinger kaart door Konrad Miller (1844-1933) in 1887 leidde er toe, dat de afstanden vanaf dat moment in leugae werden gemeten. Miller schrijft in zijn voorwoord, dat de aanwijzing 'usque hic legas', die vermeld staat bij Lyon naar zijn mening betrekking heeft op de hele provincie Gallie, waarvan Lyon immers de hoofdstad (caput) was. Dit heeft er toe geleid, dat voor alle plaatsen en afstanden op segment I van de Peutinger kaart de leuga (= 2,2 km) als afstandsmaat is gaan gelden. Voor de identificatie van Lugdunum en Pretorium Agrippinae had dit drastische gevolgen, want die werden daarmee opgeschoven naar de kust, waarbij Pretorium Agrippinae werd geidentificeerd met de ontdekte legerplaats of vlootbasis bij Valkenburg (ZH) en Lugdunum werd geidentificeerd als Katwijk c.q. de Brittenburg. Dit is ook nu nog het geval, hoewel er ter plaatse geen weg van Lugduno naar de kust loopt zoals bij Gessoriacum (Boulogne-sur-mer) en een vignet voor een vuurtoren ontbreekt.

 

c. Verplaatsing naar Noord-Frankrijk.

 

Van een geheel andere orde is, dat A. Delahaye de plaatsen, die in Patavia worden vermeld, overhevelt naar Noord-Frankrijk met als belangrijkste reden, dat dit deel van Nederland in de Romeinse tijd onbewoonbaar werd geacht vanwege de Duinkerken transgressie, waardoor het gebied onder water zou hebben gestaan.  De opvatting van A. Delahaye vindt nog altijd aanhangers, ook al zijn de opvattingen over de Duinkerken transgressie inmiddels gewijzigd. Degenen die kennis willen nemen van de opvattingen van Delahaye worden hier verwezen naar het artikel Traditie versus "De Ware Kijk Op" van Albert Delahaye.

 

2. Waarschuwing

 

Mijn stelling is, dat op alle segmenten van de Peutinger kaart van een zelfde afstandsmaat gebruik gemaakt wordt. Ik beschouw de tekst usque hic legas bij Lyon als een waarschuwing, dat in het gebied door de plaatselijke bevolking ook een eigen afstandsmaat i.c. de leuga gebruikt wordt. Wat voor de leuga geldt, geldt ook voor de Perzische parasangen en andere lokale afstandsmaten. Op de Peutinger kaart blijft het bij een enkele waarschuwing bij Lyon, terwijl de leuga ook in Zuid-Duitsland gehanteerd werd, met name in het gebied tussen Keulen en Trier.

 

a. Argumenten.

 

1. Het belangrijkste argument is, dat er op de Peutinger kaart geen afgebakende gebieden te vinden zijn, waar van afstandsmaat gewisseld wordt, zoals dat wel het geval is in de itineria Burdigalense en Antonini, waar op bepaalde trajecten expliciet de leuga aangegeven wordt en in het geval van het Itinerarium Antonini in een aantal gevallen in Romeinse mijlen wordt omgerekend. In het Itinerarium Burdigalense, een routebeschrijving voor pelgrims uit Bordeaux naar Jeruzalem worden voor het eerste traject Bordeaux-Toulouse de afstanden expliciet in leugae aangegeven, maar bij de optelling van deeltrajecten wordt alsnog uitgegaan van Romeinse mijlen. Een vergelijkbaar itinerarium voor Pelgrims uit Cadiz (Spanje) naar Rome, het Itinerarium Gaditorum,  geeft de afstanden in Romeinse mijlen aan, hoewel de route voor een deel over Gallisch grondgebied voert.

 

Het Itinerarium Antonini geeft de afstanden op vrijwel alle routes aan in mpm, op een beperkt aantal routes worden de afstanden in leugae vermeld. Op enkele van die routes vindt ook dan een weergave plaatst in zowel mpm als leugae. De belangrijke route Lugduno (Leiden) - Argentorato (Straatsburg) wordt geheel in mdm weergegeven. Dat geldt ook voor de belangrijke route van Gessoriacum (Boulogne-sur-Mer) naar Colonia Agrippina (Keulen). Op de hiernaast weergegeven lijst treffen we de leugae alleen op de route Trier-Keulen aan. Het Itinerarium Antonini ondersteunt dus niet de gangbare praktijk om op segment I overal leugae te hanteren. Integendeel een vergelijking van Spaanse trajecten in het Itnerarium Antonini en het Itinerarium Gaditorum wijst uit, dat het Itinerarium Antonini gebruik maakt van Romeinse mijlen.

 

2. In Gallisch gebied komt men veelvuldig tegen, dat een route 'ad fines' (naar de grens) voert, maar zelfs zo'n duidelijke aanwijzing leidt er niet toe, dat uit de aan weerskanten van deze grenzen genoemde afstanden zichtbaar een andere afstandsmaat - d.w.z. structureel 50% lagere getallen - wordt gehanteerd zoals in het itinerarium Burdigalense.

 

3. Konrad Miller bevestigt, dat in het Gallische gebied naast mijlpalen met afstanden in leugae ook mijlpalen met afstanden in Romeinse mijlen zijn gevonden. Desondanks heeft hij vastgehouden aan zijn algemene stelling.

 

4. Wanneer de afstanden op segment I in Gallische leugae berekend zouden zijn, zou het Galische gebied relatief veel groter zijn ten opzichte van de omringende gebieden. Voor Patavia bijvoorbeld geldt, dat toepassing van leugae op alle afstanden het gebied veel groter zou maken dan de door Caesar (80km) of Plinius de Oudere (100km) aangegeven lengte van de Insula Batavorum (Eiland van de Bataven = Patavia).

 

Plinius de Oudere -De wereld - Boek 4: 101: In Rheno autem ipso, prope C in longitudinem, nobilissima Batavorum insula et Cannenefatium et aliae Frisiorum, Chaucorum, Frisiavonum, Sturiorum, Marsaciorum, quae sternuntur inter Helinium ac Flevum. ita appellantur ostia, in quae effusus Rhenus a septentrione in lacus, ab occidente in amnem Mosam se spargit, medio inter haec ore modicum nomini suo custodiens alveum. Tekstuitgave uit 1668. Caput 15 'Insulae in Gallico Oceano' beschrijft de ligging van onder andere de insula Batavorum. - In de Rijn zelf ligt met een lengte van honderd mijl het zeer befaamde eiland van de Bataven, ook dat van de Cannanefaten en nog meer eilanden, van de Friezen, Chauken, Frisiavonen, Sturii en Marsaci. Deze liggen verspreid tussen de Helinius en de Flevus; zo heten de zijarmen waarlangs de benedenloop van de Rijn in het noorden uitstroomt in meren, in het westen in de Maas. Tussen deze twee houdt hij in de middelste uitloop een niet al te grote rivierbedding in stand voor zijn eigen naam (Oude Rijn).

 

Caesar, de Bello Gallico - Boek IV: 10: Mosa profluit ex monte Vosego, qui est in finibus Lingonum, et parte quadam ex Rheno recepta, quae appellatur Vacalus insulam efficit Batavorum, in Oceanum influit neque longius ab Oceano milibus passuum LXXX in Rhenum influit. Rhenus autem oritur ex Lepontiis, qui Alpes incolunt, et longo spatio per fines Nantuatium, Helvetiorum, Sequanorum, Mediomatricorum, Tribocorum, Treverorum citatus fertur et, ubi Oceano adpropinquavit, in plures diffluit partes multis ingentibus insulis effectis, quarum pars magna a feris barbaris nationibus incolitur, ex quibus sunt qui piscibus atque ovis avium vivere existimantur, multis capitibus in Oceanum influit. - De Maas ontspringt op de Vogesen in het gebied der Lingonen, neemt dan een arm van den Rijn op, die Vaculus (Waal) heet, vormt daarmee het eiland der Bataven en stroomt dan in den Rijn, niet verder dan 80 mijlen van den Oceaan. De Rijn echter ontspringt in het gebied der Lepontiërs, een Alpenvolk, stroomt dan in langen loop met snelheid door het land der Nantuaten, Helvetiërs, Sequaners, Mediomatrikers, Tribokers, Treverers, splitst zich, als hij den Oceaan is genaderd, in verscheiden armen en vormt vele zeer groote eilanden, die grootendeels door wilde en barbaarsche volken worden bewoond, waarvan er eenige slechts van visschen en vogeleieren zullen leven. Eindelijk stroomt hij met vele mondingen in den Oceaan.

 

5. De naam ad duodecimum, d.i. twaalfde mijlsteen duidt ontegenzeggelijk op het gebruik van Romeinse mijlen.

 

b. Conclusie.

 

Uit de genoemde argumenten trek ik de conclusie, dat voor alle segmenten van de Peutinger kaart een zelfde afstandsmaat wordt gebruikt, te weten de Romeinse mijl en dat het gebruik van leuga iets is van de lokale bevolking in sommige gebieden of op sommige trajecten, waarop bij Lyon in algemene zin wordt geattendeerd.

 

c. Gevolgen

 

In algemene zin geldt, dat voor alle segmenten van de Peutinger kaart niet langer uitgegaan moet worden van de leuga, maar dat alle afstanden berekend moeten worden als Romeinse mijlen. Dat geldt dan ook voor Patavia. Dat houdt in, dat  Lugdunum weer geidentificeerd wordt als Leiden en Pretorium Agrippinae weer als Roomburg en Matilone weer als Koudekerk aan de Rijn, zoals dat tot het einde van de 19de eeuw het geval was.

 

3. Afstanden

 

Er lijkt op de Peutinger kaart een formule te bestaan om plaatsnamen steeds te laten volgen door afstanden (bv. Foro Adriani. XII. ), waarbij zowel de plaatsnaam als de afstand wordt afgesloten met een [.]. In de meeste gevallen wordt de afstand onmiddellijk na de plaatsnaam vermeld. Alleen wanneer er voldoende ruimte is wordt die verder van de plaatsnaam geschreven, zelfs na een volgende knik. Op de itineraria worden afstanden duidelijk als bestemmingsafstand gehanteerd, bijvoorbeeld in het Itinerarium Antonini is X de bestemmingsafstand tussen Lugduno en Albinianis en is XVII de bestemmingsafstand tussen Albinianis en Traiecto, enz. Dezelfde procedure geldt voor het Itinerarium Burdigalense en het Itinerarium Gaditorum. Wanneer we nu weten, dat de Peutinger kaart is samengesteld op basis van zulke afstandenlijstjes, moeten we ons de vraag stellen of de vermelde afstanden ook daar de functie van bestemmingsafstanden hebben, zodat XII de bestemmingsafstand is tussen Lugduno en Foro Adriani, XVIII de bestemmingsafstand tussen Foro Adriani en Flenio, enz.

 

De Itineraria en de mijlpalen worden van links naar rechts en van boven naar beneden gelezen. Op de Peutinger kaart herkennen we die leesrichting in de vormgeving van knikken in de wegen, waarbij de weg tussen twee knikken overeenkomt met de regels van de itineraria en mijlstenen, als volgt:

 

 

Dat is niet de manier, waarop de afstanden worden gehanteerd, waarbij XII als tussenafstand geldt voor het traject Foro Adriani-Flenio, XVIII als tussenafstand geldt voor het traject Flenio-Tablis, enz. Deze gangbare praktijk levert problemen op. Zo ontbreeekt een tussenafstand tussen Lugduno en Foro Adriani en wordt de tussenafstand tussen Ad duodecimum en Nouiomagi gesteld op XVIII, terwijl Ad duodecimum duidelijk op XII mijl wijst. Er is dan heel wat kunst- en vliegwerk nodig om recht te praten wat krom is. De literatuur geeft daar veel voorbeelden van.

 

IT. PEUTINGER

 

1. NOUIOMAGI.

2. CASTRA HERCULIS. VIII.

3. CARUONE. XIII.

4. LEVEFANO. VIII.

5. FLETIONE. XVI.

6. LAURI. XII.

7. NIGROPULLO. V.

8. ALBANIANIS. II.

9. MATILONE. V.

10. PRETORIU[M]. AGRIPPINE. III.

11. LUGDUNO II.

12. FORO ADRIANI. XII.

13. FLENIO. XVIII.

14. TABLIS. XII.

15. CASPINGIO. XVIII.

16. GRINNIBUS. VI.

17. AD DUODECIMUM XVIII

18. NOUIOMAGI. [XII]

 

Afstanden in mp

IT. BURDIGALENSE

 

cypresseta v

arausione xv

ad letoce xiii

nouem craris x

acuno x

bantianis xii

umbenno (?) xii

valentia viiii

cerebelliaca xii

augusta x

darentiaca xii

dea vocontiorum xvi

luco xii

vologatis viiii.

Inde ascenditur gaura mons.

cambono viii

monte seleuci viii

dauiano viii

 

Afstanden aangegeven in milia.

IT. GADITORUM

 

1 Ad Portum XXIIII

2 Hastam XVI

3 Ugiam XXVII

4 Orippum XXIIII

5 Hispalim VIIII

6 Carmonem XXII

7 Obuclam XX

8 Astigim XV

9 Ad Aras XII

10 Cordubam XXIII

11 Ad X X

12 Eporam XVII

13 Uciesem XVIII

14 Ad Novlas XIII

15 Castulonem XIX

16 Ad Morum XXIIII

17 II Solaria XIX

18 Mariana XX

 

 

Afstanden aangegeven in mp

IT. ANTONINI

 

Lugduno

Albinianis X
Traiecto XVII
Mannaritio XV
Carvone XXII
Harenatio XXII
Burginatio VI
Colonia Traiana V
Veteribus I
Calone XVIII
Novesiae XVIII
Colonia Agrippina XVI
Bonna XI
Antunnaco XVII
Confluentibus VIIII
Vinco XXVI

 

 

 

 

Afstanden aangegeven in mpm

 

Wat nog het meeste stoort, is dat het hanteren van tussenafstanden niet aansluit bij de praktijk van de itineraria, die steeds bestemmingsafstanden aangeven. In wezen is de Peutinger kaart zoals gezegd zelf ook een itinerarium (pictus) en niet een landkaart of mappa mundi zoals de Cosmographia van Claudius Ptolemaeus.* We mogen er m.i. dan ook van uitgaan, dat voor de Peutinger kaart dezelfde uitgangspunten en spelregels gelden als voor de andere itineraria, die er aan ten grondslag hebben gelegen. Hetzelfde kan gezegd worden voor de nauwe relatie tussen itineraria en mijlstenen enerzijds en de Peutinger kaart anderzijds.

 

*De Anonymus van Ravenna (Lib. IV) geeft wel een lijst van plaatsnamen op volgorde van ligging, maar niet de afstanden. Voor ons gebied worden slechts drie plaatsen genoemd, achtereenvolgens Evitano (Levefano ?), Fletiono (Fletione) en Matellione (Matilo). Afzonderlijke vemelding vindt plaats van Dorostate (Dorestad), aangeduid als Frigonum patria, d.w.z. hoofdstad van de Friezen. De Cosmographia c.q. Geographia van Claudius Ptolemaeus is wel een mappa mundi in de zin van het woord, omdat die een ruimtelijk beeld geeft van de ligging van plaatsen, riviermondingen, bergketens, enz. Voor het Nederlandse gebied worden slechts twee steden benoemd, Lugduno Bataviorum en Batavodurum, en drie mondingen van de Rijn. Zie de kolom hiernaast.

 

Conclusie

 

De afstanden, die op de Peutinger kaart staan vermeld, dienen m.i. als bestemmingsafstanden gehanteerd te worden, zoals dat ook op de andere itineraria het geval is.  Ten onrechte wekt de Peutinger kaart bij verder weg geschreven afstanden (niet direct na de plaatsnaam) de indruk, dat er sprake is van tussenafstanden. Die horen thuis op een landkaart, wat de Peutinger kaart uitdrukkelijk niet is.

 

Patavia-route

 

1. In het geval van Patavia is er sprake van een gesloten circuit. Er zijn geen verbindingen tussen de genoemde plaatsen op de bovenste en de onderste route en evenmin via rivierovergangen tussen plaatsen in Patavia en Belgica. Dat is alleen bij Nouiomagi het geval, maar dat is buiten het gebied van Patavia.

 

2. Door te spreken over een bovenste en onderste route wordt de indruk gewekt als zouden er vanuit Nouiomagi twee afzonderlijke routes zijn naar Lugduno. Ik ga er liever van uit, dat er sprake is van een rondweg, die bij Nouiomagi aansluiting vindt op de Rijnroute en de Maasroute. Een rondweg past in het beeld van het Insula Batavorum (Eiland der Bataven), zoals Patavia door klassieke schrijvers wordt aangeduid. Alle plaatsen op de bovenste route liggen aan de zuidkant van de (Oude) Rijn, alle plaatsen aan de onderste route liggen aan de noordkant van de Fl. Patavus.

 

3. Natuurlijk kan de Patavia route boven of onderlangs worden afgelegd, maar de hoofdroute lijkt te zijn langs de bovenste route Nouiomagi-Lugdunum, waar meer plaatsen worden aangegeven met gemiddeld kleinere tussenafstanden dan aan de onderste route. De bovenste route langs de (Oude) Rijn gold als de Romeinse limes. Zowel de weg als de rivier waren van belang voor  het vervoer van manschappen en materieel tussen Keulen (Colonia Agrippinae) en Roomburg (Pretorium Agrippinae). In Keulen was het maritieme hoofdkwartier gevestigd. Ook de bevoorrading met bouwmaterialen uit de Vogezen, o.a. voor de aanleg van wegen, verliep via Keulen.

 

4. Corbulo schijnt met zijn graafwerkzaamheden een vaarverbinding tot stand te hebben gebracht tussen Roomburg (Pretorium Aggripinae) en Voorburg (Foro Hadriani) en vandaar naar Delft (vandaar de naam = delven) om een verbinding te maken met de Schie naar het Helinium (de samenstroom van Maas en Waal). Tacitus geeft aan, dat de (Oude) Rijn een smalle snelstromende rivier was en de Waal (Vahalis) een langzamer stromende brede rivier. Het tot stand brengen van een verbinding tussen de (Oude) Rijn en het Helinium kan tot doel hebben gehad om de retourvaart naar Keulen te faciliteren. De onderste Patavia-route lijkt meer dan de bovenste route planmatig van opzet. Alle daar genoemde afstanden lijken geent op VI - XII - XVIII, steeds een factor van VI. Bovendien is het aantal plaatsen op de onderste route geringer dan op de bovenste route. Ik maak daaruit op, dat de onderste route later ontstaan is, wellicht na het tot stand komen van de genoemde vaarverbinding Lugduno (Leiden) naar het Helinium (Delfshaven ?). Er valt iets voor de opvatting van Holwerda te zeggen, dat voornamelijk de Linge-route is gevolgd. De Linge wordt beschouwd als een oude Rijn/Waal-arm. De plaatsten op de onderste weg zouden in dat geval aan de Linge gezocht moeten worden.

 

NB. De plaatsing van het Spa-symbool bij Pretorium Agrippinae lijkt me onjuist. Het Spa-symbool wordt in andere gevallen alleen gebruikt in combinatie met aquae of fontes. Het Spa-symbool laat zich niet combineren met de functie van hoofdkwartier. Voor Pretorium wordt op de Peutinger kaart een ander symbool gehanteerd, dat slechts eenmalig voorkomt, nl. Pretorium Lauerianum (Apulia, Italie). 

 

Conclusie

 

De Patavia-route is m.i. een rondweg op het insula Batavorum met via Nuiomagi aansluiting op de Rijn-route en de Maas-route(s).

 

Lugduno - XII mp (18km) - Foro Adriani - XVIII mp (27km) - Flenio - XII mp (18km) - Tablis - XVIII mp (27km) - Caspingio - VI mp (9km) - Grinnibus - XVIII mp (27km) - Ad duodecimum - XII mp (18km) - Noviomagi - VIII mp (12km) - Castra Hercules - XIII mp (19,5km) - Carvone - VIII mp (12km) - Levefano - XVI mp (24km) - Fletione - XII mp (18km) - Lauri - V mp (7,5km) - Nigropullo - II mp (3km) - Albanianis - V mp (7,5km) - Matilone - III mp (4,5km) - Pretorium Agrippinae - II mp (3km) - Totale route: CLXX mp (255km)

 

Verschil met de gangbare opvatting ontstaat doordat hier de afstand XII gehanteerd wordt voor de afstand Lugduno-Foro Adriani in plaats van voor de afstand Foro Adriani-Flenio. Dat heeft uiteraard effect op het vervolg van de route tot Noiuomagi en daarmee op de identificatie van de plaatsnamen.

 

Relatie met het Itinerarium Antonini

 

In de literatuur wordt ervan uitgegaan, dat een van de afschriften van het Itinerarium Antonini gebruikt is voor de Peutinger kaart. Konrad Miller heeft de uitleg van een monnik bij een van de afschriften van het Itinerarium Antonini overgenomen, dat mpm staat voor milia plus minus, hetgeen zoveel betekent als ongeveer, ca. of iets dergelijks. Dat is dan een nietszeggende aanwijzing en zeker geen reden om dat bij elke afstand te herhalen. Miller heeft de zaak niet verder onderzocht. Ik vermoed, dat het Itinerarium Antonini geen rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de Peutinger kaart. Anders zou niet verklaarbaar zijn, dat bijvoorbeeld de route Xanten- Venlo - Roermond - Heerlen - Keulen op de Peutinger kaart ontbreekt en ook niet alle plaatsen op de Rijnroute op de Peutinger kaart zijn overgenomen.

 

NB. De Peutinger kaart geeft de route Nouiomagi-Atuatuca langs de rechter Maasoever. Van de (vermoedelijke) linker Maasoever kennen we een deel uit de route Xanten-Heerlen uit het Itinerarium Antonini. Hoewel die route met een grote omweg naar Keulen voert, is de linker Maasroute route waarschijnlijk vooral van belang geweest voor de verbinding Xanten-Tongeren en Nijmegen - Keulen en misschien Nijmegen-Aken. Het is zeker de moeite waard om de linker Maasroute aan een onderzoek te onderwerpen.

 

Samenvatting

 

1. De aantekening bij Lyon usque hic legas moet beschouwd worden als een waarschuwing, dat in het gebied door de lokale bevolking leugae worden gehanteerd, maar betekent niet, dat op segment 1 van de Peutinger kaart de Romeinse mijlen zijn vervangen door Gallische leugae. Op de kaart is geen afbakening te vinden tussen gebieden waar de Romeinse mijlen en waar de Gallische leuga zou zijn gebruikt, ook niet tussen segment 1 en segment 2 van de kaart.

 

2. De afstanden, die achter plaatsnamen vermeld zijn, dienen te worden gehanteerd als bestemmingsafstanden. In dit opzicht komt de Peutinger kaart overeen met de andere itineraria.

 

3. Nader onderzoek moet uitwijzen of de afstandsaanduiding mp en mpm verschillen. De laatste wordt in het Itinerarium Antonini gebruikt en wordt door Konrad Miller in navolging van een monnik omschreven als milia plus minus, maar is door hem niet onderzocht.

 

M.Alting, Atlas Aloude Hollandsche Historie, van Loon 1697, I Deel, Fol. 181 (Duijvestein collectie).

Voor een vergroting: hier

 

 


 

PLAATSEN OP DE PATAVIA ROUTE

 

Petrus Bertius

 

Ad duodecimum (-)

 

Albamenis, Albiniana (Alphen)

 

Caruo (Grave)

Caspingium (Giessen)

Castra Herculis (-)

Flenium (Delft)

Fletio (Vleuten)

Forum Adriani (Voorburg)

 

Grinnes (-)

Lauri (-)

Leuae Fanum (Leewen)

Lugdunum (Leyden)

 

Matilo (Coudekerck)

Nouiomagus (Nijmegen)

Niger pullus (Woerden)

Praetorium Agrippinae (Roomburch)

 

Tabli (Alblas)

 

 

Wikipedia

 

Ad Duodecimum  onbekend TP: Ad Duodecimum (betekent: bij de twaalfde steen)

Albaniana Alphen aan den Rijn TP: Albanianis, IA: Albaniana

 

 

Carvo Kesteren TP: Carvone, IA: Carvo

Caspingio Asperen? TP: Caspingio

Castra Herculis Arnhem-Meinerswijk? TP: Castra Herculis

Flenio Vlaardingen? TP: Flenio

Fletio Vleuten TP: Fletione

Forum Hadriani, Municipium Aelium Cananefatum Voorburg TP: Foro Adriani

Grinnes Rossum? Tacitus: Grinnes, TP: Grinnibus

Laurium, Laurum Woerden TP: Lauri

Levefanum Wijk bij Duurstede/Rijswijk TP: Levefano

Lugdunum Batavorum Katwijk TP: Lugduno, IA: Lugdunum

 

Matilo Roomburg (Leiden) TP: Matilone

Ulpia Noviomagus Batavorum Nijmegen TP: Noviomagi

Nigrum Pullum Zwammerdam TP: Nigropullo

Praetorium Agrippinae Valkenburg  TP: Pretorium Agrippine

 

 

Tablis Oud-Alblas? TP: Tablis

 

Optie

 

Dodewaard ? 

 

Alphen a.d. Rijn

 

 

Kesteren

Asperen

Arkel ?

Delfshaven ?

Vleuten

Voorburg

 

Rossum ?

Woerden

Leeuwen

Leiden

 

Koudekerk

Nijmegen

Bodegraven ?

Roomburg

 

 

Alblas 

                                        

ABRAHAM ORTELIUS EN DE PEUTINGER KAART

Abraham Ortelius (1527-1598) ontving een kopie van de Peutinger kaart van Marcus Welser (Velserus) (1558-1614), familielid van de echtgenote van Konrad Peutinger (1465-1547) en mogelijk erfgenaam. Abraham Ortelius heeft de Peutinger kaart niet bij leven kunnen uitgeven - hij overleed op 29 juni 1598 - waarna de kaart in 1599 werd gepubliceerd door Johannes I Moretus (1543-1610). Zie Velserus. In 1618 volgde met gebruikmaking van dezelfde platen de publicatie van enkele segmenten van de Peuteringer kaart door Petrus Bertius (zie Bertius) en in 1624 door Balthasar I Moretus (1574-1614) voor diens Parergon-uitgave.  Ortelius heeft de Peutinger kaart nog wel kunnen gebruiken voor zijn plaat Belgii Veteris Typus, die in 1594 verscheen. Dat Ortelius voor deze kaart gebruik heeft gemaakt van de Peutinger kaart blijkt uitde vermelding van Chamavi, qui et Elpranci (zie uitsnede). Het is daarom gewenst om deze kaart en de daarop door Abraham Ortelius verstrekte toelichting bij het onderzoek van de plaatsnamen in Patavia en omliggende gebieden te betrekken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Abraham Ortelius, Belgii Veteris Typvs, 1594. Dat Ortelius voor deze kaart gebruik heeft gemaakt van de Peutinger kaart blijkt uit de vermelding van Chamavi, qui et Elpranci (zie uitsnede). Ortelius citeert echter onjuist door invoeging van het woordje 'et'. Een vergroting van deze kaart vindt men hier.

 

Uitsnede: de tekst CHAMAVI, qui et Elpranci staat juist onder het Flevo-meer.

 

 

Beatus Rhenanus (1485-1547) is de eerste geweest, die over de Peutinger kaart heeft geschreven. 1) Hij was bevriend met Konrad Peutinger. In zijn Rervm Germanicarvm Libri tres (1531, pag. 36) schrijft hij:

 

Huc adde, quod in charta prouinciali quam apud Chunradum Peutingerum amicum nostrum Augustae uidimus sub ultimis Impp. depictam a Celte in quadam bibliotheca repertam plane ueterem, ubi haec oppida sic legunt ab Ostijs Rheni ascendo, Caruo xiij, Castra Herculis viij, Nouiomagus vi, Burgiantium v, Colonia Traiana xxxx, Vetera xiij, Asciburgium xiiij, Nouesium xvi, Agrippina, supra Rhenum fluuium quem linea protracta designat in dextro latere & a parte Germaniae hoc uocabulum est ascriptum,

F R A N C I A

A versus ostia Rheni uero, haec nomina leguntur, CHAMAVI QVI ELPRANCI. Item CHAVCI. VAPLVARII. CHREPSTINI. Vnde manifeste liquet quod nos hic astruimus, in Tenctorum loca qui Rheno tantum ab Vbijs disvernebantur ut Tacitus inquit, & testatur in commentarijd Caesar, demigrasse Francos.

 

1) Biografie van Beatus Rhenanus, zie: hier.

 

Petrus Bertius ( 1565-1629), uitgever van fragmenten van de Peutinger kaart in zijn Commentariorum Rerum Germanicarum Libri Tres. - Amsterdam, 1616 schrijft:

 

 

 

CHREPSTINI

Bertius verstaat onder CHREPSTINI de CHERVSCI. Misschien moet verband gezocht worden met de naam Serbsten of Serbusten voor Cherusci, die in de (valse) Rijmkroniek van Klaas Kolyn wordt genoemd en die ik nergens anders ben tegengekomen. De P in CHREPSTINI - CHREBSTINI zou als B gelezen kunnen worden zoals in PATAVIA-BATAVIA.

 

Rijmkroniek van Klaas Kolym vs 24-90

 

Wt der Hassen [Hessen] und gebuuren / Serbsten [Cherusci] ond ti Irmunduren [Hermonduri] / Al mit krafte overspanden / Ade Batten [Batavieren] uten landen / Te verdrunc metten wapen / By rade der bande papen; / En de godescalken waren / Met die aldel Batte [Batavieren] scharen. / Die ne raden deze wiken, / Die wy besitten,te bestriken  / Zonder slach: wan zy ne wisten, / Daer ne woonden ni, dar ti visten / Al dat lant was laech gelaghen, / Dus besonden zy di 't zaghen: / Het bevil tot haren hepen. / Dus toghen zy af met scepen / Mannen have, vee tien tiden / En begrepen zonder striden / Mette kinderen ende vrouwen, / Tussen Rien en Wahl, tie gouwen / Wied en bried; als ic verhaele. / Vele greven, zonder falen, / Haben 't lant bericht te minnen. / Scriben nochte ic ne kinne / Waren zi gestorven waren, / Ofte aen ‘slants bericht gevaren: / Wan tie runers je ontbraken, / Tie woizen skriban irrer zaken. / Onder allen die gewezen / Haben greven vind ic desen / Waromir, wis tochter Rhiemen [Rhamis] / Aafte Sitsenhag [Sesithacus] van 't hieme / Der Serbusten [Cherusci] zonder mere. / Wonder is by dese kere, / Das geen runers ons oirconden / Van den steden di zi vonden; / Of zi mosten ni gewezen / Haben desen keer mit ezen. / Terpen vind ic harde wale, / Ti ic op ir stad verhale. / Katenwald [Catavolcus] die metten eyser / Van Romen Gillis [Julius Caesar] eerste Keyser / Maeckte daingh over landen / Ende gaven ‘er toe tie handen / Zo als 't lanch gebleven waren, / Zonder scot of lot te garen: / Das geen ander land mocht beuren; / Want zi broeders hieten heuren. / Gillis Ziwers Bouwens zone, / En was broeder van ti gone, / Die genert als adel grave, / Worp den Roemse arend ave, / En den roden libert plante. / Franke maakte tallen kante: / Tus es keret nair ti gouwe. / Wes gesworen had i trouwe / Over alde in ze geslachte. / Und verdraf mit groter krachte, / Onder helpe Trier en Gallen, / Tie voir zynen libert vallen. / Tot i zelve wort geslagen / Tot Furstenbarch*. En over Nymagen [Nijmegen] / Lit en Batenborge [Batenburg] bornen / En ten Battenwaerde [Betuwe] tornen / Over stroem zoo dat te male / Op tie brugge van die Nau Wale [Nabalia] / Wurt gedainget van den peyse.

 

 

* First settlements by isolated tribes can be dated around the year 2000 BC. Around 15 BC the Roman camp Castra Vetera was created on the Fürstenberg near modern-day Birten. It was intended as a base for campaigns into Germania and until its destruction during the Revolt of the Batavi in 70 AD it was occupied by 8,000 to 10,000 legionaries, and was the main base of the Classis germanica. After the destruction of Castra Vetera a second camp became established at the Bislicher Insel, named Castra Vetera II, which became the base camp of Legio VI Victrix. A nearby created settlement, which was inhabited by 10,000 to 15,000 usually former legionaries, was given the rights of a Colonia in 110 by the Roman emperor Marcus Ulpius Traianus, who renamed the city into Colonia Ulpia Traiana. The colonia became the second most important commercial post in the province of Germania Inferior, only surpassed by Colonia Agrippinensis (today's Cologne). In 122, Vetera II became the camp of Legio XXX Ulpia Victrix, which substituted VI Victrix which had moved to Britannia. In 275 the colonia was almost destroyed by Germanic tribes. Thereupon in its neighborhood a new city was established, named Tricensimae, which was smaller but fortified and more easily defended. At the beginning of the 5th century, assaults by Germanic tribes rapidly increased, with the result that the colonia' was finally given up. In 363 The Christian Viktor of Xanten is supposed to have been executed together with 360 further members of the Theban Legion near the modern town of Birten, as they refused to sacrifice to the Roman gods. Since then Viktor of Xanten has been declared a martyr by the Roman Catholic Church, and the patron saint of the cathedral established over his assumed burial place. Wikipedia.

 

 

QUIELPRANCI

Wanneer de B als P gelezen wordt zoals in PATAVIA-BATAVIA kan die niet ook als F gelezen worden. Daarmee komt de omzetting in QUI ET FRANCI - hoe inventief ook bedacht - op losse schroeven te staan. Wanneer de naam in de oorspronkelijke vorm QUIELPRANCI wordt gelezen en ook hier de P vervangen wordt door de B krijgen we QUIELBRANCI, misschien *QUIELBURANCI of *QUIELBURONCI. In de laatste vorm herkennen we de *[W]ELBURONI, de *ELBURONEN of EBURONEN. De Eburonen woonden waarschijnlijk aan de Rijn, maar werden daarvandaan verdreven na een opstand tegen Julius Caesar.

 

 

Itinerarium Antonini

 

Caput Germaniarum.


A Lugduno (LEIDEN) Argentorato (STRAATSBURG) mpm CCCXXV sic

10 Albinianis (ALPHEN) mpm X
27 Traiecto (UTRECHT) mpm XVII
42 Mannaritio (KASTEEL MAURIK) mpm XV
64 Carvone (KESTEREN) mpm XXII
86 Harenatio (ARNHEM) mpm XXII

92 Burginatio (KALKAR) mpm VI
97 Colonia Traiana (XANTEN) mpm V
98 Veteribus (BIRTEN) mpm I
116 Calone (MOERS ?) mpm XVIII
134 Novesiae (NEUSS) mpm XVIII
150 Colonia Agrippina (KEULEN) mpm XVI
161 Bonna (BONN) mpm XI
178 Antunnaco (ANDERNACH) mpm XVII
187 Confluentibus (KOBLENZ) mpm VIIII
213 Vinco (BINGEN) mpm XXVI
250 Noviomago (SPEYER) mpm XXXVII
263 Treveros (TRIER) mpm XIII
297 Divodorum (METZ) mpm XXXIIII
321 Ponte Sarvix (SAARBRUCKEN) mpm XXIIII
343 Argentorato (STRAATSBURG) mpm XXII.

 

Google Maps: 549km (te voet)


A Treveris [TRIER] Agrippinam [KEULEN] leugas LXVI sic

Beda vicus [BITBURG] leugas XII
Ausava vicus [OOS ?] leugas XII
Egorigio vicus [JUENKERATH] leugas XII
Marcomago vicus [MARMAGEN] leugas VIII
Belgica vicus [BELGICA ?] leugas VIII
Tolbiaco [ZUELPICH, TOLBIAC] vicus Supenorum leugas X
Agrippina civitas [KEULEN] leugas XVI.

 

Op de Peutinger kaart ontbreekt de informatie, dat op dit traject leugae worden gebruikt.

 

 

Google Maps: 155km (te voet)

 

Oud-Gallische leuga 1 leuga = 2.426km.

 

A Treveris [TRIER] Agrippinam [KEULEN] leugas LXVI sic

  29,1km  29,1km Beda vicus [BITBURG] leugas XII
  58,2km  29,1km Ausava vicus [OOS ?] leugas XII
  87,3km  29,1km Egorigio vicus [JUENKERATH] leugas XII
106,7km  19,4km Marcomago vicus [MARMAGEN] leugas VIII
126,1km  19,4km Belgica vicus [BELGICA ?] leugas VIII
150,4km  24,3km Tolbiaco [ZUELPICH, TOLBIAC] vicus Supenorum

                            leugas X
189,2km  38,8km Agrippina civitas [KEULEN] leugas XVI.

 

Gallische leuga 1 = 2,200km = 1,5 mp

 

A Treveris [TRIER] Agrippinam [KEULEN] leugas LXVI sic

  26,4km  26,4km Beda vicus [BITBURG] leugas XII
  52,8km  26,4km Ausava vicus [OOS ?] leugas XII
  79,2km  26,4km Egorigio vicus [JUENKERATH] leugas XII
  96,8km  17,6km Marcomago vicus [MARMAGEN] leugas VIII
114,4km  17,6km Belgica vicus [BELGICA ?] leugas VIII
136,6km  22,2km Tolbiaco [ZUELPICH, TOLBIAC] vicus Supenorum 
leugas X
171,8km  35,2km Agrippina civitas [KEULEN] leugas XVI.

 

Passo Itinerario 1 = 1.850km

 

A Treveris [TRIER] Agrippinam [KEULEN] leugas LXVI sic

 22,2km  22,2km Beda vicus [BITBURG] leugas XII
 44,4km  22,2lm Ausava vicus [OOS ?] leugas XII
 66,6km  22,2km Egorigio vicus [JUENKERATH] leugas XII
 81,4km  14,8km Marcomago vicus [MARMAGEN] leugas VIII
 96,2km  14,8km Belgica vicus [BELGICA ?] leugas VIII
114,7km 18,5km Tolbiaco [ZUELPICH, TOLBIAC] vicus Supenorum

                           leugas X
144,3km 29,6km Agrippina civitas [KEULEN] leugas XVI.

 


Item a Treveris (TRIER) Argentorato (STRAATSBURG) mpm CXXVIIII sic

Baudobriga [BOPPARD] mpm XVIII
Salissone [OMG. LORELEY ?] mpm XXII
Vingio [BINGEN) mpm XXIII
Mogontiaco (MAINZ) mpm XII
Borbitomago [WORMS] mpm XVIII
Noviomago (SPEYER) mpm XVIII
Argentorato (STRAATSBURG) mpm XVIII.

 

Google Maps: 182km (te voet)


Item a Colonia Traiana [XANTEN] Coloniam Agrippinam (KEULEN) mpm LXXI sic

Mediolano [GELDERN ?] mpm VIII
Sablonibus [VENLO] mpm VIII
Mederiacum [BRUEGGE] mpm X
Theudurum [TUDDEREN, TUEDDERN] mpm VIII
Coriovallum (HEERLEN)* mpm VII
Iuliacum (GULIK, JUELICH) mpm XII
Tiberiacum (BERGHEIM) mpm VIII
Colonia Agrippina (KEULEN) mpm X.

 

Google Maps: 96,7km (te voet)

*Van hier over de route Gesoriacum/Bononia (Boulogne-sur-Mer) - Atuatuca (Tongeren) - Colonia Agrippa (Keulen)


Item a portu Gessoriacensi [BOULOGNE-SUR-MER] Bagacum [BAVAY] usque mpm LXXXIII sic

Tarvenna (TERWAAN) mpm XVIII
Castello [CASSEL] mpm VIIII
Viroviacum [WERVIK, WERVICQ] mpm XVI
Turnacum [DOORNIK] mpm XVI
Ponte Scaldis [ESCAUPONT] mpm XII
Bagacum [BAVAY] mpm XII.

 

Google Maps: 177km (te voet)


A Castello [CASSEL] per compendium Turnacum [DOORNIK, TOURNAI] usque mpm XXXVIII sic

Minariacum [ESTAIRES ?] mpm XI
Turnacum [DOORNIK] mpm XXVII.

 

Google Maps: 72,3km (te voet)


A Castello [CASSEL] Colonia [KEULEN] mpm CLXXII sic

Minariacum [ESTAIRES ?] mpm XI
Nemetacum (ARRAS, ATRECHT) mpm XVIIII
Camaracum [CAMBRAI, KAMERIJK] mpm XIIII
Bagacum [BAVAY] mpm XVIII
Vodgoriacum [VAUDRE, WAUDREZ] mpm XII
Geminiacum [GEMBLOUX] mpm X
Perniciacum [BRAIVES] mpm XXII
Aduaca Tongrorum (TONGEREN) mpm XIIII
Coriovallum (HEERLEN) mpm XVI*
Iuliacum [GULIK, JUELICH] mpm XVIII
Colonia [KEULEN] mpm XVIII.

 

Google Maps: 344km (te voet)

*Van hier aansluiting op de Maasroute naar Xanten.


Item a Tarvenna (TERWAAN, THEROUANNE) Turnacum [DOORNIK, TOURNAI] mpm XLVIIII sic

Nemetacum (ARRAS) mpm XXII
Turnacum [DOORNIK] mpm XXVII.

 

Google Maps:  72,3km (te voet)


Item a Tarvenna (TERWAAN, THEROUANNE) Durocortoro (REIMS) mpm CIII sic

Nemetacum (ARRAS) mpm XXII
Camaracum [CAMBRAI, KAMERIJK] mpm XIIII
Augusta Veromandorum [ST. QUENTIN] mpm XVIII
Contra Aginnum [CONDREN] mpm XIII
Augusta Suessonum [SOISSONS] mpm XII
Fines mpm XIII
Durocortoro (REIMS) mpm XII.

 

Google Maps: 215km


Item per compendium a Nemetaco [ARRAS] Samarabrivas [AMIENS] mpm XVI.

 

Google Maps: 59km.


A Samarabrivas [AMIENS] Suessonas (SOISSONS) usque mpm LXXXVIIII sic

Curmiliaca [CORMEILLE-LE-CROQ] mpm XII
Caesaromago [BEAUVAIS] mpm XIII
Litanobriga [PONT-SAINT-MAXENSE] mpm XVIII
Augustomago [SENLIS] mpm IIII
Suessonas [SOISSONS] mpm XXII.

Google Maps: 169km (te voet)  index = 1.898


Item a Bagaco Nerviorum [BAVAY] Durocortoro Remorum (REIMS) usque mpm LIII sic

Duronum [ETROUENGT] mpm XII
Verbinum [VERVINS] mpm X
Catusiacum [CHAOURSE] mpm VI
Minariacum [ESTAIRES] mpm VII
Muenna [MENNEVILLE] mpm VIII
Durocortoro (REIMS) mpm X.

 

Google Maps: 127km.


Item a Caracotino [LE HAVRE] Augustobonam [TROYES] usque mpm CLIII sic

Iuliobona [LILLEBONNE] mpm X
Loium [LOJA ?] mpm VI
Ratomago [ROUEN] mpm XIIII
Ritumago [RADEPONT] mpm VIIII
Petromantalum [?] mpm XVI
Luticia [PARIJS] mpm XVIIII
Mecleto [MELUN] mpm XVIII
Condate [CANNES-ECLUSE ?] mpm XV
Agedincum [SENS] mpm XIII
Clanum [CLAONUM ?] mpm XVII
Augustobona [TROYES] mpm XVI.

 

Google Maps: 349km.


Item a Ratomago [ROUEN] Luticiam [PARIJS] usque mpm LXXVII sic

Uggate [?] mpm VIIII
Mediolano Aulercorum [EVREUX] mpm XIIII
Durocasis [DREUX] mpm XVII
Dioduro [DAVRON ?] mpm XXII
Luticia [PARIJS] mpm XV.

 

Google Maps: 123km


Item a Caesaromago Luticiam usque mpm XLVI sic

Petromantalium [MAGNY-EN-VEXIN] mpm XVII
Briva Isarae [PONTOISE] mpm XIIII
Luticia [PARIJS] mpm XV.

 

Google Maps:


Item a Iuliobona [Lillebonne] Mediolanum [EVREUX] mpm XXXIIII.


Item a luliobona [Lillebonne] Durocasis [DREUX] mpm LXVIII sic

Breviodorum [BRIONNE] mpm XVII
Noviomago [LE NEUBOURG ?] mpm XVII
Condate [CONDE-SUR-ITON] mpm XXIIII
Durocasis [DREUX] mpm X.

 

Google Maps:


Item ab Andemantunno Tullo Leucorum [TOUL] usque mpm XLIII sic

Mosa mpm XII
Solimariaca [SOULOSSE] mpm XVI
Tullum [TOUL] mpm XV.

 

Google Maps:


Item ab Andemantunno [LANGES] Cambatem [CAMBETE] mpm CII sic

Varcia mpm XVI
Vesontione [BESANCON] mpm XXIIII
Epamanduoduro [MANDEURE] mpm XXXI
Cambate [CAMBETE] mpm XXXI.

 

Coogle Maps:


Item ab Alauna [VALOGNES] Condate [CONDE-SUR-ITON] mpm LXXXVII sic

Cosediae [COUTANCES] mpm XX
Fano Martis [CORSEUL] mpm XXXII
Ad Fines mpm XVII
Condate [CONDE-SUR-ITON] mpm XVIII.

 

Google Maps: 268km

 


 

Geographia van Claudius Ptolemaeus

 


Gesorteerd op NB

 

26*00 27°10 Aegaea

26*00 28°30 Germiana

26*00 29°00 Tumarra

26*00 29°20 Sitiphi colonia

26*00 43°20 Albaugusta

26*00 44°30 Vasion

26*00 46°00 Visentium

26*00 48°10 Augusta Treverorum

26*15 31°45 Mouth of the Ampsagas river

26*15 46°00 Jurassus mountains

26*15 46°20 Andomatunnum

26*30 42°50 Forum Julii colonia

26*30 45°00 Noeomagus

26*30 47°00 Tullium

26*30 53°20 Lugdunum Bataviorum

26*40 31°20 Mireum

26*45 53°30 Western mouth of the Rhine

26*50 31°20 Cirta Julia colonia

27*00 31°45 Numidicus harbor interior

27*00 43°00 Antipolis

27*00 45°40 Equestris

27*00 53°10 Central mouth of the river

27*10 44°20 Dinia

27*15 45°15 That part of it near the lake which is called Lemanus is in

27*15 52°30 Batavodurum

27*20 32°20 Greater Collops or Chullu

27*20 50°15 Mocontiacum (Mainz)

27*20 54°00 Eastern mouth of the river

27*30 27°50 Azama

27*30 30°40 Lares

27*30 43°00 Mouth of the Varus river

27*30 43°00 The mouth of the Varus river, the location of which is in

27*30 50°35 Legio I Minervia Trajana Legio XXII

27*30 51°50 Veterra

27*40 29°40 Apari

27*40 32°45 Tretum promontory

27*40 49°30 Rufiniana

27*40 49°50 Neomagus

27*40 50°50 Bonna

27*40 51°10 Legio XXX Ulpia Agrippinensis

27*45 32°30 Rusicada

27*45 42°15 The island Lerone

27*50 47°20 Argentovaria

27*50 48°20 Breucomagus

27*50 48°45 Argentoratum

27*50 49°20 Borbetomagus

 


Gesorteerd op OL

 

26*00 27°10 Aegaea

27*30 27°50 Azama

26*00 28°30 Germiana

26*00 29°00 Tumarra

26*00 29°20 Sitiphi colonia

27*40 29°40 Apari

27*30 30°40 Lares

26*15 31°45 Mouth of the Ampsagas river

26*40 31°20 Mireum

26*50 31°20 Cirta Julia colonia

27*00 31°45 Numidicus harbor interior

27*20 32°20 Greater Collops or Chullu

27*40 32°45 Tretum promontory

27*45 32°30 Rusicada

26*30 42°50 Forum Julii colonia

27*45 42°15 The island Lerone

26*00 43°20 Albaugusta

27*00 43°00 Antipolis

27*30 43°00 Mouth of the Varus river

27*30 43°00 The mouth of the Varus river, the location of which is in

26*00 44°30 Vasion

27*10 44°20 Dinia

26*30 45°00 Noeomagus

27*00 45°40 Equestris

27*15 45°15 That part of it near the lake which is called Lemanus is in

26*00 46°00 Visentium

26*15 46°00 Jurassus mountains

26*15 46°20 Andomatunnum

26*30 47°00 Tullium

27*50 47°20 Argentovaria

26*00 48°10 Augusta Treverorum (Trier)

27*50 48°20 Breucomagus

27*50 48°45 Argentoratum (Straatsburg)

27*40 49°30 Rufiniana

27*40 49°50 Neomagus (Speyer ?)

27*50 49°20 Borbetomagus

27*20 50°15 Mocontiacum (Mainz)

27*30 50°35 Legio I Minervia Trajana Legio XXII

27*40 50°50 Bonna (Bonn) 

27*30 51°50 Veterra (Birten)

27*40 51°10 Legio XXX Ulpia Agrippinensis (Xanten)

27*15 52°30 Batavodurum

26*30 53°20 Lugdunum Bataviorum

26*45 53°30 Western mouth of the Rhine

27*00 53°10 Central mouth of the river

27*20 54°00 Eastern mouth of the river

 

 

ter vergelijking:

 

Nijmegen  51o50, 5o52

Leiden      52o9,   4o29

Katwijk     52o12, 4o24

 


Anonymus Ravennatis

 

IV 24 228

1. Beurtina

*) beurcina AC, an Betera? Veteribus Tab., hodie Birten Roth.

2. Troia

*) Traja editi; est Colonia Traiana.

3. Noita

*) Noita] Noviomagi Tab.

4. Coadulfaveris

*) Coadulfaveris] eius loco Caruone et Castra Herculis Tab.

5. Evitano

*) evitario C, Levefano Tab.

6. Fletione

*) Fletione etiam Tat., fictione ABC. nunc Fleeten Cluver.

7. Matellionem.

*) Matellione editi, Matilone Tab.

8. Sunt et aliae multae civitates ante prae-

9. fatam Maguntiam iuxta ipsum fluvium Re-

*) magunciam C. ‖ Rhenum editi.

10. num sitae: sed dum ipse Reuus per Al-

*) sq. Rhenus editi.

11. manorum venit terram, ideo non Franco-

12. rum patriam nominavi. transeunt autem

*) patrias editi.

13. plurima flumina, inter quae fluvius maxi-

*) quae] quos AB.

14. mus qui dicitur Renus, qui egreditur de

15. loco qui dicitur Rausa Confitio. ingre-

*) rausaconficio C, Rauracon finis?

16. ditur vero ipse Renus in mare Oceanum

17. sub Dorostate Frigonum patria, in patria *) dorastate C. ‖ patria] (alterum) qua AB editi.

18. Francorum supra dicta sunt, id est

*) supra dicta sunt] patria AB editi. ‖ ante id est editi add. transeunt plurima flumina.

19. Logna

*) Logna] alias Logana, nunc Lahn?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Studiekring Eerste Millennium

Vergeten verleden 2

2007



Waar liepen de twee belangrijke Romeinse wegen in de Lage Landen die op de Peutinger-kaart (van circa 1200 n.Chr.) getekend zijn?
Een eenduidig antwoord hierop is niet te geven.

De Peutinger-kaart is een kopie van een plattegrond van de rijkswegen in het Romeinse rijk tijdens de vierde eeuw n.Chr. Er zijn ongetwijfeld voorlopers van deze wegenkaart geweest, maar daarvan is er geen bewaard gebleven. Deze kaart is een volstrekt uniek document. U maakt er in dit boek indringend kennis mee.

De Peutinger-kaart toont onder meer de twee routes die door Patavia (Batavia) liepen. Met het oog op deze twee wegen uit de Romeinse tijd wordt door de auteurs kaart gelezen, niet alleen ruimtelijk (geografisch), maar ook in het verleden (historisch en archeologisch). Een van die routes zien velen als de Limes die door Germania Inferior, ofwel Midden-Nederland liep.

Diverse standpunten worden helder verwoord en bepleit, en waar nodig voorzien van toelichtende illustraties.

MET UITKLAPKAART

ISBN 9789067282093
NUR 680
140 pagina's
EUR 22,50
Bestellen

                                                                                                                                                          

 

 

Forum Hadriani was een Romeinse stad in de provincie Germania Inferior, op de plaats van het huidige Voorburg-west (gemeente Leidschendam-Voorburg).

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Geschiedenis

Forum Hadriani, op de Peutinger kaart
C.J.C. Reuvens bij de eerste moderne opgravingen van Forum Hadriani tussen 1827 en 1834
De gedenkzuil voor Forum Hadriani in Voorburg
Bronzen hand gevonden in 1771, tekening uit 1800

Forum Hadriani was de meest noordelijke Romeinse stad op het Europese vasteland. Het was oorspronkelijk een nederzetting van de Germaanse stam der Cananefaten, die in het westelijk kustgebied van Germania Inferior woonden. Zij hadden hun dorp langs het kanaal van Corbulo gebouwd. Deze waterweg was rond 50 n. Chr. door de Romeinse generaal Corbulo aangelegd en vormde een belangrijke economische verbinding tussen het fort Matilo aan de Rijn (bij Leiden) en de Maas (bij Naaldwijk). De Cananefaten waren bondgenoten van de Romeinen en leverden onder meer soldaten voor de hulptroepen van de legioenen.

In 121 en 122 maakte keizerHadrianus een grote rondreis langs de noordwestelijke grenzen van het Rijk, hierbij deed hij waarschijnlijk ook de Cananefaatse nederzetting aan. Tijdens dit bezoek verleende de keizer hen marktrechten en gaf het dorp zijn naam, Forum Hadriani (Markt van Hadrianus). De nederzetting werd hierop geheel herbouwd volgens Romeins ontwerp. Waarschijnlijk kreeg Forum Hadriani tijdens het bewind van Antoninus Pius, rond het jaar 150 stadsrechten en werd een Municipium. De officiële naam werd toen Municipium Aelium Cananefatium (Aelius was de familienaam van Hadrianus) afgekort tot MAC. Deze afkorting is ook gegraveerd op de Romeinse mijlpalen die in de streek gevonden zijn bij de Haagse nieuwbouwwijk Wateringse Veld, in Rijswijk en in Monster. De mijlpalen gaven de afstand aan naar de stad. Vanwege de Municipium-status wordt Forum Hadriani wel als de op een na oudste stad van Nederland beschouwd, na Noviomagus, het huidige Nijmegen.

Door zijn economische betekenis werd Forum Hadriani een belangrijke lokale stad. Om deze reden staat Forum Hadriani ook vermeld op de Peutinger kaart, een soort routekaart uit de Romeinse tijd.

[bewerken]De stad

Met een oppervlakte van ongeveer 300 bij 400 meter was Forum Hadriani niet echt een grote plaats. Toch waren alle specifieke eigenschappen van Romeinse stad aanwezig. Er was een stadsmuur met meerdere poorten en er lag een dubbele gracht om de stad. Binnen de muren was een recht stratenpatroon waarlangs diverse stenen gebouwen en tempeltjes waren gebouwd. Er was een badhuis, een herberg en woonhuizen. In totaal woonden er ongeveer 1000 mensen.

[bewerken]Na de Romeinse tijd

Na verloop van tijd kreeg Forum Hadriani te kampen met epidemieën en overvallen door Chaukische en Saksische piraten en weer later met toenemende wateroverlast en invallen van de Frisii. Rond 270 werd de stad door de Romeinen verlaten. Forum Hadriani is daarna in verval geraakt. In de middeleeuwen werden de stenen van de huizen waarschijnlijk van het terrein verwijderd om elders te worden hergebruikt. Op de plaats waar de stad ooit stond is nu niets meer te zien, al bevinden zich nog wel veel restanten onder de grond. Het Voorburgse park Arentsburg ligt grotendeels over de restanten van Forum Hadriani. Hier is een gedenkzuil geplaatst ter herinnering aan de Romeinse stad. In de wijk die tegen het Arentsburgpark aanligt is de loop van de stadsmuur aangegeven in het straatpatroon.

[bewerken]Opgravingen

In 1771 werd tijdens werkzaamheden in de tuin van het landgoed een bronzen hand gevonden die later nog werd gebruikt als voorbeeld voor een ruiterstandbeeld van Peter de Grote in Rusland (Hendrik van Wijn, 1800). Belangrijke archeologische opgravingen zijn op de locatie Arentsburg verricht tussen 1827 en 1833 onder leiding van de Leidse geleerde C.J.C. Reuvens en tussen 1908 en 1915 door J.H. Holwerda. Onder andere restanten van de straten, huizen, de stadsmuur en een poort zijn teruggevonden. Holwerda meende een "Romeins militair vlootstation" te hebben gevonden omdat er veel dakpannen met het zegel van de Classis Germanica werden gevonden. In 1970 concludeerde de archeoloog Jules Bogaers dat het een Municipium en dus geen militaire nederzetting was geweest. In 2005 werden tijdens opgravingen onder meer bronzen vaatwerk, twee complete Romeinse wagenwielen en een klein Jupiteraltaar gevonden. In 2008 is een insteekhaven ontdekt.[1] In die haven werd een tufstenen pilaar gevonden, die mogelijk een onbewerkte mijlpaal kon zijn, echter voordat archeologen de vondst hadden kunnen bestuderen, was deze al door een overijverige aannemer afgevoerd als bouwpuin.

[bewerken]Verder lezen

  • Buijtendorp, T.M., 2010, Forum Hadriani. De vergeten stad van Hadrianus: Ontwikkeling, uiterlijk en betekenis van het 'Nederlands Pompeji' , proefschrift, Vrije Universiteit Amsterdam online
  • Jonge, W. de, J. Bazelmans en D.H. de Jager, 2006, Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument, Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 504 blz, ISBN 9053452912
  • J. Bogaers, 1971, Voorburg-Arentsburg: Forum Hadriani, Oudheidkundige mededeelingen van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, vol 52 p128-138 online

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Externe links

[bewerken]Voetnoten

Flevum was één van de forten (castella) die de Romeinen bouwden ten noorden van de Rijn om hun rijk te verdedigen tegen indringers. Zowel Ptolemaeus die het over 'Phleum' heeft als Tacitus noemen deze vesting maar de exacte ligging is nooit bekend geworden.

[bewerken]Friese opstand

De vesting speelde een belangrijke rol in de opstand van de Frisii in 28. De Frisii waren sinds Drusus belastingplichtig aan de Romeinen en betaalden in de vorm van runderhuiden. De Romeinen gebruikten het leer voor het vervaardigen van hun schilden. Toen een nieuwe bevelhebber, Olennius, de belastingen drastisch verhoogde raakten de Frisii in een onmogelijke situatie. Zij werden gesommeerd om voortaan de (grotere) huiden van oerossen te leveren. Maar oerossen kwamen in die tijd nog maar weinig voor en hun eigen koeien waren van veel kleiner formaat. De Frisii moesten hun vrouwen en kinderen afgeven als slaven.[1] De Frisii kwamen in opstand. Na eerst hun woede te hebben gekoeld op de Romeinse belastinginners - die werden opgehangen - trok een Friese krijgsmacht op naar het kamp van Olennius. Die wist zich echter bijtijds uit te voeten te maken. Met zijn troepen vestigde hij zich in het castellum Flevum.

Onder het uitslaan van oorlogskreten begonnen de Frisii de belegering van het castellum. De Frisii probeerden de vesting te beklimmen met touwen en ladders maar hun poging mislukte. Na een dag van intense strijd besloten de Frisii hun bestorming af te breken. Ze probeerden vervolgens met een vloot Flevum te belegeren. Rome had inmiddels gereageerd en troepen ter versterking naar Germania gestuurd. Toen de Frisii dat hoorden trokken zij zich terug in het woud van Baduhenna. Daar kwam het uiteindelijk tot de Slag van Baduhenna waarbij 900 Romeinen sneuvelden en nog 400 andere Romeinen elkaar doodden.

[bewerken]Velsen

De locatie van het castellum Flevum is nog steeds niet duidelijk. Groningen, Castricum en Grebbe zijn genoemd als 'kandidaten'. Bij onderhoud aan de Velsertunnel en aanleg van de Wijkertunnel werden resten van twee Romeinse havenforten gevonden. Vondsten van skeletdelen die blijkbaar afkomstig waren geweest van drijvende lijken, een skelet van een Romeins officier onder een stapel veldkeien in een waterput, loden slingerkogels, munten en koolstofdateringen wijzen uit dat havenvesting Velsen I het genoemde castellum Flevum zou kunnen zijn geweest.

[bewerken]Externe link


Referenties

Grinnes was in de Romeinse tijd een plaats gelegen aan de zuidelijke route van Noviomagum naar Lugdunum. De plaats wordt vermeld door Tacitus en staat ook op de Tabula Peutingeriana.

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Grinnes tijdens de Bataafse Opstand

Tacitus vermeldt in zijn Historiae een aanval die Julius Civilis tijdens de Bataafse Opstand in 70 n.Chr. deed op Arenacum, Batavodurum, Grinnes en Vada.[1] Grinnes en Vada waren kampen van hulptroepen infanterie en cavalerie.

De aanval op Grinnes werd geleid door Julius Classicus. Het zag er eerst slecht uit, maar nadat Cerialis met cavalerie te hulp was gekomen, werden de Germanen richting rivier gedreven. Classicus ontkwam per boot.

[bewerken]Peutingerkaart

Enkele eeuwen later staat Grinnes nog als Grinnibus vermeld op een Romeinselandkaart, de Tabula Peutingeriana.

[bewerken]Ligging

Waar Grinnes lag is niet met zekerheid bekend. Men veronderstelt dat Grinnes ter plaatse van het huidige Rossum in de Bommelerwaard heeft gelegen, maar andere oudheidkundigen hebben ook andere hedendaagse plaatsen als locatie van Grinnes voorgesteld.

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Noten

  1. Publius Cornelius Tacitus, Historiae boek V, 20-21, Online versie (la) , Online versie (en)

[bewerken]Externe link

Caspingium of Caspingio was een Romeinse plaats in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior) aan de heerwegNoviomagus (Nijmegen) - Lugdunum Batavorum (Katwijk-Brittenburg). De plaats staat vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) tussen Grinnibus (Rossum?) en Tablis (Oud-Alblas?).[1]

[bewerken]De locatie van Caspingium

De Fransegeograaf en cartograafJean Baptiste Bourguignon d'Anville plaatste Caspingium in het huidige Asperen[2], en ook de meeste hedendaagse historici menen dat de plaats zich hier bevond. Ter plaatse zijn in ieder geval behoorlijk wat Romeinse vondsten gedaan.[3]

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Bronnen

  1. Tabula Peutingeriana, 2e segment
  2. Jean Baptiste Bourguignon d'Anville: Notice de l'ancienne Gaule tirée des monumens romains (Parijs, 1740) [1]
  3. Archeologische vereniging "Land van Heusden en Altena"

Flenio of Flenium was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior) aan de heerwegNoviomagus (Nijmegen) - Lugdunum Batavorum (Katwijk-Brittenburg). De plaats staat vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) tussen Tablis (Oud-Alblas?) en Forum Hadriani (Voorburg).[1]

Algemeen wordt aangenomen dat het Flenio op de Peutinger kaart een schrijffout is. Vermoedelijk heette de plaats Elinium of Elenio, een verwijzingen naar de monding van de Maas en Waal, die in de Romeinse tijd Helinium werd genoemd. De Maas en een gedeelte van de Waal werden in Romeinse tijd als een enkele rivier beschouwd met de naam Patavia of Patabus, en de waarden tussen de rivieren noemden ze dus eilanden, waarvan het eiland der Bataven (insula Batavorum) het bekendst is.[2]

[bewerken]De locatie van Flenium

In de loop der tijd zijn vele plaatsen aangewezen waar Flenium zich zou hebben bevonden:

De FransecartograafJean Baptiste Bourguignon d'Anville plaatste Flenium in Vlaardingen.[3] Dit is ook heden nog de meest waarschijnlijke plaats.[4]

In de zee bij Oostvoorne zag men in 1752 bij extreem laag water stukken steen en brokstukken van fundamenten.[5]Baggerwerkzaamheden in deze omgeving leverden in de 20e eeuw vele Romeinse vondsten op: mogelijk lag Flenium dus bij Oostvoorne, maar ook Putten[6], Crooswijk[7] en Delft[8] worden genoemd.

[bewerken]Zie ook

Bronnen, noten en/of referenties

Blariacum, waarschijnlijk het huidige (Hout-)Blerick in Nederlands Limburg, was een Romeins legerkamp in de provincie Neder-Germanië.

Blariacum staat vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana). Op de route Atuaca (Tongeren) - Noviomagi (Nijmegen) vermeldt de kaart tussen Catualium (Heel) en Ceuclum (Cuijk) de plaats Blariaco. Van hieruit liepen twee verbindingswegen (diverticulae) over de Maas naar de heerweg die aan de andere kant van de rivier liep tussen Coriovallum (Heerlen) en Colonia Ulpia Traiana (Xanten). De locatie op de Peutingerkaart komt min of meer overeen met het huidige dorp Boekend in het Venlose stadsdeel Blerick. Op de Peutinger kaart staat aan de oostoever van de Maas tegenover Blariacum de plaats Sablones vermeld. Volgens de stadsarcheoloog was dit waarschijnlijk de Romeinse naam voor het huidige Venlo.

Volgens de Blerickclopedie[1] is de naam van de Romeinse nederzetting afgeleid van ene Blarus, die een van de eerste eigenaren of heersers van de nederzetting geweest zou kunnen zijn. De naam Blarus betekent volgens de encyclopedie grijs of grijze.

[bewerken]Zie ook

Bronnen, noten en/of referenties

Ceuclum, het hedendaagse Cuijk, was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior). Ceuclum staat vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) tussen Blariacum ((Hout-)Blerick) en Noviomagi (Nijmegen).[1]

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Geschiedenis

Ceuclum werd rond het jaar 50, tijdens de regering van keizer Claudius, gesticht op een heuvel bij de Maas, waarschijnlijk door de Romeinse veldheer Gnaius Domitius Corbulo.[2] Het was oorspronkelijk een houten fort (castellum) met aarden omwalling met palissadewanden en omgeven door twee of drie grachten. Het fort was 120 bij 150 meter en had een bezetting van ongeveer 500 soldaten. Bij het legerkamp was een burgernederzetting. Waarschijnlijk werd het fort tijdens de Bataafse Opstand van 69-70 tijdig geëvacueerd, waardoor het niet werd verwoest. Nadat de opstand was neergeslagen lijkt Ceuclum door het leger verlaten te zijn: er zijn amper militaire vondsten van na 70 gedaan.

De burgernederzetting (vicus) had een oppervlakte van ongeveer 10 hectare (100.000 m²). Op de plek van het fort werd een Romeinse tempel(templum) gebouwd van 16½ bij 17½ meter. Een replica van dit gebouw staat in het archeologisch themapark Archeon bij Alphen aan den Rijn. In het dorp stond een tweede kleinere tempel, en verder een badhuis.

Tijdens de regeringen van keizer Constantius I Chlorus en zijn zoon Constantijn de Grote werd het land tussen Maas en Rijn versterkt om de graantransporten over de rivieren te beveiligen. Hierbij werd ook een nieuw fort te Ceuclum gebouwd.

[bewerken]De Maasbrug bij Ceuclum

Bij Ceuclum lag de een brug over de Maas, waarvan de resten in 1992 werden teruggevonden. Maasvissers wisten al in de 18e eeuw dat er bij Cuijk obstakels in de Maas lagen en bij een zeer lage waterstand konden palen worden gezien. In 1989 onderzocht amateur-archeoloog Joost van den Besselaar samen met duikers van de brandweer duikvereniging Cuijk de plek. Bij zijn onderwateronderzoek ontdekte hij dat de bodem bezaaid was met steenbrokken en palen. Nader archeologisch onderzoek wees uit dat hier een Romeinse brug over de Maas heeft gelegen. Er werden resten van zes brugpijlers gevonden. Een aantal van de gevonden brugfragmenten zijn te bezichtigen in Museum Ceuclum te Cuijk.

Een van de houten palen waarop de stenen pijlers stonden kon worden gedateerd en stamt uit 364. Omdat de dateringen van de houten resten ver uiteen lopen, is het aannemelijk dat de brug vaak hersteld is geweest. Men vermoedt dat de brug tot in het begin van de 5e eeuw in gebruik is geweest, omdat de jongste stammen op het jaar 390 zijn gedateerd.[3] De resten zijn vrij goed bewaard gebleven en brachten een goed inzicht van de constructie van de brug. Zware vierkante eikenhouten palen van 40 cm dik en 2 tot 3 meter lang met een smeedijzeren punt, de zogenaamde paalschoen, werden in de Maasbedding gedreven. Op deze paalfundering werden de kalkstenen pijlers gebouwd. De steenblokken werden onderling verbonden met doken; ijzeren krammen die in daarvoor gemaakte groeven in de steenblokken werden gezet en dan met lood werden aangegoten.[4]

De Romeinse Maasbrug bij Cuijk was een van de bruggen over de Maas ten tijde van het Romeinse Rijk; de Romeinse Maasbrug in Maastricht en bij Venlo waren de anderen.

[bewerken]Opgravingen

Al vanaf 1850 is er archeologisch onderzoek gedaan naar het verleden van Cuijk, maar de eerste grote opgravingen werden in 1937 en 1948 gedaan door Albert van Giffen. In 1964 tot 1966 werd onderzoek gedaan door J.E. Bogaers en tussen 1989 en 1993 werden de resten van de Romeinse Maasbrug onderzocht. In 1997 werd een kort archeologisch onderzoek in het centrum van Cuijk uitgevoerd op de plaats waar het winkelcentrum Maasburg werd gebouwd.[5] Er werden resten van bebouwing gevonden. Naast munten en aardewerk werden ook 4e-eeuws Romeinse lederen schoenen gevonden van een schoenstijl die tot dan toe alleen van afbeeldingen bekend was.[6]

[bewerken]Zie ook

Bronnen, noten en/of referenties

Ulpia Noviomagus Batavorum is de naam van Nijmegen in de laat-Romeinse tijd; het voorvoegsel Ulpia verwijst naar keizer Marcus Ulpius Traianus die ons in staat stelt de naam te dateren (104). Voorheen stond de plaats bekend onder de naam Oppidum Batavorum. Of Batavodurum (versterkte stad van de Bataven) inderdaad dezelfde nederzetting aanduidt, is niet zeker.

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Historie en archeologie

Gezichtsurn uit de 1e eeuw n.Chr. Museum Het Valkhof.

Het onderzoek in Nijmegen is gestart door de archeoloog Jan Hendrik Holwerda, wiens interesse werd gewekt door enkele Romeinse oudheden die gevonden waren. Hij groef in de periode 1914 tot 1921 een aantal smalle sleuven. Holwerda kende de Historiae van Tacitus, die zegt dat Oppidum Batavorum door Julius Civilis in 69 n.C. in brand werd gestoken. Holwerda verbond zijn vondsten met dit verhaal en meent Oppidum Batavorum gevonden te hebben en zelfs het huis van Julius Civilis gevonden te hebben. Later bleek het echter niet om een inheemse nederzetting te gaan, maar om een Romeins economisch en bestuurlijk centrum: de residentie van de Romeinse magistraten, handwerkslieden en handelaren.

Hoewel Holwerda's conclusie onjuist bleek, was het duidelijk dat Nijmegen een archeologische toplocatie was en in 1970 werd het gebied als archeologisch monument beschermd. Sindsdien zijn nog vele sporen teruggevonden die ons helpen de geschreven historie niet alleen in de tijd, maar ook in de ruimte te plaatsen. Op basis van vondsten kunnen passages die Tacitus schreef door fysiek bewijsmateriaal worden ondersteund.

[bewerken]Prehistorie

[bewerken]Vondsten

De vroegste sporen die duiden op bewoning van Nijmegen zijn enkele grafkuilen uit het late neolithicum (ca 2000 v.Chr.) op het Kops Plateau. Verder zijn er een aantal grafheuvels gevonden uit de bronstijd, waarin de gecremeerde resten van meerdere personen zijn gevonden (ca. 1100-500 v.Chr.). Tevens zijn sporen van een cultusplaats gevonden. In latere tijden groeide dit gebied uit tot een echt grafveld (late bronstijd, vroege ijzertijd). Bij sommige van de graven uit deze tijd zijn wapens gevonden zoals ijzeren speren en de resten van een strijdwagen, zodat we met enige zekerheid kunnen stellen dat de strategische ligging al in de prehistorie werd ingezien.

Aan de noordzijde van de Waal (Lent en Oosterhout) zijn echter bewoningssporen gevonden die teruggaan tot in de achtste eeuw voor Christus: aardewerken spinklosjes, kuilen en paalkuilen, een vuurstenen sikkel en een urnenveld, waarschijnlijk resten van een kleine nederzetting. Ook uit de midden-ijzertijd zijn sporen gevonden, onder andere De man van Lent, een goed bewaard gebleven skelet van een man op middelbare leeftijd (naar huidige begrippen) die met oor- en vlechtringen werd begraven. Tevens zijn kadavers van diverse huisdieren gevonden, waarvan sommige zonder kop.

De sporen van bewoning sinds de midden-bronstijd tot na de Romeinse tijd doen vermoeden dat de Bataven voornamelijk ten noorden van de Rijn wonen. [bron?] Of de bewoning sinds de oudste tijd echter continu is geweest, is op grond van archeologisch materiaal niet te zeggen. Migratie zal zeker een demografische factor zijn geweest, maar verschillen in begrafenisrituelen (crematie versus begraven) en stilistische kenmerken van aardewerk kunnen ook culturele invloeden van buitenaf zijn, zonder een grootschalige migratie.

[bewerken]Historisch perspectief

Als plaatsbepaling doet 'Oppidum Batavorum' eigenlijk pas in de Historiae zijn intrede en in De origine et situ Germanorum zegt Tacitus dat de Bataven de insula Batavorum (het eiland van de Bataven) bewonen. Deze term gebruikt hij ook in de Annales. Aan de hand van de eerder genoemde archeologische gegevens kan worden opgemaakt dat er niet zozeer sprake was van een 'Oppidum Batavorum', een stad der Bataven, maar veeleer van een netwerk van kleinere, agrarische nederzettingen, verspreid over een vrij groot gebied: de huidige Betuwe. Het is dus geheel in lijn met gangbare vormen van opstand dat Julius Civilis de 'Oppidum Batavorum' in brand stak. Hij stak niet zijn eigen stad in brand, maar die van de Romeinen.

[bewerken]Vroeg-Romeinse tijd (ca. 15 v.Chr. - 69 n.Chr.)

Schematische weergave van Oppidum Batavorum/Batavodurum met de Romeinse castra op de Hunnerberg en het Kops Plateau (1e eeuw).

In 58-52 v.Chr. ondernam Gaius Julius Caesar voor het eerst (vanuit Romeins perspectief) een expeditie ten noorden van de Rijn.

[bewerken]De castra op de Hunnerberg, eerste periode (15 v.Chr.)

In 15 v.Chr. is op de Hunnerberg een groot kamp (castra) gebouwd. Dit kamp was 42 hectare groot, met ruimte voor twee legioenen of een legioen en een Ala milaria. In 12 v.Chr. voerde Drusus een grootscheepse, succesvolle campagne om Germania (inclusief finibus frisiorum) te veroveren. Sporen van deze campagne zijn in Nijmegen bewaard gebleven. Het is aannemelijk dat dit kamp heeft gediend als een van de uitvalsbases voor Drusus tijdens zijn campagne tegen de Germanen in 12 v.Chr.

[bewerken]De castra op het Kops Plateau

In circa 10 v.Chr. wordt in plaats van het eerdere grote kamp een relatief kleine castra gebouwd, dat plaats biedt aan ongeveer 800 manschappen. Het is echter wel voorzien van een groot en luxueus praetorium, een commandantswoning, in keizerlijk aristocratische stijl. De enige vergelijkbare vondsten zijn gedaan langs de rivier de Lippe. Opmerkelijk is niet alleen de grote omvang van het praetorium maar ook de relatief grote hoeveelheid officierswoningen. De architectuur is verwant aan die van de kampen in Lippe, Oberaden, Anreppen en Haltern (langs de Lippe), hoewel het laatste van iets jongere datum is.

Na de nederlaag van Varus vond een grote reorganisatie van de troepen in Germania Inferior plaats. In Nijmegen werd het bestaande kamp verbouwd. Het kreeg een oppervlak van 4,5 hectare en had een omvangrijke bezetting van officieren, waarvan vele uit de cavalerie. Hierop wijzen vele metalen onderdelen van paardentuig, bitten en ruitersporen. Het praetorium bleef in gebruik.

Ook direct buiten de castra maken sporen en vondsten duidelijk dat hier diverse detachementen ruiterij gestationeerd zijn geweest, vooral langs de wegen door de toegangspoorten van de castra. Een deel van de ruiterij verbleef in een groot stallencomplex ten zuidwesten van de castra, waar ook enkele zeisen zijn gevonden, die gebruikt konden worden om gras te maaien voor hooi.

Van Tacitus weten we dat ook Germaanse troepen aan Romeinse zijde vochten. Niet alleen de Bataven, maar ook de Chauken uit het noordwesten van Duitsland (tussen Ems en de Weser). Karakteristieke ruitersporen, die elders alleen in het gebied aan de midden en benedenloop van de Elbe worden gevonden, maar ook beslag van paardetuig, duiden op aanwezigheid van Germaanse ruiterij, geheel in lijn met het verhaal van Tacitus,

Het praetorium is in ieder geval tot kort voor de Opstand van de Bataven in bedrijf gebleven. Dramatisch is in dit verband de vondst van een bronzen schijf, die dienst deed om eigendommen van een naam te voorzien. Op de zilverfolie waarmee de schijf is bedekt is de naam te lezen:

De bronzen schijf van Gaius Aquilius Proculus. Museum Het Valkhof.

C(aius) AQUILLI PROCULI C(enturio) LEG(io) VIII AUG (van Gaius Aquilius Proculus, Centurio van het Achtste Legioen Augusta).

Deze inscriptie is in verband gebracht[1] met een passage waar beschreven wordt hoe Brinno, aanvoerder van de Canninefaten een verbond met de Friezen sluit. Samen overvallen zij de forten langs de Kromme en Oude Rijn en trekken langs de rivieren naar het oosten. De restanten van de Rijn-legioenen concentreerden zich in het oostelijk gedeelte van de Betuwe; het grootste gedeelte van de legioenen is door Aulus Vitellius meegenomen naar Rome. De ervaren primus pilusAquilius leidt een allesbehalve soldateske groep Tungri en Nerviërs bij de verdediging van de oostelijke Betuwe.

Legio VIII Augusta is bekend van archeologische vondsten uit de Balkan en, na de Bataafse Opstand, in Straatsburg. De meest waarschijnlijke verklaring is dat Aquilius bij het Achtste heeft gediend en in 68 n.C. primus pilis was, waarschijnlijk bij het nabijgelegen castra in Castra Vetera, en in Nijmegen gedetacheerd was. Voor een succesvolle centurio is dit een plausibele carrière. Uit de datering blijkt dat de schijf vlak voor de opstand van de Bataven in de grond terechtgekomen is. Nu bevindt zij zich in Museum Het Valkhof in Nijmegen.

Een brandlaag die omtrent 70 n.C. wordt gedateerd, biedt een dramatische bevestiging van het verhaal van Tacitus in de Historiae. De nederzetting Oppidum Batavorum is vernietigd, en hoewel er latere sporen van bewoning bekend zijn, is de stad naar alle waarschijnlijkheid nooit meer in oude glorie hersteld.

[bewerken]Andere vondsten

Triomfzuil van Tiberius in Museum Het Valkhof.
V.l.n.r.Voor:
TIB(e)R(ius) C(ae)SAR wordt gelauwerd door Victoria, terwijl hij een plengoffer brengt. Links:Apollo. Achter:Ceres. Rechts:Diana. De zuil moet oorspronkelijk 3.5 meter hoog zijn geweest en stond op een prominente plaats in Oppidum Batavorum

Uit de vroegromeinse tijd dateert ook de zogenoemde godenpilaar, die blijkens de inscriptie TIBR/CSAR aan Tiberius is opgedragen. De afbeelding van Tiberius die wordt gelauwerd door Victoria wordt in verband gebracht met de expedities van Germanicus, en moest de indruk van een overwinning geven.

Ook van belang zijn muntvondsten die gedateerd kunnen worden omtrent 28 n.C. en daarom in verband worden gebracht met de opstand van de Friezen. Gelijksoortige muntvondsten zijn ook uit Friesland bekend. Naar alle waarschijnlijkheid zijn ze in de paniek na de opstand van de Friezen begraven.

[bewerken]Midden-Romeinse tijd (69 n.Chr. - tweede eeuw n.Chr.)

De naam Ulpia Noviomagus Batavorum dateert uit deze tijd. De opstand van de Bataven is beëindigd en de Romeinse troepen worden in Nijmegen gestationeerd om de Bataven in de gaten te houden.

[bewerken]De castra op de Hunnerberg, tweede periode 70 n.C.

Schematische weergave van Ulpia Noviomagus Batavorum en het verkleinde Hunnerbergkamp met vicus eromheen (2e eeuw).

Na de Opstand van de Bataven (69 n.C.) vestigt Legio X Gemina Pia Fidelis zich in Nijmegen op de Hunnerberg, in eerste instantie in een houten kamp, maar 20 jaar later in een stenen versie. Dit legioen komt uit Hispania en is in allerijl door Vespasianus opgecommandeerd. Talloze potscherven, dakpannen, onderdelen van uitrustingsstukken en zelfs grafstenen herinneren aan de aanwezigheid van dit legioen, dat het best gedocumenteerd is in Nijmegen. Kort na het bouwen van de stenen castra vertrekt Legio X Gemina Pia Fidelis naar de Balkan. Later verblijven hier Legio XXX Ulpia Victrix, dat bekend is uit Castra Vetera (Xanten), en Legio IX Hispana uit Eboracum (York).

De castra is omgeven door de cannabae legionis, een burgerlijke nederzetting bestaande uit kroegen, werkplaatsen en winkels die voorzagen in de dagelijkse noodzakelijkheden van de milites. Verder waren er de vrouwen en kinderen van de milites ondergebracht. Ten zuidoosten is een groot grafveld uit deze tijd bekend. Uit vondsten blijkt dat het onderscheid tussen militairen en burgers in deze periode vervaagt. Opvallend is dat het terrein van de grote castra uit de tijd van Drusus niet wordt gebruikt voor begrafenissen. Ulpia Noviomagus Batavorum was de enige Romeinse nederzetting op het gebied van het hedendaagse Nederland die werkelijk een stad kan worden genoemd. Op zijn hoogtepunt, tegen het midden van de 2e eeuw, telde die 5000 à 6.000 inwoners, een aantal dat pas ongeveer duizend jaar later weer zal worden gehaald door een andere Nederlandse stad (Utrecht).

In de derde eeuw na Christus wordt de castra verlaten, waarschijnlijk in verband met toenemende Germaanse invallen en de reorganisatie van de verdediging in de diepte.

[bewerken]De Waalsprong

Aan de noordelijke oever van de Waal blijkt de bewoning, die in de midden-ijzertijd begon voortgezet te zijn. Uit de vele vondsten, onder andere een agrarische nederzetting met verkaveling[2] en een grafveld en honderden metalen voorwerpen, blijkt dat de lokale bevolking vele Romeinse invloeden overneemt. De vondsten kunnen met een tamelijk grote mate van betrouwbaarheid worden toegeschreven aan de Bataven. Het totale areaal van deze nederzetting bedraagt ongeveer 4,5 hectare en is vanaf de derde eeuw v.Chr. in gebruik.

De opvallendste vondsten zijn zonder twijfel Romeinse schrijfplankjes, elders vrijwel uitsluitend bekend uit Romeinse legerplaatsen, die suggereren dat de bewoners geletterd waren. Drie bij elkaar gevonden terracotta beeldjes van Cybele duiden erop dat Romeinse invloeden ook in de religieuze sfeer waren doorgedrongen. Ook de twee tempels van Hercules[3] in Elst uit de tweede eeuw duiden hierop.

[bewerken]Andere vondsten

Uit deze periode dateren ook de meeste andere vondsten. Het tiende bouwt in deze periode een nederzetting aan de Waal westelijk van de locatie van het vroegere Oppidum Batavorum, dat door de Bataven was platgebrand, en dit stadje krijgt onder Trajanus marktrechten en de naam Ulpia Noviomagus Batavorum. Aan de zuidkant van het Kopsplateau verrijst een Forum en een pakhuis. Bij Holdeurn wordt een steenbakkerij ingericht, die voornamelijk dakpannen, maar ook potten maakt. De producten van deze steenbakkerij worden vanaf het eind van de eerste eeuw tot in de derde eeuw in de omgeving van Nijmegen afgezet. Tevens zijn uit deze tijd de resten van twee Gallo-Romeinse tempels aan het Maasplein bekend.

Aan de overzijde van de Waal, zijn ook uit deze periode vondsten bekend die met een grote mate van waarschijnlijkheid aan Bataven kunnen worden toegeschreven. Het algemene beeld van een netwerk van boerderijen en kleine nederzettingen zet zich voort, maar er treedt in toenemende mate een 'romanisering' op zoals blijkt uit vondsten van Romeins aardewerk, munten en sieraden.

[bewerken]Historisch perspectief

Votiefsteen voor de godin Hurstrge van Valerius Silvester, Decurio (raadslid) van Municipium Batavorum

De vondsten suggereren dat Oppidum Batavorum en Ulpia Noviomagus Batavorum twee verschillende nederzettingen waren. Geen van tweeën is van Bataafse oorsprong, maar allebei zijn het Romeinse economische en bestuurlijke centra met een bewoning van magistraten, handwerkslieden en handelaren. De Bataafse nederzettingen worden ten noorden van de Waal gevonden.

Behalve de vondst van de bronzen schijf, die in verband wordt gebracht met een passage uit de historiae, blijkt ook de melding van Tacitus dat de Bataven de Insula Batavorum bewonen door archeologisch materiaal te worden ondersteund. Omdat Tacitus vrijwel de enige historische bron is die iets zegt over de Romeinse geschiedenis van Nederland, is dit ondersteunend materiaal van hoge waarde, aangezien ook de andere meldingen van Tacitus aan geloofwaardigheid winnen.

De sporen van een gewelddadig einde, die niet alleen in Oppidum Batavorum is gevonden, maar ook in (bijvoorbeeld) Atuatuca Tungrorum, blijken indrukwekkende bevestigingen van de Historiae te zijn.

[bewerken]Laat-Romeinse tijd (derde en vierde eeuw n.Chr.)

In de derde eeuw beginnen de Franken invallen in het Romeinse deel van Nederland. In Nijmegen zijn echter uit deze tijd nauwelijks vondsten bekend en het is aannemelijk dat Ulpia Noviomagus Batavorum in deze tijd geen rol van betekenis speelt. De stenen castra op de Hunerberg wordt niet langer gebruikt. De bewoning van de nederzettingen ten noorden van de Waal, loopt echter door tot de derde eeuw. In de tweede helft van de 3e eeuw bestond korte tijd, van 259 tot 275, het Gallische keizerrijk onder de opstandige 'keizers' Postumus en Tetricus. Dit keizerrijkje ging ten onder door de pestepidemie van 275, die vriend en vijand verzwakte en door de militaire actie van keizer Aurelianus. Aurelianus herstelde weliswaar de eenheid van het rijk, maar nam ook de beslissing om sommige delen van het rijk, zoals de landen ten noorden van de Donau (Dacië) en ook de Lage Landen te verlaten. Pas 2 generaties later, omstreeks 330 werd er in Maastricht weer een bescheiden Romeins fort gebouwd. In de 4e eeuw verdween de keizerlijke naam Ulpia Noviomagus Batavorum en de nederzetting ter hoogte van het huidige Waterkwartier werd verlaten, terwijl aan de voet van het huidige Valkhof een nieuwe stadskern ontstond met de verkorte naam Noviomagus. In 1230 verwierf Nijmegen de status van vrije rijksstad, wat opmerkelijk is omdat het formeel nog steeds het Romeinse markt- en stadsrecht bezat; wellicht was men dat vergeten of vond men het nodig dat de oude rechten bevestigd en/of aangepast moesten worden met een nieuw document.

[bewerken]Zie ook

Bronnen, noten en/of referenties
  • Het Kops Plateau, Van Enckevort en Zee, Amersfoort, 1999. ISBN 90-6825-166-X.
  • Vindplaatsen in Vogelvlucht, Van den Broeke, Bureau Archeologie, Gemeente Nijmegen 2002.
  • Romeins Nijmegen Boven het Maaiveld, Kosters, Peterse en Swinkels, Nijmegen 2002, ISBN 90-6829-074-6.
  • Roman Imperial Army, Webster, London 1996, ISBN 0-09-475660-0.
  1. Prof. Bogaers, 8 mei 1995 op een lezing van Numega
  2. Bij Oosterhout
  3. Hercules is de interpretatio romana van Donar (Thor)

Praetorium Agrippinae, het hedendaagse Valkenburg, was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior). Praetorium Agrippinae was een grensfort (castellum) aan de Oude Rijn, destijds de hoofdtak van de Rijn, langs de noordgrens van het Romeinse Rijk; de zogenaamde limes (Latijn voor "grens"). Praetorium Agrippinae staat vermeld op de Peutingerkaart (Tabula Peutingeriana) tussen Matilo (Leiden-Roomburg) en Lugdunum Batavorum (Katwijk).[1]

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Agrippina

Het eerste Romeinse fort werd in 39 door keizer Caligula gebouwd en vernoemd naar Vipsania Agrippina, de in 33 gestorven moeder van de keizer. [2] Het is goed mogelijk dat de keizer zelf hierbij aanwezig was, omdat ter plaatse een wijnvat van Caligula's privé-wijngaarden werd gevonden.[3] Het fort lag in het gebied van de Cananefaten en werd beschermd door een drievoudig omgrachte aarden wal met palissade-wanden. Er waren oorspronkelijk twee manipelssoldaten en 60 ruiters gestationeerd. Zuidelijk van het fort langs de heerweg lag vanaf ca. 120 n.Chr. een burgernederzetting en langs de Rijn lagen pakhuizen en graanopslagplaatsen (horrea).

Praetorium Agrippinae werd net als de andere Romeinse forten in de nabijheid verwoest tijdens de Bataafse Opstand van 69-70, maar werd daarna weer herbouwd. Voor 70 was hier deels de Cohors III Gallorum Equitata gestationeerd. [4]

Rond 180 werd een vergroot stenen fort gebouwd. In deze tijd was hier het Cohors IV Thracum Equitata gestationeerd. Ergens tussen 240 en 275 werd het fort door de Romeinen verlaten.

Tijdens de regering van keizer Constantius I Chlorus in 305 werd het fort herbouwd om te dienen als graanopslag. Dit graan was bestemd voor de provincie Britannia (Engeland en Wales).

[bewerken]Opgravingen

Doordat de resten van het fort onder het grondwaterpeil lagen, zijn de resten goed geconserveerd. Vele organische resten waaronder voedselresten, botten en leren schoeisel en tuigage werden gevonden. Ook zijn gedeeltes van de houten soldatenbarakken bewaard gebleven. Deze vondsten maakten nauwkeurig onderzoek naar de Romeinse bouwtechnieken en eetgewoonten mogelijk.[5]

Romeinse limes-weg langs de N206 bij Valkenburg

Het eerste serieuze onderzoek werd in 1875 door het LeidseRijksmuseum van Oudheden uitgevoerd. Tussen 1941 tot 1953 werden onder leiding van Albert van Giffen uitgebreide opgravingen in Valkenburg gedaan, waarbij een grote hoeveelheid vondsten werd gedaan. Het Romeinse fort Praetorium Agrippinae lag op de plaats van het huidige centrum van Valkenburg. Ook de burgernederzetting, een Kleinkastell of mini-castellum, een grafveld met meer dan 500 graven en mogelijk een badgebouw werden ontdekt.

De omtrekken van de muren van het fort waren in de oude bestrating van het Castellumplein aangegeven met gekleurde klinkers. Bij het nieuwe plein worden de contouren aangegeven door knoppen in de grond. Van een van de poorten is het gereconstrueerde fundament te zien. Langs de N206 is bij Valkenburg een reconstructie te zien van de Romeinse limes-weg zoals die er in 124/125 uit moet hebben gezien.

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Literatuur

  • Albert Egges van Giffen - De Romeinsche castella in de dorpsheuvel te Valkenburg aan den Rijn (Z.H.) (Praetorium Agrippinae), I, De opgravingen in 1941, Jaarverslag van de vereniging voor Terpenonderzoek 25-28, 1940-1948 (Groningen 1948)
  • Albert Egges van Giffen - De Romeinsche castella in de dorpsheuvel te Valkenburg aan den Rijn (Z.H.) (Praetorium Agrippinae), II, De opgravingen in 1942-1943 en 1946-1950, Jaarverslag van de vereniging voor Terpenonderzoek 33-37, 1948-1953 (Groningen 1955)
  • W. Glasbergen - De Romeinse castella te Valkenburg Z.H. De opgravingen in de dorpsheuvel in 1962 (Groningen 1967)
  • W. Groenman-van Waateringe - Romeins lederwerk uit Valkenburg Z.H. (Groningen 1967)
  • W. Glasbergen, W. Groenman-van Waateringe - The pre-Flavian Garrisons of Valkenburg Z.H., fabriculae and bipartite barracks (Amsterdam/Londen 1974)
  • Sophia Maria Elisabeth van Lith - Römisches Glas aus Valkenburg Z.H. Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (Leiden 1979)
  • Anne de Hingh, Wouter Vos - Romeinen in Valkenburg (ZH), de opgravingsgeschiedenis en het archeologische onderzoek van Praetorium Agrippinae (Leiden 2005)

[bewerken]Externe links

[bewerken]Bronnen, noten en/of referenties

Lugdunum ("stad van [de god] Lugh") was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior) nabij het huidige Katwijk.

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Geschiedenis

De nederzetting lag op de zuidelijke oever van de Rijn, de noordgrens van het Romeinse Rijk, de zogenaamde limes (Latijn voor "grens"). Het achtervoegsel "Batavorum" is potjeslatijn. Het is geïntroduceerd tijdens de Renaissance[bron?] om onderscheid te maken met ander Lugduna, zoals Lugdunum (Lyon) in Frankrijk. Historisch gezien behoorde de nederzetting niet tot het gebied van de Bataven maar van de Cananefaten.

In de 14e eeuw stond de plaats bekend als de Brittenburg; de ruïne lag toen in de duinen. Het geleidelijk oprukken van de zee maakte dat de ruïnes in de 16e en 17e eeuw op het strand lagen. Tegenwoordig liggen ze ergens in de monding van de Rijn, diep onder de mariene afzettingen en dus ontoegankelijk voor archeologisch onderzoek.[1] Wat resteert is een kleine verzameling vondsten uit de 16e en 17e eeuw, en een beroemde plattegrond van Abraham Ortelius.

Vlakbij Lugdunum lag de Romeinse voorraadbasis Praetorium Agrippinae, het huidige Valkenburg, dat is gesticht door keizer Caligula. 's Keizers persoonlijke aanwezigheid staat vast.[2] Dit betekent dat de beroemde, door Suetonius vermelde, klucht van de legionairs die, eenmaal op het strand opgesteld, bevel krijgen schelpen te gaan zoeken, bij Lugdunum moet hebben plaatsgevonden.[3]

[bewerken]Leiden als Lugdunum

Sinds de renaissance heeft de nabijgelegen stad Leiden zich in officiële documenten ten onrechte aangeduid als Lugdunum. Dit heeft vooral in benamingen sporen achtergelaten zoals bij de Universiteit Leiden, die de Latijnse naam Academia Lugduno Batava draagt, en voetbalclub LVV Lugdunum. De antieke naam van Leiden was overigens Matilo, een fort dat aan het begin van het kanaal van Corbulo lag in de huidige Leidse woonwijk Roomburg.

[bewerken]Literatuur

  • D. Parleviet, "De Brittenburg voorgoed verloren" in Westerheem 51/3 (2002)
  • Simon Wynia, "Gaius was here. The Emperor Gaius' Preparations for the Invasion of Britannia: New Evidence" in: H. Sarfatij, W.J.H. Verwers, P.J. Woltering (eds.), In Discussion with the Past. Archaeological studies presented to W.A. van Es (1999 Amersfoort)

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Externe link

Bronnen, noten en/of referenties
  1. D. Parleviet, "De Brittenburg voorgoed verloren" in Westerheem 51/3 (2002)
  2. Simon Wynia, "Gaius was here. The Emperor Gaius' Preparations for the Invasion of Britannia: New Evidence" in: H. Sarfatij, W.J.H. Verwers, P.J. Woltering (eds.), In Discussion with the Past. Archaeological studies presented to W.A. van Es (1999 Amersfoort)
  3. Suetonius, Caligula 46

Catualium, het hedendaagse Heel, was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior). Catualium staat vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) tussen Feresne (Dilsen) en Blariacum ((Hout-)Blerick).[1]

[bewerken]Geschiedenis

Catualium werd gesticht op het overgangsgebied van het beekdal naar de vruchtbare hoger gelegen gronden. Daarbuiten begonnen de hogere zandgronden, afgewisseld met moerassige vennen. Catualium was zoals vrijwel alle Romeinse nederzettingen in Neder-Germanië een legerkamp met een nabijgelegen burgernederzetting. De bloeitijd van Catualium lag tussen 200 en 400.[2] De meeste vondsten uit de Romeinse tijd werden opgegraven rond de Stefanuskerk van Heel, op de terreinen van St. Anna en aan de Panheelderweg; waarschijnlijk lag Catualium op deze plaats. Een aantal vondsten is in het gemeentehuis van Maasgouw tentoongesteld. Aan de Panheelderweg werd in de jaren 60 een Romeins grafveld opgegraven, waarvan de vondsten in het bezit zijn van het Limburgs Museum.[3]

[bewerken]Etymologie

De naam Catualium is een gekeltiseerde vorm van een Germaanse plaatsnaam die is samengesteld uit de leden haþu- (strijd) en walla- (wal).[4]

De plaatsnaam Catualium veranderde in de loop der eeuwen in Hathualium, Hethelium, Hethele, Hedele en sinds 1650 Heel.[5]

[bewerken]Referenties

  1. Tabula Peutingeriana, 2e segment (Pars II)
  2. Gemeente Maasgouw - De geschiedenis van Beegden, Heel en Wessem
  3. Archeologiemanifestatie Limburg - Heel in de Romeinse tijd
  4. Maurits Gysseling (1960) Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), Online raadpleegbaar
  5. Waterhoeven - Geschiedenis van plaatsen in de omgeving

Nigrum Pullum, het huidige Zwammerdam, was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië. De naam Nigrum Pullum betekent "zwarte aarde"; een verwijzing naar de donkere veengrond.[1]

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]De nederzetting

Nigrum Pullum werd gesticht in[bron?] het jaar 47 en was een klein grensfort (castellum) langs de limes, de noordgrens van het Romeinse Rijk aan de Rijn, tegenwoordig de Oude Rijn. Het fort had een bezetting van ongeveer 300 man van de 15e cohort der "vrijwillige Romeinse burgers". Bij het fort lag een klein dorp en aan de zwaar beschoeide Rijn lagen kadewerken. De Spoorlaan in Zwammerdam ligt op de plaats waar de militaire verbindingsweg (limesweg) van de limes lag. Het is mogelijk dat hier een statio (wachtpost) van het 30e legioen (Legio XXX Ulpia Victrix) stond.

Net als veel andere Romeinse nederzettingen in Neder-Germanië werd ook Nigrum Pullum tijdens de Bataafse Opstand in 69 verwoest. In 80 werd op dezelfde plaats een nieuw houten castellum gebouwd, dat in 175 in steen herbouwd werd. Omdat de soldaten van het 30e legioen de dakpannen voor het fort hebben gemaakt lijkt het waarschijnlijk dat zij het gehele fort hebben gebouwd.[2] Rond 275 werd het legerkamp door brand verwoest en werd het door de Romeinen voorgoed verlaten.

De canabae (burgernederzetting) lag ten oosten en zuiden van van het castellum en was met een grindweg met het fort verbonden. In het dorp woonden de vrouwen en kinderen van de soldaten en boeren, handelaars, ambachts- en kooplieden.

[bewerken]Opgravingen

Nigrum Pullum werd tussen 1968 en 1974 uitgebreid onderzocht, omdat op deze plek gebouwd ging worden. Het archeologisch onderzoek leverde veel informatie op over het legerkamp na 80. Van de eerste nederzetting werd weinig gevonden: een teken dat de plaats tijdens de Bataafse Opstand vrijwel volledig met de grond gelijk gemaakt werd. Het castellum dat in 80 werd gebouwd had een brede wal van aarde met houten palissadewanden omgeven door een dubbele gracht en met drie toegangspoorten.[3] In 175 werd het castellum in steen herbouwd, met vier poorten en drie grachten buiten de muur.

Tussen 1971 en 1974 werden zes rivierschepen opgegraven: drie vissersboten van uitgeholde eikenstammen en drie militaire platbodem-transportschepen van 20-34 meter lang die door de Romeinen onder andere werden gebruikt om steen over de Rijn te vervoeren. In het Archeon is een replica van een dergelijk schip te bezichtigen.

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Bronnen, noten en/of referenties

Albaniana of Albanianae, het hedendaagse Alphen aan den Rijn, was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior). Albaniana was een grensfort (castellum) aan de Rijn langs de noordgrens van het Romeinse Rijk, de zogenaamde limes (Latijn voor "grens"). Bij het fort lag een burgernederzetting (canabae).

Albaniana staat vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) tussen Nigrum Pullum (Zwammerdam) en Matilo (Leiden-Roomburg)[1] en wordt eveneens vermeld in de reisgids van Antoninus (Itinerarium Antonini) uit de 3e eeuw.

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Castellum Albaniana

Deel van de toegangspoort van Albaniana (afkomstig uit het Provinciaal Archeologisch Depot Zuid-Holland)

Het fort Albaniana werd gesticht rond het jaar 40, onder keizer Caligula[2], en was in gebruik tot 270. Albaniana was de eerste jaren een geïsoleerde buitenpost: de dichtstbijzijnde Romeinse forten waren Praetorium Agrippinae (Valkenburg) en Flevum (Velsen) in het westen en Fectio (Vechten) in het oosten. Het fort mat 80 bij 120 meter en werd beschermd door een omgrachte aarden wal met palissadewanden, houten poorten en hoektorens.

Tijdens de Bataafse Opstand werd Albaniana verwoest door de Cananefaten onder leiding van Brinno, met hulp van de Friezen. Nadat de opstand was neergeslagen werd het fort herbouwd. Tijdens de Flavische dynastie was hier het cohors VI Breucorum gestationeerd.[3] Aan het eind van de 1e eeuw werden kadewerken aangelegd aan de Oude Rijn, destijds de hoofdtak van de Rijn, die bij Lugdunum Batavorum (Katwijk) in de Noordzee uitmondde. In Albaniana zijn ook stempels van de Classis Germanica, de Romeinse militaire vloot aan de Rijngrens, teruggevonden. Rond 160 werd de palissadewal vervangen door een stenen muur. Na beschadiging van de muur rond 200 werd deze herbouwd. Op de nieuwe poort stond een inscriptie ter ere van keizer Septimius Severus, waaruit bleek dat hij opdracht heeft gegeven tot de herbouw. Onder druk van de Germaanse invallen verlieten de Romeinen het fort rond 270.

[bewerken]Opgravingen

In 2001 werd begonnen met een uitgebreid archeologisch onderzoek in het centrum van Alphen aan de Rijn, voordat met de bouw van een nieuw winkelcentrum werd begonnen.[4] Er werden resten van het fort, de erbij gelegen burgernederzetting en grafvelden ontdekt. Men vond de resten van twee langgerekte gebouwen die waarschijnlijk als opslagloods hebben gediend. Binnen het fort werden soldatenbarakken gevonden, met de originele houten vloeren. Verder werden vele persoonlijke voorwerpen van de legionairs gevonden, onder andere een spiegel en schrijfgerei, en meer dan 700 Romeinse munten. Interessante vondsten waren de houten bouwdelen, waaronder een complete deur, naast ander organisch materiaal als etensresten en zaden. Deze vondsten maakten nauwkeurig onderzoek naar de Romeinse bouwtechnieken en eetgewoonten mogelijk.[5] Langs de Rijn werd de houten beschoeiing gevonden, die rond 94 werd aangelegd. Aan de weg richting Nigrum Pullum, bij het huidige Goudse Rijpad, lag een wachtpost (statio). Een groot aantal vondsten uit Albanianae en Nigrum Pullum zijn in het bezit van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.

In het Archeon, een themapark in het zuiden van Alphen aan den Rijn, is een compleet Romeins stadje nagebouwd met een badhuis, een tempel, een forum en een replica van een van de opgegraven Romeinse schepen uit Nigrum Pullum (Zwammerdam).

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Externe links

Bronnen, noten en/of referenties
naar: navigatie, zoeken
Locatie van het castellum Matilo in Leiden
Matilone op de Tabula Peutingeriana
Bij Matilo aangetroffen bronzen viziermasker van een ruiter

Matilo of Matilone, bij de hedendaagse wijk Roomburg in Leiden, was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior). Matilo was een grensfort (castellum) aan de Oude Rijn, destijds de hoofdtak van de Rijn, langs de noordgrens van het Romeinse Rijk; de zogenaamde limes (Latijn voor "grens"). Matilo staat vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) tussen Albaniana (Alphen aan den Rijn) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg).[1] In de 7e eeuw werd het vermeld door de Ravennatis Anonymi in de Cosmographia als Matellionem.[2]

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Castellum Matilo

[bewerken]Stichting

Het fort Matilo lag op een strategische plaats waar verschillende waterlopen bijeenkwamen, namelijk de Rijn (nu Oude Rijn), het kanaal van Corbulo, de Zijl en de Warmonder Leede (Leithe).[3] Naast de limes-weg die de forten langs de Rijn met elkaar verbond liep er ook een weg naar Forum Hadriani (Voorburg). Matilo werd waarschijnlijk gesticht rond 47, tijdens de aanleg van het kanaal van Corbulo.

[bewerken]Bataafse opstand

Het fort werd in 69/70 tijdens de Bataafse Opstand verwoest, maar nadat deze was neergeslagen weer herbouwd. Bij het legerkamp lag een burgernederzetting. Het fort was in eerste instantie van hout, beschermd door een aarden wal en een palissade.

[bewerken]Begin 2e eeuw

Een derde constructiefase heeft men kunnen dateren in het begin van de tweede eeuw (tussen 100-125). Er werden nu stenen gebruikt bij de heropbouw van het fort.[4] Mogelijk stonden deze activiteiten in verband met het bezoek dat keizer Hadrianus rond 121/122 aan onder ander Forum Hadriani bracht. Ook daar vonden toen bouwactiviteiten plaats.

[bewerken]3e eeuw

In 243 werd een stenen muur gebouwd. Matilo was tot ongeveer 275 in gebruik.

[bewerken]Opgravingen

Al in het begin van de 16e eeuw (1502) werden Romeinse vondsten gedaan bij het klooster dat destijds in Roomburg stond. Drie bronzen beeldjes (twee leeuwen en afbeelding van de godin Minerva werden in 1508 aan de keizer van Heilig Roomse RijkMaximiliaan I van Oostenrijk aangeboden.[4]

In de huidige wijk Roomburg zijn onder andere munten, aardewerk, paardentuigage en een bronzen gezichtsmasker uit de periode 80-125 gevonden.[5] Dit in 1996 gevonden masker is te bezichtigen in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Twee Romeinse gevelstenen van Kasteel Duivenvoorde zijn afkomstig uit Matilo.

[bewerken]Archeologisch Park Matilo

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Leiden het uitvoeringsbesluit 2e en 3e fase Archeologisch park Matilo vastgesteld. Het castellum wordt bovengronds zichtbaar gemaakt in een thematisch park dat in samenspraak met de omwonenden is ingericht.

[bewerken]Archeologisch Park Matilo in aanleg (maart 2012)

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Externe link

Traiectum was vanaf omstreeks het jaar 50 een Romeins fort (Latijn: castellum) langs de rivier de Rijn. Het lag destijds op de noordelijke grens (limes) van het Romeinse Rijk in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior). Vandaag de dag liggen de restanten ervan onder en rond het Domplein in de Nederlandse stad Utrecht.

Het Romeinse fort in de Utrechtse binnenstad vormt de bakermat van de stad Utrecht en bleef in hoge mate bepalend voor de ontwikkeling van de stad. Na het vertrek van de Romeinen rond het jaar 270, werd het in de 7e en het begin van de 8e eeuw diverse malen inzet van de strijd tussen de christelijkeFranken en polytheïstischeFriezen. Met de definitieve verovering door de Franken in 719, groeide het oude Romeinse fort uit tot de burcht Trecht en het vormde lange tijd met de Utrechtse bisschoppen het bestuurlijk en kerkelijk centrum in de Noordelijke Nederlanden. De burcht trok koop- en ambachtslieden aan die zich naast de burcht vestigden. Van daaruit ontstond een bloeiende handelsnederzetting genaamd Stathe. Tot in de 12e eeuw behield de burcht zijn verdedigende werking.

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Naam

De aanduiding Traiectum werd gebruikt om een plaats aan te geven waar een rivier doorwaadbaar of over te steken was. Traiectum (letterlijk: Traiecto[2]) staat vermeld in de Romeinse reisgids Itinerarium Antonini tussen Mannaricium (Maurik) en Albaniana (Alphen aan den Rijn). Waar, gezien de naam van het fort, de oversteekplaats voor de rivier lag, is nog niet duidelijk geworden. Gezien er in de Romeinse tijd landbouwgrond direct noordelijk van het castellum op de andere rivieroever lag, wordt vermoed dat de oversteekplaats zich daar heeft bevonden. Op de Romeinse reiskaart Tabula Peutingeriana staat Traiectum niet vermeld. Een verklaring daarvoor is mogelijk omdat bij archeologische onderzoeken rond 2007 bleek dat dit castellum niet aan de doorgaande limesweg lag, maar aan een korte doodlopende zijweg die ervan afsplitste.[3]

Vanuit de Latijnse aanduiding Traiecto ontstond in de middeleeuwen het Nederlandse woord Trecht[4]. Trecht behoort tot de oudste drie bekende Nederlandse woorden en is het oudste Latijnse leenwoord in het Nederlands. Het werd voor het eerst genoemd als burcht-/plaatsnaam in het Utrechtse. In de middeleeuwen werd voor Utrecht én MaastrichtTraiectum als plaatsnaam gebruikt, ter onderscheid kregen beide plaatsen daarna een nadere aanduiding in hun plaatsnaam.[5] Sommige schrijvers noemden de Utrechtse burcht Wiltenburg.

[bewerken]Geschiedschrijving en archeologie

Er werd al in de loop der eeuwen omtrent Utrecht over een Romeinse oorsprong en (mogelijke) vondsten uit die tijd gespeculeerd en bericht.[6] Echter tot in het tweede kwart van de 20e eeuw werd de Romeinse oorsprong van Utrecht ontkend door bepaalde wetenschappers. Het in 1927 bij funderingswerkzaamheden bij de Dom van Utrecht aantreffen van onder meer Romeinse aardewerkscherven en dakpannen, zou in 1929 tot de eerste archeologische opgraving met de definitieve ontdekking leiden. Met name de archeologenA.E. van Giffen en C.W. Vollgraff hebben daarna tot 1949 op het Domplein meerdere opgravingen verricht.[7] Tot aan circa 2000 is ongeveer 5% van het castellum onderzocht en opgegraven.[8] In 2011 zijn graafwerkzaamheden gestart ter hoogte van het verdwenen middenschip van de Domkerk waar Van Giffen al eerder groef.

[bewerken]Geschiedenis

[bewerken]Romeinse tijd

Het houten fort Traiectum werd rond 47-50 n.Chr. ten tijde van keizer Claudius onder de Romeinse generaal Gnaius Domitius Corbulo gebouwd als versterking voor de grens die de Rijn vormde tegen vijandige noordelijke stammen. Recente onderzoeken aan onder meer het Romeinse fort in Woerden doen vermoeden dat de inrichting van de limes met het Utrechtse fort mogelijk al enkele jaren eerder plaats heeft gevonden in verband met plannen voor een Romeinse invasie van Britannia in 43. De opzet van de limes in Nederland kan dan meer gezien worden als een goed bewaakte militaire transportroute.[9][10][11]

Het fort in de Utrechtse binnenstad was destijds gesitueerd in een binnenbocht van de Rijn op een oeverwal, met via de lange zijde het front noordwaarts gericht op de rivier. Deze situering ten opzichte van de rivier en de vijand was een typisch verschijnsel bij castella in het huidige Nederland en daarbuiten niet gangbaar.[12] De Rijn liep hoogstwaarschijnlijk destijds komend vanuit het zuiden op korte afstand langs het castellum in de Utrechtse binnenstad en boog via de huidige Kromme Nieuwegracht en het Oudkerkhof af, om in westelijke richting stroomafwaarts zijn weg te vervolgen. Tijdens de Bataafse Opstand van 69/70 werd het fort, net als alle andere grensforten langs de Rijn tot aan Castra Vetera (Xanten), verwoest door de Bataafse opstandelingen. Nadat de opstand was bedwongen werd het herbouwd, in een latere fase grotendeels in steen. Rond 270 verlieten de Romeinen Traiectum.

[bewerken]Periodes van het castellum

Aangezien er voor het castellum in de Romeinse tijd meerdere her- en verbouwingen hebben plaatsgevonden, wordt door archeologen onderscheid gemaakt in vijf periodes tot aan circa 270. In de eerste vier periodes bestond het fort grotendeels uit hout en aarde, in de vijfde deels uit steen. Diverse malen zijn er in de Romeinse tijd ophogingen aangebracht.

  1. In de eerste en oudste periode werd rond het jaar 50 een houten fort met aarden wal gebouwd op een oppervlak van 88 bij 145 meter.
  2. Over het houten fort werd een tweede gebouwd, het bleek verwoest door brand rond het jaar 69/70.
  3. Kort daarop werd het fort weer opgebouwd.
  4. In (waarschijnlijk het begin van) de 2e eeuw werd een geheel nieuw fort gebouwd.
  5. Rond het jaar 200[13] werd het fort vernieuwd en de hout-aarde-wal van het fort vervangen door steen. Het oppervlak werd vergroot naar 124 bij 152 meter.
  6. Een periode die wordt toegekend aan de laat-/ na-Romeinse tijd.

De oeverwal waarop het castellum werd gebouwd ligt heden op circa 1,20 tot 1,45 meter boven NAP. Het terrein direct aan de oost- en westzijde met de kampdorpen (de zogeheten vici met niet-militaire bevolking), lag op circa 0,60 tot 0,90 boven NAP. In de eerste eeuw heeft zich een overstroming voorgedaan. De rivier bij het fort was in de Romeinse tijd op diverse plaatsen voorzien van beschoeiingen[14] en na de overstroming is binnen het fort een ophoging van ongeveer een halve meter aangebracht. In volgende periodes is daarin diverse malen verder opgehoogd. De totale kunstmatige ophoging in de Romeinse tijd kwam daardoor op 1,80 meter.[15]

[bewerken]Opbouw van het castellum

Bij de bouw van het eerste castellum is een met aarde en hout uitgevoerde verdedigingswal met torens aangebracht, met daarbuiten twee droge grachten. Door het castellum liepen twee haaks op elkaar staande hoofdwegen: de via principales (oost-west) en de via praetoria (noord-zuid). Er zijn sporen aangetroffen dat deze wegen goten hadden.[16] Van de 5e periode is teruggevonden dat op het punt waar de hoofdwegen buiten het castellum liepen, deze toegangen voorzien waren van stenen poorttorens. Tufsteen uit de Eifel werd in deze periode gebruikt om het fort te voorzien van een stenen buitenmuur. Stenen hoektorens maakten deel uit van deze buitenmuur.

Van de gebouwen in het fort is bekend dat de kazernebarakken uit houten palen en met leem bestreken vlechtwanden bestonden. In een latere periode waren deze deels in tufsteen uitgevoerd. Het hoofdkwartier (de zogeheten principia) was gesitueerd aan de twee hoofdwegen in het castellum. Het was meerdere malen herbouwd. Qua afmetingen was het circa 25 bij 25 meter en minstens 5 meter hoog. Tot aan periode 3 was het hoofdkwartier van hout, daarna was het in tufsteen uitgevoerd. De principia had een binnenhof (atrium) en in periode 5 verwarming (hypocaustum).

Waar de twee hoofdwegen samenkwamen was in het midden van het fort in periode 5 tevens een stenen gebouw van circa 8 bij 7 meter. Vandaag de dag liggen de restanten ervan onder het door een wervelwind verdwenen deel van de Domkerk. Waarschijnlijk was het gebouw in de Romeinse tijd een tempeltje.[17][18][19] Bij de opgravingen is beeldhouwwerk gevonden van de Romeinse god Jupiter, de godin Juno, en een plaatselijk gemaakt beeldje van Minerva of Mars.[20]

[bewerken]Leger en bevolking

Tussen 88/89 en circa 270 was in het fort een legereenheid ter grootte van een cohors gestationeerd.[21] Via stempels op teruggevonden dakpannen is bekend dat dit het cohors II Hispanorum peditata was, bestaande uit infanteriehulpsoldaten afkomstig uit huidig Spanje. De constante sterkte voor het castellum was circa 500 man. Daarbij waren er direct ten oosten en westen van het fort op de oeverwal de vici, nederzettingen met niet-militaire bevolking.[22] Deze vici hadden een totaaloppervlak van 3,8 hectare en naar schatting woonden er 100 tot 300 mensen. De oostelijke vicus ter hoogte van de huidige Pieterskerk is hoogstwaarschijnlijk al in periode 1 ontstaan; de westelijke vicus bij de Buurkerk ontstond mogelijk wat later. Beide nederzettingen werden verlaten bij het vertrek van de Romeinen.[14]

Vandaag de dag beschrijft de Zadelstraat de doorgaande Romeinse weg vanaf de via principales naar de westelijke nederzetting en loopt langs de Servetstraat over de Maartensbrug.[23] Voorbij het eind van de Zadelstraat werd in 2007 bij het Duitse Huis een klein Romeins grafveld uit de 1e tot 3e eeuw aangetroffen met onder meer urnen voorzien van crematieresten en grafgiften. Vermoedelijk was het grafveld gelegen aan een uitvalsweg van het castellum. Sporen van weidegrond/landbouw uit de Romeinse tijd werden op de andere oever 200 meter ten noorden van het fort aangetroffen en ongeveer een kilometer ten zuiden ervan.[24][25]

Reconstructie van een houten Romeinse wachttoren (turris) bij Vechten

[bewerken]Regio

Hemelsbreed lagen op circa vijf kilometer afstand nog twee andere Romeinse forten. De een ten westen in huidig Vleuten (vermoedelijk destijds Fletio geheten). De andere lag ten zuiden met het al in de tijd van keizer Augustus aangelegde castellum in Vechten (destijds Fectio genaamd). Vandaag de dag worden zulke korte afstanden tussen deze forten als opmerkelijk gezien omdat nergens aan de noordgrens van het Romeinse Rijk zo'n opzet aanwezig is. Een mogelijke verklaring is dat de van de Rijn afsplitsende rivier de Vecht hier door ontoegankelijk veengebied naar het noorden stroomde, waardoor extra verdediging werd gebouwd om deze waterweg als verbinding te kunnen controleren.

In het gebied van deze drie forten is pas vrij recent gebleken dat zich daar tevens kleinere militaire bouwwerken bevonden. Onder meer zijn in Vleuten/De Meern rond 2002 een aantal wachttorens aangetroffen. Deze dateren van het midden van de 1e eeuw tot in de 3e eeuw. De oudste waren uitgevoerd in hout en vanaf de 2e eeuw ook in steen. Bij één van deze wachttorens is daarbij teruggevonden dat er destijds kleine grachten en kruislings geplaatste staken omheen waren aangebracht. Deze ontdekkingen hebben tot nieuwe inzichten geleid hoe de limes in huidig Nederland als grensverdediging was ingericht.[26] Vermoedelijk waren de wachttorens bedoeld om verkeer op de meanderende rivier te kunnen controleren en bewaken. Met name de omgeving rond Fletio telde in de 1e eeuw vele inheemse nederzettingen, met bewoners die in dienst waren bij de Romeinen.[27] In deze omgeving zijn een aantal vaartuigen uit de Romeinse tijd teruggevonden.

[bewerken]Middeleeuws Trecht

Na het vertrek van de Romeinse militairen rond het jaar 270 worden de archeologische sporen voor lange tijd zeer schaars voor het castellum en de omgeving, waarbij er onderbrekingen in de archeologische vondsten zijn tot aan de 7e eeuw en in minder mate tot het jaar 1000. Sinds 1975 zijn er wel vondsten bijgekomen die de gaten in deze geschiedenis hebben verkleind.[28][29]

Uit de eerste helft van de 5e eeuw dateren een drietal vroeg-Frankische graven, waaronder twee kindergraven met overeenkomstige grafgiften. Grafgiften die duiden op mogelijke welstand. Dit grafveld is gevonden ten oosten van het castellum, onder een school aan het Pieterskerkhof.[30]

Plattegrond van het Domplein en omgeving met het castellum en middeleeuwse bouwwerken weergegeven.
1 Castellummuren met poorten en principia in periode 5
2
Heilige Kruiskapel
3 Sint-Salvatorkerk
4 Dom van Adelbold
5 Traptoren Dom van Adelbold
6
Lofen
7/11-13 Bisschopshof
8a/b
Domkerk
9 Domtoren
10 Pandhof Dom
14
Claustraal huis (Achter de Dom 7)
(Bron plattegrond: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed/J.P. de Koning.)

Het voormalig castellum werd in de 7e en het begin van de 8e eeuw diverse malen inzet van de strijd tussen polytheïstischeFriezen en de christelijke Franken, waarbij de Frankische koningen zich min of meer beschouwden als de rechtmatige opvolgers van de Romeinen en dus ook hun forten. De Frankische koning Dagobert I liet omstreeks 630 een kerkje binnen de muren van het castellum bouwen, dat echter door de strijd geen lang leven was beschoren omdat het al binnen enkele decennia door de Friezen werd vernield.[31] Mogelijk was het vermoede Romeinse tempeltje in het fort in gebruik bij de inheemse bevolking en zou die gaan plaatsmaken voor de eerste kerk.[32] De AngelsaksischemissionarisWillibrord werd in 695 door paus Sergius I tot aartsbisschop benoemd, waarna de Frankische hofmeierPepijn II Willibrord fort Traiectum aanwees als zetel. Samen met Bonifatius zou Willibrord rond 700 Traiectum gaan gebruiken voor de kerstening van deze gebieden, waarbij Willibrord de kerk liet herbouwen. Niet uit te sluiten is dat Willibrord tempels en heiligdommen met een heidens karakter in het fort resoluut vernielde of dat dat zelfs al ten tijde van Dagobert was gebeurd.[32] Rond het eind van de 7e eeuw was het voormalige Romeinse fort nog enkele malen in handen van de Friezen waarbij mogelijk hun koning Radbod en al eerder zijn voorganger Aldgisl, het gebruikten als residentie.[33]

Na de definitieve verovering van Traiectum door de Franken op de Friezen in 719, werd onder bescherming van de Frankische, en later door de volgende machthebbers zoals de bisschoppen van Utrecht, het voormalig castellum versterkt en vergroot tot een burcht die ook wel Trecht werd genoemd. De Frankische hofmeier Karel Martel schonk daarbij in 723 onder meer Traiectum en Fectio aan het monasterium in Utrecht. De Keulse bisschopHildegar maakte aanspraak op de Utrechtse kerk omdat Dagobert Traiectum en het kerkje aan Keulen had geschonken. Bonifatius wist, door het schrijven van een brief aan paus Stefanus II in 752/753, de Utrechtse kerk uit handen van Keulen te houden.[34] Binnen de muren vormde zich tevens een kloostergemeenschap met daaraan verbonden de destijds bekende Domschool waar uit binnen- en buitenland aanstaande geestelijken werden opgeleid.

De burcht en zijn machthebbers vormden een aantal eeuwen het bestuurlijk en kerkelijk centrum in de Noordelijke Nederlanden. Diverse religieuze bouwwerken verrezen daardoor binnen de immuniteit van de burcht. De periode vanaf 860 kende echter nog een tijdlang een door de Utrechtse bisschoppen verlaten burcht omdat Vikingen hun kans waar namen. Na terugkomst van de bisschop omstreeks 926 ontstond westelijk van de burcht vanaf circa 975 de belangrijke handelswijk Stathe ter hoogte van de westelijke Romeinse vicus. Volgens een kroniek zouden kooplieden die bij de burcht woonden in 1007 bij een aanval van Vikingen op Utrecht de handelswijk in brand hebben gestoken en zich in de burcht hebben teruggetrokken.[35][36] De burcht werd mogelijk rond deze periode omgracht en vanuit Stathe bereikt via de houten Borchbrug (de huidige stenen Maartensbrug). Bisschop Adelbold II liet, na de grote brand van 1017 die de burcht teisterde, de castellummuur aan de zijde van de Oudegracht verplaatsen en bouwde daar een bisschoppelijk paleis.[37] Keizer Hendrik III voegde daar rond 1040 zijn paltsLofen aan toe. Vermoedelijk stichtten bisschop Bernold en de keizer tevens een kerkenkruis om de nieuw binnen de burcht gebouwde Dom van Adelbold. In 1081 wordt voor het eerst een speciale dienstman van de bisschop genoemd in de rol van burggraaf. Als voornaamste daarvan had hij de leiding in de verdediging van de burcht.[38] Als krijgsmacht van de bisschop voerden de oppidani (borgmannen) de permanente bewaking uit van de burcht.

In het jaar 1122 kreeg Utrecht stadsrechten en werd onder meer omwald. De laatste maal dat de burcht voor de verdediging werd gebruikt was in 1159 toen bisschop Godfried van Rhenen in conflict kwam met ministerialen en burgers en onder meer de bisschopstoren in de burcht werd belegerd. De bisschop wist uiteindelijk te ontkomen[39] en vervolgens liet die de bisschoppelijke burcht verplaatsen naar buiten de stad.

[bewerken]Heden

Gezicht vanuit de Zadelstraat over de Maartensbrug en door de Servetstraat richting Domtoren en Domplein. Links en rechts van de Servetstraat lagen in de 11e eeuw respectievelijk Lofen en het bisschoppelijk paleis

Vandaag de dag is bovengronds bij het Domplein het castellum niet meer te zien. In de bestrating is op diverse plaatsen aangegeven waar de buitenmuur van het castellum in periode 5 en latere kerkelijke bouwwerken stonden. Onder meer een deel van de stenen boogconstructie van de toegangspoort naar het hoofdkwartier, is te bezichtigen in het Centraal Museum. In 2010 is een ondergrondse publiekscentrum aan het Domplein geopend waarin de 2000 jaar geschiedenis van deze plek centraal staat. In onder meer het restauratieatelier van het Museum Speelklok zijn ondergrondse delen van de castellummuur te zien.

[bewerken]Bronnen

[bewerken]Noten

  1. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Bodemarchief Domplein Utrecht is archeologisch monument, 5 augustus 2010
  2. Itinerarium Antonini, in: A.W. Byvanck, blz. 536 en 537
  3. Algemeen Dagblad, 18 juli 2008
  4. De schrijfwijze Trecht voor de burcht of plaats Utrecht duikt bijvoorbeeld op in: (la)Willibald (ca. 766), Vita Bonifatii auctore Willibaldo (MGH, blz. 17, 47 en 52).
  5. N. van der Sijs, blz. 100
  6. Onder meer door Johannes de Beke en Aernout van Buchel
  7. L.R.P Ozinga, blz. 19-24
  8. R.E. de Bruin, blz. 19
  9. E. J. van Ginkel
  10. (en)Livius - Traiectum (Utrecht)
  11. R. de Kam (2009), in: M.F.M. Duurland, blz. 9-10
  12. B. Colenbrander, blz. 71
  13. R.P.J. Kloosterman, blz. 9
  14. abM.J.G.Th. Montforts
  15. L.R.P Ozinga, blz. 37
  16. L.R.P Ozinga, blz. 54 en 109-111
  17. L.R.P Ozinga, blz. 36 met afb. 12, blz. 54, blz. 61 met noot 72a, blz. 107 met afb. 70
  18. J.K. Haalebos, blz. 58
  19. C.J.C. Broer, Antoninia, Wiltenburg, Traiectum, blz. 101
  20. R.E. de Bruin, blz. 21
  21. (de)Imperium-Romanum - Provincia Germania - Exercitus Germanicus Inferior
  22. Cultuurwijzer - Utrecht (Domplein) - Traiectum
  23. H. Renes, blz. 9
  24. R. van der Mark, blz. 5 en 12-15
  25. R. de Kam, blz. 8-9
  26. A. IJtsma, E.P. Graafstal en M.C.M. Langeveld, Utrecht-Vleuten/De Meern. De Balije II, in: D. Kok, blz. 181-187. H.L. Wynia, Utrecht-Vleuten/De Meern. Groot Zandveld, in: D. Kok, blz. 194-195. E.P. Graafstal, Utrecht-Vleuten/De Meern. Zandweg, in: D. Kok, blz. 251-284
  27. E.P. Graafstal, in: J.S. van der Kamp (2007), Basisraportage archeologie 16. Vroege wacht, blz. 192-193
  28. T. Hoekstra
  29. C. van Rooijen
  30. H.L. de Groot, blz. 119-124
  31. C.J.C. Broer, Bonifatius en de Utrechtse kerk blz. 45
  32. abC.J.C. Broer, Antoninia, Wiltenburg, Traiectum, blz. 101-102
  33. H. Halbertsma, blz. 792-793
  34. C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn, Bonifatius en de Utrechtse kerk, blz. 56-57 en 63-65
  35. Alpertus van Metz (circa 1021), De diversitate temporum (gedeeltelijk aanwezig op: L. van der Tuuk, Noormannen in de Lage Landen)
  36. M.W.J. de Bruijn in 2011
  37. R.P.J. Kloosterman
  38. Toen de militaire betekenis van de burcht was komen te vervallen, vormde de Utrechtse burggraaf uitsluitend nog een titel met een aantal rechten.
  39. Verhaald in de Annales Egmundenses. Zie verder: M.W.J. de Bruijn in 2011. L.C. van der Vlerk et al. (1983), Utrecht ommuurd, Kwadraat, Vianen, ISBN 9064812020, blz. 21-22. A.L.P. Buitelaar (1993), De Stichtse ministerialiteit en de ontginningen in de Utrechtse Vechtstreek, Uitgeverij Verloren, ISBN 906550253X, blz. 63-64

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Externe link

Fletio, waarschijnlijk het huidige Vleuten, was een Romeins legerkamp in de provincie Neder-Germanië.

Fletio was een van de Romeinse forten (Latijn: castella) langs de limes; de noordgrens van het Romeinse Rijk langs de toenmalige loop van de Rijn en haar zijarmen.[1] Destijds lag hier een fort met een kleine nederzetting (vicus).

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Naam

Fletio staat vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) als Fletione. Sommige deskundigen menen dat dit een schrijffout is en dat hiermee Fectio (Vechten) wordt bedoeld, maar omdat dan de afstanden op de kaart tussen de plaatsen niet kloppen wordt over het algemeen toch aangenomen dat Fletio en Fectio twee verschillende plaatsen waren. Ook in een latere bron staat mogelijk Fletio vermeld, de zogeheten Ravennatis Anonymi Cosmographia uit de 7e eeuw vermeldt een plaats met de naam Fletione.[2][3]

Omdat de overige forten bij Utrecht al geïdentificeerd zijn, vermoedt men dat de resten van een castellum op de Hoge Woerd bij Vleuten-De Meern resten van legerkamp Fletio zijn. In 1912 zijn er opgravingen in De Meern gedaan, waarbij een deel van het badhuis van het kamp werd blootgelegd. Op het terrein van het oude castellum is een klein museum gevestigd waar scholen rondgeleid worden.

[bewerken]Omgeving

In de nabijheid van het castellum zijn rond het jaar 2000 meerdere wachttorens en een deel van de Limesweg teruggevonden. In De Meern is in 2009 een opgraving in het meentpark gedaan waarbij resten uit de Romeinse tijd werden gevonden en een deel van de Limesweg. Vele inheemse nederzettingen bleken in de nabijheid van het fort te hebben gelegen; de bewoners ervan dienden in het Romeinse leger.[4][5]

[bewerken]Heden

Nabij dit castellum is in 2006 Castellum Hoge Woerd geopend, een klein themapark over natuur, milieu en archeologie.

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties:

Referenties:

  1. J.S. van der Kamp (2004), Basisrapportage archeologie 6. Parkwijk-noord, blz. 12, ISBN 9073448123(pdf-bestand 5mb)
  2. Kosmograaf van Ravenna, Cosmographia, in: A.W. Byvanck (1931), Excerpta Romana. De Bronnen der Romeinsche Geschiedenis van Nederland, deel 1, Martinus Nijhoff, Den Haag, blz. 580
  3. J.H.J. Joosten (1997), Fletione, Fectione, en Fictione, in: Tijdschrift van de Historische Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzuilens, nr. 1 maart 1997, blz. 38-42, ISSN 0928-4893
  4. J.S. van der Kamp et al. (2007), Basisraportage archeologie 16. Vroege wacht.
  5. J.S. van der Kamp et al. (2009), Basisraportage archeologie 21. Werk aan de weg

Laurium of Laurum was een Romeinsfort in de provincie Neder-Germanië. Destijds was het een grensfort (Latijn: castellum) langs de limes, de noordgrens van het Romeinse Rijk aan de rivier de Rijn, tegenwoordig de Oude Rijn. Laurium wordt geïdentificeerd met het deels opgegravencastellum in Woerden. Restanten van onder meer het omgrachte fort, de handelsnederzetting (vicus), Romeinse schepen en houten kadewerken zijn daar teruggevonden.

Vandaag de dag is bovengronds Laurium niet meer zichtbaar. In Woerden zijn in het Stadsmuseum en in de parkeergarage Castellum (drive-in museum) vondsten te bezichtigen.

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Laurium als naam

Laurium wordt als Lauri vermeld op de Peutinger kaart(Tabula Peutingeriana) tussen Fletione (vermoedelijk Vleuten) en Nigropullo (Zwammerdam).[1]

[bewerken]Castellum in de Romeinse tijd

Het houten auxilia legerkamp werd vermoedelijk rond 41 n.Chr.[2] opgericht ter hoogte waar heden de Petruskerk in Woerden staat. Destijds werd het fort in een kronkelwaard op een oeverwal aan de Rijn gebouwd bij de plek waar die in verbinding stond met het riviertje de Linschoten.[3] Een mogelijke reden voor de bouw van het fort kunnen plannen voor een Romeinse invasie van Engeland zijn geweest.[2]

Al binnen enkele jaren na de bouw werd rond 47 een nieuw fort een klein stukje noordelijker ervoor in de plaats gebouwd. Dit nieuwe fort werd, evenals vele andere Romeinse forten, verwoest tijdens de Bataafse Opstand van 69-70. Nadat de rust was weergekeerd werd het fort op diezelfde nieuwe plek herbouwd. Gedurende de Romeinse tijd werd het fort vermoedelijk nog eenmaal rond 175 verbouwd in steen. Hierdoor zijn vier periodes voor Laurium te onderscheiden, die Woerden I t/m IV worden genoemd. De laatste periode loopt tot circa 260 toen de Germaanse invallen begonnen.[4] Overstromingen waren een risico en in de Romeinse tijd is dit voorgekomen. Het fort en de directe omgeving ervan bleken meermaals opgehoogd te zijn.

In het fort was waarschijnlijk een cohors van ongeveer 500 man gelegerd. Door archeologische opgravingen te Woerden zijn namen van de legereenheden bekend: de Cohors XV Voluntarium (civium Romanorum pia fidelis) bestaande uit vrijwillige infanteristen van Romeinse burgers, en de Cohors III Breucorum die hen rond het midden van de 2e eeuw afloste.[5][6]

Binnen het castellum bevonden zich diverse gebouwen voor de Romeinse militairen waarvan bij opgravingen delen zijn teruggevonden zoals een stenen hoofdgebouw (principia) uit periode IV en houten barakken uit periode II en III. Tevens bevonden zich in periode II t/m IV twee haaks op elkaar staande wegen in het fort. De grootste van die twee, de via principalis, liep door de toegangspoorten van het fort naar buiten. Heden ligt de oostelijke doorgaande weg ervan exact onder de Kerkstraat.[2][4] De limesweg lag circa 60 meter ten zuiden van het fort in periode II t/m IV en liep grofweg oostzuidoost-westzuidwest. Deze weg verbond Laurium met de andere forten langs de limes.

Direct buiten het omgrachte fort werd aan de westzijde de burgerlijke nederzetting teruggevonden die pas na 70 sterk groeide omdat het castellum vanaf dan onder meer continu bemand werd. In deze vicus werd handel gedaan en ambachten uitgevoerd zoals metaalbewerking en aardewerkproductie.[2] Mogelijk was er ook een badhuis gelegen naast het fort.

Bij opgravingen in 2002 werden delen van grachten blootgelegd, waarbij onder andere 191 munten werden gevonden, waarvan 170 Romeinse. Deze stammen voornamelijk uit de 1e eeuw, uit de periodes van Augustus tot Claudius.[7] Ander Romeins vondstmateriaal dat door archeologen werd ontdekt zijn onder andere een bronzen fibula (mantelspeld) uit circa 200 en terra sigillata aardewerk. Een altaarsteen gewijd aan de zonnegod Sol Invictus Helagabalus en de godin Minerva werd in 1988 aangetroffen.

Tijdens opgravingen in 2003 werd het vrachtschip Woerden 7 gevonden voorafgaand aan de bouw van een parkeergarage. Het bleek te gaan om een rivierplatbodem die gereconstrueerd 4,30 m breed en vermoedelijk bijna 30 meter lang was. Het ervoor gebruikte hout was afkomstig uit Duitsland en Nederland en dateert uit de winter van 162/163. Bijzonder aan het schip was dat het zowel gezeild als geroeid kon worden en dat aan boord meerdere leren schoenen werden aangetroffen. Al eerder waren er andere vaartuigen in Woerden ontdekt waaronder het circa 20 meter lange Romeinse graanschip Woerden 1 en boomstamkano's.

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Externe link

[bewerken]Bronnen

[bewerken]Noten

  1. Cultuurwijzer - Quo Vadis? De Tabula Peutingeriana.
  2. abcdE. Blom en W.K. Vos (red.) (2008), blz. 11-12
  3. E. Blom en W.K. Vos (red.) (2008), blz. 352
  4. abE. Blom en W.K. Vos (red.) (2008), blz. 63-72
  5. Cultuurwijzer - Woerden - Laurium.
  6. E. Blom en W.K. Vos (red.) (2008), blz. 194 en 413
  7. Archeologie Actueel - De muntvondsten van castellum Laurium

Tablis of Tablae was een Romeinse plaats in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior) aan de heerwegNoviomagus (Nijmegen) - Lugdunum Batavorum (Katwijk-Brittenburg). De plaats staat vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) tussen Caspingium (Asperen?) en Flenium (Vlaardingen?).[1]

[bewerken]De locatie van Tablis

De Fransegeograaf en cartograafJean Baptiste Bourguignon d'Anville plaatste Tablis in het huidige Oud-Alblas[2], en ook de meeste hedendaagse historici menen dat Tablis zich hier bevond. Ter plaatse zijn in ieder geval resten van de Romeinse heerweg gevonden.[3] Omdat er verder weinig is gevonden, lijkt het waarschijnlijk dat Tablis een baanpost (statio) was: een officiële Romeinse halteplaats waar koeriers of reizigers konden eten, baden, overnachten en van paard kon worden gewisseld.

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Bronnen

  1. Tabula Peutingeriana, 2e segment
  2. Jean Baptiste Bourguignon d'Anville: Notice de l'ancienne Gaule tirée des monumens romains (Parijs, 1740) [1]
  3. Historische vereniging Binnenwaard - Graaf- en Alblasstroom

Castra Herculis was een fort in Romeins Nederland. Het wordt vermeld op de Peutingerkaart (Tabula Peutingeriana) aan de weg tussen Noviomagus (Nijmegen) en Carvo (Kesteren).[1]. Castra Herculis wordt verder door Ammianus Marcellinus genoemd als een van de zeven steden (civitates) die door keizer Julianus Apostata in 359 van voedsel zijn voorzien. De forten langs de Rijn zijn toen heroverd, opnieuw in gebruik genomen [2] en versterkt zoals onder andere blijkt uit de opgravingen in Meinerswijk.

Castra Herculis wordt meestal geïdentificeerd met het hedendaags Meinerswijk in Arnhem. De deels gevonden Romeinse weg van Nijmegen naar de Rijn liep echter via Elst en Driel naar Kesteren en niet langs Meinerswijk. In Meinerswijk zijn resten van een grensfort (castellum) opgegraven. Een ander belangrijk punt is dat het woord castra in het algemeen gebruikt wordt voor een versterking voor een of twee legioenen (5000/10000 man) terwijl een castellum gebouwd was voor een cohort (500/1000 man). Het castellum van Meinerswijk lag aan de noordgrens van het Romeinse Rijk; de zogenaamde limes (Latijn voor "grens") maar de werkelijke locatie van Castra Herculis is in feite nog steeds een mysterie.

[bewerken]Castellum in Meinerswijk

Het castellum bij Meinerswijk werd vermoedelijk tussen het jaar 10 en 20 gebouwd door de Romeinse generaal Germanicus aan de zuidzijde van de Rijn (omdat de Rijn zich in de loop van de tijd verplaatst heeft liggen de resten heden aan de noordzijde). Dit houten fort beschermde de Romeinse scheepvaart over de Rijn en de Drususgracht, die de Rijn met de IJssel verbond.

Rond 47 herbouwde of versterkte de Romeinse bevelhebber Gnaius Domitius Corbulo het fort. Corbulo gebruikte de Drususgracht namelijk om zijn troepen snel naar het noorden te kunnen vervoeren in zijn strijd tegen de Frisii en Chauken. Een gedeelten van het 5e legioen Alaudae was in die tijd gestationeerd in dit castellum. In 69 werd het tijdens de Bataafse Opstand door de Bataven in brand gestoken, maar meteen nadat de opstand was neergeslagen werd het strategisch gelegen fort herbouwd en vergroot. Vermoedelijk werd het fort rond 120 onder keizer Hadrianus opnieuw herbouwd en versterkt. Rond 220 werd het castellum weer herbouwd, ditmaal in steen.[3]

De oprichting van het Gallische keizerrijk in 260 door de usurpatorPostumus zorgde ervoor dat het castellum werd verlaten. Pas in 359 onder keizer Julianus Apostata werd het fort herbouwd in het kader van versterking van de Rijngrens. Rond 400 werd het fort definitief door de Romeinen verlaten. Bodemvondsten tonen aan dat er daarna een Frankisch kasteel heeft gestaan. In de 8e eeuw stond het gebied bekend als Meginhardeswich ("dorp van Meginhard").[4]

[bewerken]Archeologisch onderzoek

In 1979 werd in Meinerswijk een kleinschalig bodemonderzoek gedaan, waarbij verschillende stenen muren, gestempeld aardewerk (terra sigillata) en dakpannen werden gevonden. In 1991 werd een opgraving gedaan waarbij de zuidelijke muur met de achterste poort (porta decumana) werd ontdekt. Ook het hoofdgebouw (principia) van het castellum werd gevonden.[5]

[bewerken]Zie ook

Carvo of Carvone was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior). Het was een grensfort (castellum) aan de Rijn, langs de noordgrens van het Romeinse Rijk; de zogenaamde limes (Latijn voor "grens"). Carvo staat als Carvone vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) tussen Castra Herculis (Arnhem-Meinerswijk) en Levefanum (Rijswijk)[1] en in de Romeinse reisgids Itinerarium Antonini tussen Harenatium (Kleef-Rindern) en Mannaricium (Maurik). Carvo lag aan de noordwestzijde van het hedendaagse Kesteren.

Het legerkamp werd gebouwd op een stroomrug aan de toenmalige zuidelijke oever van de Rijn. Uit archaeologisch onderzoek van het in 1974 in de nabijheid ontdekte militair grafveld bleek dat de eerste overledenen rond het jaar 70 zijn bijgezet, dus rond die tijd moet het fort gebouwd zijn.[2] Het fort werd dus meteen na de Bataafse Opstand gebouwd. Carvo, Mannaricium, Levefanum en Lugdunum Batavorum (Katwijk-Brittenburg) waren nieuwe versterkingen in de Rijngrens-verdedigingsgordel, de limes. Het grote aantal begraven paarden doet vermoeden dat in Carvo een cavalerie-eenheid gestationeerd was. Van het bij het fort gelegen kampdorp (canabae legionis) zijn nog twee grafvelden bekend. Rond 225 werd Carvo door de Romeinen verlaten.[3]

[bewerken]Zie ook

Bronnen, noten en/of referenties

Fectio was een Romeinsfort (Latijn: castellum) in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior) aan de noordgrens van het Romeinse Rijk (de limes). Het castellum maakte daarin deel uit van een gordel van legerkampen (castra) en verdedigingstorens (turres). Fectio lag destijds dichtbij de plek waar de rivier de Vecht van de Rijn afsplitste.

Vandaag de dag liggen de restanten ervan in Vechten direct westelijk van het rond 1869 voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie gebouwde Fort bij Vechten. Onder Fort bij Vechten lagen de resten van het kampdorp (vicus) dat bij het castellum hoorde.

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Naamsvermeldingen

De naam van het castellum werd in de 7/8e eeuw vermeld in de Ravennatis Anonymi Cosmographia als Fictione tussen Matellionem (de Leidse wijk Roomburg) en Evitano (bij Wijk bij Duurstede).[1] Op een in 1869 bij het castellum teruggevonden votiefsteen staat het in de inscriptie met de naam Fectione.

In verband met een ander naburig castellum met de naam Fletio (Vleuten) dat op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) staat vermeld, zijn lange tijd de namen (voor) Fectio en Fletio met elkaar geïdentificeerd. Wat meer duidelijkheid is er gekomen met de vondst in 1869 van de votiefsteen bij dit castellum, maar nog altijd is er enige discussie over.[2][3]

[bewerken]Geschiedenis

De eerste opbouw van het castellum stamt uit de tijd van de Romeinse keizer Augustus (27 v.Chr - 14 n.Chr). Vermoedelijk is Fectio in het jaar 4 of 5 n. Chr. gebouwd. Fectio lag strategisch, omdat enkele kilometers naar het westen de Vecht aftakte van de Rijn. Via de Vecht kon Frisia worden bereikt en via de Rijn het gebied van de Cananefaten. In het jaar 47 werd de Rijn de noordgrens van het Romeinse Rijk en kreeg Fectio een defensieve rol.

Fectio is regelmatig verwoest en herbouwd. Zeven keer gebeurde dit van hout en de achtste keer (tussen 211 en 235) werden de hoofdgebouwen en vestingmuren van tufsteen opgetrokken.

Tussen 270 en 275 verlieten de Romeinen Fectio. Uit archeologische sporen blijkt dat Fectio toen in brand is gestoken. De restanten van Fectio zijn hergebruikt voor de bouw van de eerste Utrechtse kerken. De Frankische hofmeier Karel Martel schonk daarbij in 723 onder meer Fectio en het enkele kilometers verderop gelegen voormalige Romeinse fort Traiectum aan het monasterium in Utrecht.

[bewerken]Teruggevonden teksten

Diverse inscripties en stempelafdrukken zijn in de loop der eeuwen bij het voormalig castellum aangetroffen. Deze bevonden zich onder meer op aardewerk zoals dakpannen, en op grafstenen zoals die van een vrouw genaamd Salvia Fledimilla.[4][5][6] Een aantal votiefstenen maakten deel uit van deze vondsten. In 1869 werden er bijvoorbeeld twee aangetroffen bij bouwwerkzaamheden voor het nieuwe fort. De ene votiefsteen bleek afkomstig uit de late 2e eeuw[7] en was gewijd aan de godin Viradectis met de tekst:

Deae Viradecdi cives Tungri et nautae qui Fectione consistent votum solverunt libentus merito
Vertaald: Aan de godin Viradecdis hebben de burgers en schippers, de Tungri, die in Fectione gevestigd zijn, hun gelofte ingelost, gaarne en met reden

De andere vondst uit dat jaar heeft de inscriptie:

Matribus Noricis Anneus Maximus mile(es) leg(iones) I M(inerviae) votum solverunt libentus merito
Vertaald: Voor de moedergodinnen van Noricum heeft Anneus Maximus, soldaat van het Eerste Legioen [met de bijnaam] Minervia, zijn gelofte ingelost, gaarne en met reden[4][8]

Bij archeologische opgravingen in 1995 en 1996 werden onder meer een wijnvat met een ingebrand stempel van keizer Caligula en een votiefsteen gewijd aan de moedergodinnen aangetroffen.[9]

102 fragmenten van schrijfplankjes die al eerder bij Fectio waren ontdekt, werden in 2010 geschonken aan de Provincie Utrecht. Ze zullen door een expert van de Universiteit van Oxford worden onderzocht op teksten.[10][11]

[bewerken]Collectie met vondsten

Het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen verzamelde in de 19e eeuw ruim 10.000 vondsten uit de archeologische opgravingen in Fectio voor hun collectie. Deze collectie werd in 1995 overgedragen aan de gemeente Utrecht en is toegevoegd aan het Centraal Museum.

[bewerken]Zie ook

[bewerken]Bronnen, noten en/of referenties

 

Bronnen

  • A.W. Byvanck (1931-1947), Excerpta Romana. De Bronnen der Romeinsche Geschiedenis van Nederland, Martinus Nijhoff, Den Haag
  • B. Colenbrander, MUST (red) (2005), Limes Atlas, 010 Publishers, Rotterdam, ISBN 9064505357, 9789064505355
  • E. J. van Ginkel (1997), Utrecht anno 47, in: Jaarboek Oud-Utrecht 1997, blz. 8-34, Casparie, ISBN 9071108155
  • J.K. Haalebos (1997), Van Nijmegen naar Utrecht. De limes in Nederland, in: Jaarboek Oud-Utrecht 1997, blz. 36-65, Casparie, ISBN 9071108155
  • J.H.J. Joosten (1997), Fletione, Fectione, en Fictione, in: Tijdschrift van de Historische Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzuilens, nr. 1 maart 1997, blz. 38-42, ISSN 0928-4893
  • L.A. van der Tuuk (1997), Een kampdorp bij het fort Fectio, in: Oud- Utrecht jan/ feb 1997, blz. 14- 16, ISSN 1380-7137
  • J.W. Verburgt (1916), De Romeinsche Vecht, in: Jaarboekje van het Oudkundig Genootschap "Niftarlake" 1916, blz. 78-97, L. Masselink, Utrecht
  • W.K. Vos en J.P. ter Brugge (1998), Bunnik. Vechten, in: Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 1996-1997, blz. 46-51, Mewadruk, Hilversum, ISSN 1386-8527

Noten

  1. Kosmograaf van Ravenna, Cosmographia, in: A.W. Byvanck, Eerste Deel, blz. 544 en 580
  2. J.H.J. Joosten
  3. E. J. van Ginkel
  4. abJ.W. Verburgt, blz. 89
  5. J.K. Haalebos, blz. 59
  6. A.W. Byvanck, Tweede deel, blz. 172-195
  7. E. J. van Ginkel, blz. 28
  8. Collectie Utrecht: Wij-altaar voor moedergodinnen uit Noricum
  9. W.K. Vos en J.P. ter Brugge
  10. Provincie Utrecht (red.), Romeins archief komt boven water in Utrecht, juli 2010
  11. Hazenberg Archeologie, Unieke vondst overgedragen aan provincie Utrecht, 9 juli 2010

[bewerken]Externe links

Levefanum was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior). Levefanum was een grensfort (castellum) langs de noordgrens van het Romeinse Rijk; de zogenaamde limes (Latijn voor "grens"). Castellum Levefanum lag tussen het huidige Rijswijk en Wijk bij Duurstede op de linkeroever van de Nederrijn, waar deze zich nu splitst in de Kromme Rijn en de Lek. In de Romeinse tijd liep de hoofdtak van de Rijn over de huidige Nederrijn, Kromme Rijn en Oude Rijn naar de Noordzee.

Levefanum staat als Levefano vermeld op de Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana) tussen Carvo (Kesteren) en Fletio (Vleuten).[1]

Inhoud

[verbergen]

[bewerken]Geschiedenis

Castellum Levefanum werd rond het jaar 50 gebouwd en was in gebruik tot ongeveer 270. Het fort werd in eerste instantie in hout gebouwd, met een aarden wal met palissadewanden en waarschijnlijk een gracht. Later werd het fort in steen herbouwd. Een hier gevonden stempel van het cohors I Thracum equitata wijst erop dat hier vanaf 70 de hiervoorgenoemde eenheid gevestigd was, een Thracische cavalerie-eenheid uit het huidige Bulgarije.[2] Ook de cohors civium Romanorum heeft vermoedelijk in Levefanum gezeten.[3]

Na de Romeinse periode groeide de bijbehorende burgernederzetting (vicus) uit tot de belangrijke middeleeuwse handelsplaats Dorestad. Dakpannen en bouwstenen van het Romeinse fort werden gebruikt bij de bouw van Dorestad en zijn bij latere opgravingen veelvuldig teruggevonden. In de 12e eeuw brak de Lek door de Rijnoever: de resten van het Romeinse fort liggen heden op de bodem van de Lek.

De naam Levefano/Levefanum is mogelijk een oude verschrijving, omdat dit woord in het Latijn geen betekenis heeft. Men vermoedt dat de naam van het fort Castellum Haevae Fanum was, wat zoiets als tempel of altaar van Haeva betekent. Haeva was een Bataafse godin.[4]

[bewerken]Opgravingen

Rond 1900 en in 1915 zijn er noordelijk van Rijswijk vondsten van Romeins aardewerk gedaan. Rond 1950 werden in aan de oevers van de buitenbocht van de Kromme Rijn resten van zeer oude eikenhouten balken gevonden, die rechtop in de bodem van de westoever stonden; waarschijnlijk resten van de Romeinse beschoeiing.[5]. In 1979 werden Romeinse aardewerkresten gevonden in baggerzand. Naast aardewerk zijn Romeinse wapens, helmen en mantelspelden (fibulae) uit de periode 50 tot 270 gevonden. De opgravingen in Dorestad van 1967-1977 bewezen dat deze handelsplaats uit drie delen bestaan moet hebben: het noordelijke havengebied, het centrum en de castellumwijk in het zuiden, de restanten van het oude castellum Levefanum.

In het Museum Dorestad is een hier gevonden bronzen Romeinse infanteriehelm te bezichtigen.[6]

Mannaricium, het hedendaagse Maurik, was een Romeinse nederzetting in de provincie Neder-Germanië (Germania Inferior). Het was een grensfort (castellum) aan de Rijn, langs de noordgrens van het Romeinse Rijk; de zogenaamde limes (Latijn voor "grens"). Mannaricium staat vermeld in de Romeinse reisgids Itinerarium Antonini tussen Carvo (Kesteren) en Traiectum (Utrecht).

[bewerken]Geschiedenis

Mannaricium stamt waarschijnlijk af van Maleriacum (eigendom van Malerus of Malerius), een Keltische naam, wat zou betekenen dat de plaats al voor de Romeinse bezetting werd bewoond.[1] De Romeinen bouwden het fort op de zuidelijke oever van een bocht in de Rijn. Deze bocht is in de loop der tijd verdwenen, waarmee ook de resten van Mannaricium verdwenen. De ligging is globaal bekend door resten die werden gevonden tijdens baggerwerkzaamheden in 1972. Het fort werd gebouwd na de Bataafse Opstand van 69-70, eerst in hout en in de 2e eeuw in steen. Van 70-116 was het Cohors II Hispanorum equitata hier gestationeerd, en tot 83 bovendien het Cohors II Thracum equitata.[2] Overigens was het cohors I Thracum equitata gestationeerd in het nabijgelegen Levefanum (Rijswijk).

De oprichting van het Gallische keizerrijk in 260 door de usurpatorPostumus zorgde ervoor dat Mannaricium werd verlaten. Rond 330 werd het opnieuw in gebruik genomen, maar het is niet zeker of er toen nog soldaten gelegerd waren of dat het om een burgernederzetting (vicus) ging.

[bewerken]Zie ook

 

 

  •  

     

    In de rechter benedenhoek van dit deel van de Peutinger kaart staan op regelmatige afstanden vier plaatsen uit een reeks van zeven. Het kan aan de vertekening van het kaartbeeld liggen, maar er zou ook sprake kunnen zijn van een vroegere verdedigingsgordel, vergelijkbaar met de 'muur' van Hadrianus.

     

      

    Rodinbook