|
BESTEMMING BEREIKT, DE PEUTINGER KAART ALS ITINERARIUM (PICTUM)
Menno M.A. Knul
De huidige opvattingen over de interpretatie van de Peutinger kaart berusten op misvattingen. De belangrijkste misvattingen betreffen de veronderstelde maatvoering in leugae in plaats van Romeinse mijlen, de interpretatie van de afstanden als tussenafstanden in plaats van bestemmingsafstanden en de leesrichting van de kaart. De Peutinger kaart wordt ten onrechte behandeld als een moderne wegenkaart, terwijl de kaart een grafische weergave is van laat-Romeinse tineraria en de kenmerken van zilke itineraria behouden heeft.
In het navolgende wordt er overeenkomstig de traditie van uitgegaan, dat de Peutinger kaart teruggaat tot de 4de eeuw onder gebruikmaking van oudere itineraria en soortgelijke route-informatie. Wanneer dit het geval is, moet de Peutinger kaart in verband gebracht worden met de itineraria scripta of itineraria adnotata en de mijlpalen langs de wegen. Een aanwijzing daarvoor wordt gevormd door de knikken in wegen, die beschouwd kunnen worden als tekstregels uit de itineraria en op mijlpalen.
1. Itinerarium pictum
Onderzoekers van de Peutinger kaart zijn het er over eens, dat de kaart geen mappa mundi of wereldkaart is, maar zich nog het beste laat vergelijken met een metrokaart. Een metrokaart van Londen of Parijs is beslist geen stadsplattegrond, maar een grafische weergave van metrolijnen en bestemmingen met aanduidingen, waar men zijn reis op andere metrolijnen kan voortzetten. Ten behoeve van de toeristen wordt bij metrostations aangegeven welke bezienswaardigheden zich daar bevinden. Desondanks wordt de Peutinger kaart gehanteerd als een wereldkaart (vgl. Konrad Miller, Weltkarte des Castorius, 1887), hoewel er geen enkele relatie blijkt te bestaan tussen het aantal vermelde mijlen en de lengte van wegen tussen twee knikken of tussen knikken en symbolen. Op de bovenstaande kaart varieert een vergelijkbare lengte tussen twee knikken in de bovenste Patavia-route van II tot XIII mijlen (of leugae). Waar de ruimte op de kaart het toelaat worden afstanden verder van de plaatsnamen verwijderd, soms zelfs na een volgende knik. Het ruimtelijke aspect is ondergeschikt aan routes en bestemmingen, zoals dat ook het geval is op de metrokaarten. Belangrijk zijn de verkeersknooppunten en de splitsingen van wegen, die in itineraria worden aangegeven met 'inde = daarvandaan' of met 'item = eveneens'. Daarmee komen we op de relatie tussen de Peutinger kaart, de itineraria en de mijlstenen.
2. Afstanden
De Peutinger kaart is uitvoerig onderzocht. Dat geldt voor de ontstaansgeschiedenis en datering, de publicaties en hun makers, de teksten en symbolen, de kleuren, de identificatie van de vermelde plaatsen, rivieren, bergketens, meren en bossen. Veel is er ook geschreven over de maatvoering van de Peutinger kaart (Romeinse mijlen, leugae parasangen en schoini). Bovendien is de Peutingerkaart minitieus vergeleken met andere geografische en historische bronnen, in het bijzonder de Cosmographia van de Anonymus Ravennatis en het Itinerarium Antonini. Er is vrijwel geen enkel aspect van de Peutinger kaart, of er bestaat een uitgebreide literatuur over. Toch is er een zaak, waar bij mijn weten geen onderzoek naar gedaan is, te weten de werking van de Romeinse afstandscijfers. Algemeen wordt aangenomen, dat deze cijfers duiden op de tussenafstand tussen de voorgaande en de volgende plaats, bijvoorbeeld Foro adriani - XII- Flenio geeft de afstand van twaalf mijl (of leugae) weer tussen Foro adriani en Flenio. Het lijkt zo logisch, maar toch is dit m.i. niet juist.
Landkaarten die tussenafstanden tussen twee plaatsen aangeven, bestonden in de 4de eeuw nog niet. Dergelijke landkaarten zijn een ontwikkeling uit de middeleeuwen en Renaissance en werden zelfs nog voorafgegaan door portolaankaarten (zeekaarten). In de 4de eeuw beschikte de reiziger over itineraria, die de afstand tot de opeenvolgende genoemde plaatsen aangaven en soms waren aangevuld met routeinformatie, geografische bijzonderheden en andere wetenswaardigheden. Bovendien waren de genoemde plaatsen gekoppeld aan zoveelste mijlstenen langs de route. De cosmographieen van Anonymus Ravenatis en Claudius Ptolemaeus waren niet geschikt als reisplanner, omdat route-infomatie en afstanden ontbreken.
De Peutinger kaart wordt beschouwd als een grafische weergave (itinerarium pictum) van zulke itineraria, waarbij de tekstregels van de itineriaria lijken te zijn weergegeven door middel van knikken in de wegen. In verreweg de meeste gevallen vindt men de plaatsnaam en de afstand binnen dezelfde knik. Foro adriani XII moet dan gelezen worden als tot Foro adriani XII, juist zoals dat in itineraria en op mijlstenen het geval is.
Dit neemt niet weg, dat middeleeuwse afschrijvers van de Peutinger kaart, die al wel bekend waren met geografische kaarten de afstanden als tussenafstanden kunnen hebben beschouwd en als zodanig hebben behandeld. Er zijn geen eerdere versies van de Peutinger kaart overgeleverd, zodat we dit niet kunnen verifieren. Intussen wekt het verwondering, dat hier niet eerder onderzoek naar gedaan is en dat er geen afstandentabellen voor de Peutinger kaart zijn gepubliceerd. Alle aandacht van onderzoekers is gericht geweest op het identificeren van wegen en plaatsnamen zonder zich rekenschap te geven van het onderliggende mechanisme, dat de Peutinger kaart met de itineraria en de mijlstenen verbindt.
3. Leesrichting
De Peutinger kaart is samengesteld uit tientallen, zo niet honderden itineraria of soortgelijke lijstjes met route-informatie. Bij zulke itineraria is steeds duidelijk wat het beginpunt en eindpunt van de route is, waarvoor de formule AB = VANAF (ablativus) - AD = TOT AAN (accusativus) wordt gehanteerd. Die informatie is bij de samenvoeging van al die lijstjes achterwege gelaten. Bovendien heeft de maker van de kaart verbindingswegen toegevoegd. Toch moet het voor de gebruiker in een oogopslag duidelijk zijn geweest, hoe hij de kaart zou moeten lezen zonder dat het begin- en eindpunt van een route expliciet wordt aangegeven. Ook hier heb ik verband gezocht met de itineraria en mijlpalen, waarvan de tekstregels steeds van links naar rechts en van boven naar beneden worden gelezen.
De tekstregels geven steeds de afstand van de vorige tot de genoemde plaats. De leesrichting wordt bepaald door de vorm van de knik (van links naar rechts en van boven naar beneden). De volgende regel staat steeds een echelon lager. |
|
|
Dit schema wordt op de hele Peutinger kaart van west naar oost gehanteerd met zeer weinig uitzonderingen.
Men leze dus trap-af voor de heenrichting en trap-op voor de terugrichting. De aangegeven afstand geldt voor de heenrichting. In verreweg de meeste gevallen kan deze gebruiksaanwijzing zonder noemenswaardige problemen worden gehanteerd, maar ook hierbij moet men zich realiseren, dat latere afschrijvers zich de functie van de knikken in de wegen niet meer bewust zijn geweest en de afstand - waar de ruimte het toeliet - verder weg van de plaatsnaam of zelfs boven een volgende knik hebben geplaatst als ware het een tussenafstand naar de volgende plaats.
NB. Het hanteren van bestemmingafstanden als tussenafstanden 'werkt' alleen, wanneer men de maker, afschrijver of tekenaar van de Peutinger kaart onzorgvuldigheid, fouten bij het afschrijven, enz. verwijt. De literatuur over de Patavia-route staat bol van zulke verwijten. En dan te bedenken, dat de Patavia-route maar een zeer klein deeltje is van de totale Peutinger kaart. Als al die verwijten serieus genomen zouden moeten worden, zou de Peutinger kaart volstrekt ongeschikt zijn geweest als routeplanner. Natuurlijk zijn er fouten gemaakt bij zo'n complex werk als de Peutinger kaart - errare humanum est - maar we zullen ons eerst moeten afvragen, of onze interpretatie van de gegevens op de kaart wel juist is. Dat is de belangrijkste reden, dat ik de interpretatie van de Peutinger kaart koppel aan de interpretatie van de itineraria en mijlstenen uit de 4de eeuw.
4. Maatvoering
Konrad Miller, uitgever van de Peutinger kaart in 1887, schrijft in zijn voorwoord 1), dat de notitie bij Lyon usque hic legas naar zijn mening niet alleen betrekking heeft op het traject Caballione-Lugdunum, maar omdat Lugdunum (Lyon) het caput (hoofdstad) Galliarum was, de leuga toegepast moet worden binnen de grenzen van de provincie Gallia. 2) Echter, op de Peutinger kaart zijn geen afgebakende gebieden te vinden, waar de Romeinse mijl en waar de Gallische leuga werd gebruikt. Dat is zelfs niet het geval aan weerszijden van de grensplaatsen, die als Ad Fines worden aangeduid. Konrad Miller geeft echter ook aan, dat er in het gebied zowel mijlpalen met afstanden in Romeinse mijlen als mijlpalen met afstanden in Gallische leugae zijn gevonden. Ik maak daar uit op, dat in het gebied de twee afstandsmaten naast elkaar hebben bestaan en dat de tekst bij Lugdunum (Lyon) beschouwd moet worden als een algemene waarschuwing, dat in het gebied door de plaatselijke bevolking leugae worden gehanteerd, maar dat dit geen effect heeft gehad op de generale maatvoering van de Peutinger kaart in Romeinse mijlen. Hetzelfde is het geval voor andere delen van de Peutinger kaart, waar de plaatselijke bevolking parasangen of schoini gebruikten. Afgezien van het ontbreken van identificeerbare gebieden, waar een andere maatvoering zou zijn gehanteerd, zou dit de kaart voor tijdgenoten uit de 4de eeuw als routeplanner volstrekt onbruikbaar hebben gemaakt. Ik geloof er dus niets van, dat iemand, die een route plant van segment II naar segment I zich zou laten verrassen door de helft grotere afstanden. De goede man wist niet eens van het bestaan van segmenten. Toch is dit, wat Nederlandse wetenschappers en amateur onderzoekers beweren.
Uit het onderstaande schema blijkt, dat de verschillende afstandsmaten ondanks lokale verschillen een gemeenschappelijke basis vinden in de Griekse stadion c.q. daaraan geassimileerd zijn. De stadium zelf is gehandhaafd in de zeevaart.
Egyptische schoini |
7.400 meter |
40 staden |
7400 : 40 = |
185 meter. |
Perzische parasangae |
5.550 meter |
30 staden |
5550 : 30 = |
185 meter. |
Germaanse rastae |
4.440 meter |
24 staden |
4440 : 24 = |
185 meter. |
Griekse dolichoi |
2.220 meter |
12 staden |
2220 : 12 = |
185 meter. |
Gallische leugae |
2.220 meter |
12 staden |
2220 : 12 = |
185 meter. |
Passus Itinerarius |
1.850 meter |
10 staden |
1850 : 10 = |
185 meter. |
Romeinse mijl (mp) |
1.480 meter |
8 staden |
1480 : 8 = |
185 meter. |
5. Historische misvatting
Nederlandse geleerden uit het begin van de twintigste eeuw (Holwerda, Blok, Reuvens e.a.) hebben echter het gebruik van de leuga van toepassing verklaard op het hele segment II van de Peutinger kaart met als gevolg, dat de vroegere identificatie van Lugduno met Leiden en Pretorium Agrippinae met Roomburg werd losgelaten en Lugduno in Katwijk (Brittenburg) en in de Waalsdorper vlakte tot zelfs bij Ockenburg werd geprojecteerd. Voor het gebruik van de leuga in onze streken bestaan geen aanwijzingen. Het gebied ligt bovendien buiten de grenzen van de provincie Gallia in Germania. Alleen al uit de aanwezigheid van de plaatsnaam Ad duodecimum 3) blijkt bovendien het gebruik van Romeinse mijlen in Patavia (= Insula Batavorum). Ook het Itinerarium Antonini noemt voor de plaatsen in ons gebied uitsluitend Romijnse mijlen (mpm): Albinianis mpm X, Traiecto mpm XVII, Mannaritio mpm XV, Carvone mpm XXII, Harenatio mpm XXII en geen leugae, zoals hij elders tussen Keulen en Trier wel doet. Ik beschouw het integraal toepassen van de leuga op segment II van de Peutinger kaart dan ook als een historische misvatting. Ik bepleit derhalve deze historische misvatting ongedaan te maken en terug te keren tot de afstandsberekening in Romeinse mijlen (maar dan als bestemmingsafstanden), waardoor Lugduno weer Leiden wordt en Pretorium Agrippinae weer Roomburg, zoals dat drie eeuwen lang het geval is geweest.
6. Volledigheid
De (on)volledigheid van de Peutinger kaart is een rechtstreeks gevolg van de beschikbaarheid van itineraria en andere afstanden-lijstjes bij het samenstellen van de kaart. Uit andere bronnen kennen we plaatsen en routes, die we op de Peutinger kaart missen. Voor het Nederlandse deel geldt:
PEUTINGER KAART
Ad duodecimum (Dodewaard ?) XVIII
Albanianis (Alphen) II
Arenatio (Arnhem) VI
Blariaco (Blerick) XII
Caruone (Kesteren) XII
Caspingio (Asperen) XVIII
Castra Herculis (Arkel ?) VIII
Catvalium (Heel) XIV
Ceuclum (Cuijk) XXI
Coriovallio (Heerlen) XII
Flenio (Delfshaven ?) XVIII
Fletione (Vleuten) XVI
Foro Adriani (Voorburg) XII
Grinnibus (Rossum) VI
Lauri (Woerden) XII
Levefano VIII
Lugduno (Leiden) II
Matilone (Koudekerk) V
Nigropullo (Bodegraven ?) V
Nouiomagi (Nijmegen) III, X
Pretorium Agrippinae (Roomburg) III
Tablis (Alblas) XII |
ITINERARIUM ANTONINI
Albinianis (ALPHEN) mpm X
Carvone (KESTEREN) mpm XXII
Coriovallum (HEERLEN) mpm VII
Harenatio (ARNHEM) mpm XXII
Lugduno (LEIDEN)
Mannaritio (KASTEEL MAURIK) mpm XV
Mederiacum mpm X
Mediolano mpm VIII
Sablonibus (Venlo) mpm VIII
Theudurum (Tudderen, Sittard) mpm VIII
Traiecto (UTRECHT) mpm XVII
mpm = mp 6)
|
ANONYMUS RAVENATIS
Coadulfaveris (?)
Dorostate (Wijk bij Duurstede)
Evitano (= Levefano ?)
Fletione
Matellione
Noita (= Nijmegen ?)
|
CLAUDIUS PTOLEMAEUS COSMOGRAPHIA
Batavodurum (?) 27*15 52°30
Noeomagus (Nijmegen) 26°30 45°00
Tullium (Tiel) 26°30 47°00
Lugdunum Bataviorum (Leiden) 26°30 53°20
Bovendien geeft Ptolemaeus de coordinaten van de
westelijke, centrale en oostelijke monding van de Rijn. |
7. Nieuw onderzoek bepleit
1. Van een geheel andere orde is de kwestie, dat op de Peutinger kaart wellicht zonder onderscheid afwijkende Romeinse mijlen als gewone Romeinse mijlen zijn 'ondergeschoven'. Die verdenking bestaat met name met betrekking tot de mijlen (mpm) die genoemd worden in het itinerarium Antonini, waaruit onderzoekers concludeerden, dat er weliswaar sprake was van Romeinse mijlen, maar dat eigenlijk Gallische leugae werden bedoeld met als gevolg, dat niet alleen de Peutinger kaart, maar ook het Itinerarium Antonini als onbetrouwbaar werd afgeschilderd. In de literatuur wordt verondersteld, dat voor de Peutinger kaart een eerdere versie van het Itinerarium Antonini is gebruikt, respectievelijk, dat het Itinerarium Antonini nog in de vierde eeuw zou zijn bijgewerkt. Het gaat uitdrukkelijk om veronderstellingen. De vraag is veeleer, of het Itinerarium Antonini überhaupt een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de Peutinger kaart, omdat het Itinerarium Antonini routes, plaatsnamen en afstanden noemt, die we niet terugvinden op de Peutinger kaart.
Nu aan de hand van het bovenstaande de afstanden herleid zijn tot bestemmingsafstanden en de Romeinse mijl weer van toepassing wordt geacht voor segment I van de Peutinger kaart, verdient deze kwestie hernieuwd onderzoek. Daarbij dienen nadrukkelijk de door Claudius Ptolemaeus berekende coordinaten betrokken te worden. 4)
2. Het hanteren van afstanden als bestemmingsafstanden in plaats van tussenafstanden en de terugkeer naar de maatvoering in Romeinse mijlen heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de identificatie van plaatsnamen op segment II van de Peutinger kaart en niet alleen voor de plaatsen in Patavia. In dit verband valt de waarschuwing van Konrad Miller ernstig te worden genomen, dat archeologische vindplaatsen niet te snel met plaatsnamen op de Peutinger kaart geidentificeerd moeten worden. Dat is zeker ook het geval met de vindplaats van een militair complex (vlootstation ?) bij Valkenburg (ZH), die al te gemakkelijk en m.i. ten onrechte geidentificeerd werd als Pretorium Agrippinae. Dat geldt mogelijk ook voor Zwammerdam, de toevallige vindplaats van Romeinse rijnaken, in plaats van Bodegraven. Omgekeerd kunnen plaatsen in beeld komen, waar (nog) geen archeologische vindplaatsen zijn, zoals Delfshaven = Flenio aan de uitstroom van de Schie in het Helinium. 5)
3. Onderzoekers van de Peutinger kaart verschillen van mening over de wijze, waarop de Peutinger kaart tot stand is gekomen. Het gaat hierbij niet over de wijze, waarop afstandenlijstjes zijn samengevoegd, maar over de volgorde van de bewerkingen. Heeft de maker van de Peutinger kaart eerst de geografische elementen als zeeen, bergen, meren, bossen, eilanden en dergelijke uitgezet en daarna de wegen en verbindingen tussen steden ingevuld of heeft de maker eerst de wegen en verbindingen uitgetekend en daarna de genoemde geografische elementen aangebracht. Zijn de vignetten voorafgaand van het tekenen van de wegen aangebracht of achteraf ? De vraag is ook op welk moment in het tekenproces de namen van volkeren en landstreken zijn toegevoegd, hoewel daarover minder verschil van mening bestaat, dat dit achteraf is gebeurd. Een afdoende antwoord op deze vragen is nog niet gegeven. Uit de omstandigheid, dat de maker zo'n driehonderd kilometer tussen de Fl. Patabus en Noord-Frankrijk heeft overgeslagen, zou kunnen worden afgeleid, dat dat kustlijn eerst later is toegevoegd, misschien zelfs door een latere afschrijver, die een verkeerde (cadmiumhoudende ?) verfsoort voor waterpartijen heeft gebruikt, waardoor de Peutinger kaart op die plaats grote gaten vertoont doordat de aangebrachte verf het papier heeft aangetast. Cadmium was in de Duitse gebieden en veel voorkomend mineraal. In de 16de eeuw waren de zwarte teksten op de groen-blauwe delen nog leesbaar, nu vrijwel niet meer. Uitgaande van de vergelijkbaarheid van deze itinerarium pictum met de bestaande itineraria veronderstel ik, dat het aantal regels van afstandenlijstjes is geteld en op de kaart is uitgezet door middel van knikken onder toevoeging van vignetten, waarna de plaatsnamen en bestemmingsafstanden zijn toegevoegd. Dit zou door nader onderzoek bevestigd moeten worden.
8. Samenvattend
Uitgangspunt van dit artikel was de veronderstelde samenhang van itineraria, mijlstenen en Peutinger kaart, drie instrumenten die de reiziger in de 4de eeuw ter beschikking stonden. De Cosmografieen waren niet geschikt voor het plannen van reizen. Landkaarten met tussenafstanden langs de routes en portolaankaarten voor de zeevaart kwamen eerst in de middeleeuwen en Renaissance tot ontwikkeling in samenhang met de kruistochten en de ontdekkingsreizen.
1. Ik beschouw de afstanden op de Peutinger kaart als bestemmingsafstanden en niet als tussenafstanden conform de notatie van afstanden in de itineraria en op de mijlstenen, omdat de PK een grafische weergave is van de itineraria en voor dezelfde tijdgenoten uit de 4de eeuw bestemd is.
2. Ik beschouw de notitie usque hic legas bij Lyon als een waarschuwing aan de gebruiker , dat de lokale bevolking gebruik maakt van leugae, maar dat de afstanden op alle segmenten van de PK uniform in Romeinse mijlen zijn weergegeven. Op de PK ontbreekt een afbakening tussen mijlen-gebieden en leugae-gebieden.
3. De combinatie van 1. en 2. leidt tot heroverweging m.b.t. de identificatie van plaatsen op de Patavia route met name m.b.t. het Caput Bataviorum c.q. Germaniorum.
4. Nader onderzoek moet uitwijzen, of het Itinerarium Antonini een van de bronnen is geweest voor de Peutinger kaart. Die vraag is gerechtvaardigd, omdat het Itinerarium Antonini routes, plaatsnamen en afstanden noemt, die niet teruggevonden kunnen worden op de Peutinger kaart zoals de Maasroute van Xanten via Venlo (Sablones) naar Heerlen met aansluiting op de weg van Boulogne-sur-Mer via Tongeren (Atuatuca) naar Keulen en een doorgaande route naar Aquisgrani (Aken).
9. Noten
1) Zie het voorwoord van Konrad Miller hier.
2) Uit het Itinerarium Antonini weten we, dat de leuga ook gebruikt werd in Germaans gebied tussen Keulen en Trier, waar de Romeinen de beschikking hadden over lokale hulptroepen (ala). NB. Door Dr. W. van Coppenraet Bruijnesteijn werd leg.ala ten onrechte geinterpreteeerd als leugae Alemannorum.
3) Volgens de gangbare opvatting zou Ad duodecimum - XVIII - Nouiomagi inhouden, dat XVIII de tussenafstand zou zijn tussen beide plaatsen. Dat kan niet het geval zijn, omdat Ad duodecimum twaalfde mijlpaal betekent. Dit heeft onderzoekers heel wat hoofdbrekens gekost en nog steeds worden de meest fantastische 'oplossingen' voorgesteld. Wanneer echter uitgegaan wordt van bestemmingsafstanden zoals hierboven beschreven, blijkt de kwestie nagenoeg opgelost.
4) Zie Claudius Ptolemaeus hier.
5) Flenio is eerder al geassocieerd met Helinium, een verbasterde naam voor Flumen, Flevum, een algemene aanduiding voor rivier. De associatie Flenio = Delfshaven heeft te maken met de door Corbulo gegraven vaarverbinding (en jaagpad) tussen Roomburg (Pretorium Agrippinae) en de Schie. Delfshaven ligt op de plek, waar de Schie uitmondt in het Helinium en is dan een betere kandidaat dan Vlaardingen.
6) In het Itinerarium Antonini (IA) wordt de aanduiding mpm gebruikt als aanduiding voor de afstand, bijvoorbeeld Messana (Sicilia) mpm XII - Tamaricio sive Palma mpm XX. MPM is geen gebruikelijke afstandsmaat zoals mp = mille passuum. In een afschrift van het Itinerarium Antonini heeft een monnik mpm geinterpreteerd als 'minus plus minus', hetgeen iets betekent als ongeveer of bij benadering. De aanduiding mpm wordt echter op elke regel en bij elke afstand herhaald. Dat doet vermoeden, dat er wel degelijk een afstandsmaat zoals mp = mille passuum wordt bedoeld. Om de aard van de aanduiding mpm vast te stellen worden hierna reisbestemmingen vergeleken, die zowel in het Itinerarium Antonini voorkomen als in het Itinerarium Gaditorum (IG) en het Itinerarium Burdigalense (IB). Uit de vergelijking tussen het Itinerarium Antonini en het Itinerarium Gaditorum blijkt geen verschil te bestaan in de maatvoering. De opgave van het Itinerarium Antonini is ontleend aan enkele deeltrajecten, waarbij ook tussenliggende plaatsen worden genoemd, die niet in het Itinerarium Gaditorum voorkomen. Die zijn hier buiten beschouwing gelaten.
Itinerarium Gaditorum
Ad Portum [Gaditanum] XXIIII
Hastam XVI
Ugiam XXVII
Orippum XXIIII
Hispalim VIIII
Carmonem XXII
Obuclam XX
Astigim XV
Ad Aras XII
Cordubam XVIII
|
Itinerarium Antonini
Portu Gaditano mpm XIIII Hasta mpm XVI Ugia mpm XXVII Orippo mpm XXIIII Hispali (SEVILLA) mpm VIIII Carmone mpm XXII
Obucula mpm XLII ? Astigi mpm XVI Ad Aras mpm XII Corduba (CORDOBA) mpm XVIII.
|
Itinerarium Burdigalense
De vergelijking met het Itinerarium Antonini is wat lastig, omdat de route over verschillende deeltrajecten is verspreid en alleen de terugroute wordt weergegeven, zodat de heenroute daaruit afgeleid moet worden. Het resultaat is, dat men identieke afstanden vindt. Zie hier.
Daarmee wordt bevestigd, dat de drie itineraria (Itinerarium Gaditorum, Itinerarium Burdigalense en het Itinerarium Antonini de gewone Romeinse mijl (mp) als afstandsmaat gebruiken, tenzij uitdrukkelijk leugae worden vermeld. Indirect betekent dit, dat voor alle segmenten van de Peutinger kaart eveneens de gewone Romeinse mijl wordt gehanteerd en dat de notitie bij Lyon slechts tot doel heeft om de gebruiker te warschuwen, dat in het gebied naast de Romeinse mijl door de plaatselijke bevolking op sommige plaatsen de leuga wordt gehanteerd. Het is dus onjuist om voor het toegevoegde segment I (Engeland en Spanje) de leuga als maat te hanteren.
|
In het Itinerarium Burdigalense wordt onderscheid gemaakt tussen leugae (traject Bordeaux-Toulouse) en milia. Aan de namen van de mijlpalen te zien, is er sprake van de gewone Romeinse mijlen. Het Itinerium Gaditorum doet gedeeltelijk dezelfde plaatsen (in Noord-Italia) aan als het Itinerarium Burdigalense. Ook hier wordt geen verschil in maatvoering geconstateerd. De conclusie, die hieruit getrokken moet worden, is, dat mpm in het Itinerarium Antonini identiek is aan mp.
10. Literatuur
Zie hiervoor de literatuuropgave van deze website. Hier.
Bijgewerkt: 20 juni 2012 |
|