|
|
|
Julius Caesar als geograaf : tekst en vertaling De bello gallico
COMMENTARII DE BELLO GALLICO
Liber I (58 v. Chr.)
1. Gallia est omnis divisa in partes tres, quarum unam incolunt Belgae, aliam Aquitani, tertiam qui ipsorum lingua Celtae, nostra Galli appellantur. Hi omnes lingua, institutis, legibus inter se differunt. Gallos ab Aquitanis Garumna flumen, a Belgis Matrona et Sequana dividit. Horum omnium fortissimi sunt Belgae, propterea quod a cultu atque humanitate provinciae longissime absunt, minimeque ad eos mercatores saepe commeant atque ea quae ad effeminandos animos pertinent important, proximique sunt Germanis, qui trans Rhenum incolunt, quibuscum continenter bellum gerunt. Qua de causa Helvetii quoque reliquos Gallos virtute praecedunt, quod fere cotidianis proeliis cum Germanis contendunt, cum aut suis finibus eos prohibent aut ipsi in eorum finibus bellum gerunt. Eorum una pars, quam Gallos obtinere dictum est, initium capit a flumine Rhodano, continetur Garumna flumine, Oceano, finibus Belgarum, attingit etiam ab Sequanis et Helvetiis flumen Rhenum, vergit ad septentriones. Belgae ab extremis Galliae finibus oriuntur, pertinent ad inferiorem partem fluminis Rheni, spectant in septentrionem et orientem solem. Aquitania a Garumna flumine ad Pyrenaeos montes et eam partem Oceani quae est ad Hispaniam pertinet; spectat inter occasum solis et septentriones.
1. Gallië in zijn geheel wordt in drie deelen verdeeld, waarvan de Belgen het eene, de Aquitaniërs het tweede, en de volksstammen, die in hun eigen taal Kelten, in de onze Galliërs heeten, het derde deel bewonen. Deze drie stammen verschillen van elkander in taal, instellingen en wetten. De Garumna (Garonne) vormt de grens tusschen Galliërs en Aquitaniërs, de Mátrona (Marne) en de Séquana (Seine) die tusschen Galliërs en Belgen. Van hen allen zijn de Belgen het dapperst; eensdeels, omdat zij zich zeer verre houden van de beschaving en de verfijning der provincie en zeer zelden met vreemde kooplieden in aanraking komen, die weelde-artikelen invoeren, welke er toe bijdragen om het karakter te verslappen, anderdeels, omdat zij de naaste buren zijn der Germanen, die aan gene zijde van den Rijn wonen, met wie zij voortdurend in oorlog zijn. Om die reden overtreffen ook de Helvetiërs de overige Galliërs in dapperheid, daar zij bijna dagelijks met de Germanen vechten, doordat zij hen òf van hun grenzen weren, òf zelf in het gebied der Germanen invallen doen. Het eene deel van dit land, dat, als gezegd, de Galliërs bewonen, begint bij de rivier den Rhodanus (Rhône), wordt begrensd door de Garumna, den Oceaan, het gebied der Belgen, raakt met het gebied der Sequaners en Helvetiërs aan den Rijn en strekt zich uit in noordelijke richting. België begint bij de uiterste grens van Gallië en reikt tot den beneden-Rijn in noordoostelijke richting. Aquitanië strekt zich uit van de Garumna tot de Pyreneeën en tot dat deel van den Oceaan, dat Spanje bespoelt; het ligt tegen het noordwesten gekeerd.
2. Apud Helvetios longe nobilissimus fuit et ditissimus Orgetorix. Is M. Messala, M. Pisone consulibus regni cupiditate inductus coniurationem nobilitatis fecit et civitati persuasit ut de finibus suis cum omnibus copiis exirent: perfacile esse, cum virtute omnibus praestarent, totius Galliae imperio potiri. Id hoc facilius iis persuasit, quod undique loci natura Helvetii continentur : una ex parte flumine Rheno latissimo atque altissimo, qui agrum Helvetium a Germanis dividit; altera ex parte monte Iura altissimo, qui est inter Sequanos et Helvetios; tertia lacu Lemanno et flumine Rhodano, qui provinciam nostram ab Helvetiis dividit. His rebus fiebat ut et minus late vagarentur et minus facile finitimis bellum inferre possent; qua ex parte homines bellandi cupidi magno dolore adficiebantur. Pro multitudine autem hominum et pro gloria belli atque fortitudinis angustos se fines habere arbitrabantur, qui in longitudinem milia passuum CCXL, in latitudinem CLXXX patebant.
2. Bij de Helvetiërs was Orgetorix verreweg de aanzienlijkste en rijkste man in den staat. Onder het consulaat van Marcus Messala en Marcus Piso sloot hij, uit begeerte naar de koninklijke waardigheid, een geheim verbond met den adel en overreedde dan zijn medeburgers tot een algemeenen uittocht uit het vaderland: immers het zou hun, het dapperste volk der Galliërs, zeer gemakkelijk vallen geheel Gallië te onderwerpen. De Helvetiërs lieten zich des te gemakkelijker daartoe overhalen, omdat hun land van alle kanten door natuurlijke grenzen is ingesloten: aan den eenen kant door den breeden en diepen Rijn, die het Helvetische gebied scheidt van Germanië, aan den anderen kant door het hooge Juragebergte, dat tusschen het land der Sequanen en Helvetiërs ligt, en aan den derden kant door het meer Leman (meer van Genève), dat onze provincie van Helvetië scheidt. Zoo konden zij hun rooftochten minder wijd uitstrekken en niet zoo gemakkelijk hun naburen beoorlogen. Dit was het, wat dit oorlogszuchtig volk zeer verdroot. Met het oog op hun getalsterkte, hun oorlogsroem en hun dapperheid vonden zij hun land, dat slechts 240 mijlen in de lengte en 180 mijlen in de breedte had, te klein.
3. His rebus adducti et auctoritate Orgetorigis permoti constituerunt ea quae ad proficiscendum pertinerent comparare, iumentorum et carrorum quam maximum numerum coemere, sementes quam maximas facere, ut in itinere copia frumenti suppeteret, cum proximis civitatibus pacem et amicitiam confirmare. Ad eas res conficiendas biennium sibi satis esse duxerunt; in tertium annum profectionem lege confirmant. Ad eas res conficiendas Orgetorix deligitur. Is sibi legationem ad civitates suscipit. In eo itinere persuadet Castico, Catamantaloedis filio, Sequano, cuius pater regnum in Sequanis multos annos obtinuerat et a senatu populi Romani amicus appellatus erat, ut regnum in civitate sua occuparet, quod pater ante habuerit; itemque Dumnorigi Haeduo, fratri Diviciaci, qui eo tempore principatum in civitate obtinebat ac maxime plebi acceptus erat, ut idem conaretur persuadet eique filiam suam in matrimonium dat. Perfacile factu esse illis probat conata perficere, propterea quod ipse suae civitatis imperium obtenturus esset : non esse dubium quin totius Galliae plurimum Helvetii possent; se suis copiis suoque exercitu illis regna conciliaturum confirmat. Hac oratione adducti inter se fidem et ius iurandum dant et regno occupato per tres potentissimos ac firmissimos populos totius Galliae sese potiri posse sperant.
3. Door dit een en ander en door het aanzien van Orgetorix overgehaald, besloten zij de noodzakelijke voorbereidende maatregelen tot het vertrek te treffen, een zoo groot mogelijk aantal trekdieren en karren op te koopen, zooveel land als mogelijk was te bezaaien, om op den tocht een voldoenden voorraad graan te hebben, en met de nabuurstaten de verbonden van vrede en vriendschap te vernieuwen. Een tweetal jaren achtten zij voldoende om dat alles in orde te brengen; bij volksbesluit bepaalden zij het vertrek op het derde jaar. De uitvoering van het geheel droeg men Orgetorix op. Hij nam voor zijn persoon de zending aan de nabuurstaten op zich. Op deze reis overreedde hij den Sequaner Casticus, den zoon van Catamantaloedis, die gedurende vele jaren koning der Sequaners was geweest en van den senaat van het Romeinsche volk den eeretitel van vriend had ontvangen, om zich in zijn staat van het koninklijk gezag meester te maken, dat zijn vader vroeger had gehad. Evenzoo bracht hij den Haeduer Dumnorix, den broeder van Diviciacus, die op dat tijdstip de eerste plaats in den staat innam en het meest bij het volk gezien was, er toe hetzelfde te beproeven en gaf hem ook zijn dochter ten huwelijk. Hun beiden bewees Orgetorix, dat het niet moelijk voor hen was hun voornemens uit te voeren, want hijzelf zou het opperbevel over zijn volk krijgen, en de Helvetiërs waren ongetwijfeld de machtigste Gallische stam; beiden wilde hij, zoo verzekerde hij, met al zijn hulpmiddelen en zijn leger de koninklijke heerschappij verschaffen. Na deze rede gaven zij elkander hun woord en bekrachtigden het met een eed. Zij hoopten, zoodra zij de heerschappij in handen hadden, door middel der drie machtigste en krachtigste volken geheel Gallië te kunnen onderwerpen.
4. Ea res est Helvetiis per indicium enuntiata. Moribus suis Orgetoricem ex vinculis causam dicere coegerunt; damnatum poenam sequi oportebat, ut igni cremaretur. Die constituta causae dictionis Orgetorix ad iudicium omnem suam familiam, ad hominum milia decem, undique coegit, et omnes clientes obaeratosque suos, quorum magnum numerum habebat, eodem conduxit; per eos ne causam diceret se eripuit. Cum civitas ob eam rem incitata armis ius suum exequi conaretur multitudinemque hominum ex agris magistratus cogerent, Orgetorix mortuus est; neque abest suspicio, ut Helvetii arbitrantur, quin ipse sibi mortem consciverit.
4. Door verraad kwamen de Helvetiërs achter deze plannen. Zij dwongen Orgetorix, geboeid, zooals bij hen gebruikelijk is, zich te verantwoorden. Werd hij veroordeeld, dan moest de straf van den vuurdood hem ten deel vallen. Op den dag voor zijn verdediging vastgesteld riep Orgetorix al zijn hoorigen, ongeveer tien duizend menschen, van alle kanten bijeen naar de rechtszitting, werwaarts hij ook al zijn leenmannen en zijn schuldenaars, die hij in grooten getale had, liet komen. Door middel van hen onttrok hij zich aan de verantwoording. Ten zeerste daarover verstoord trachtte de burgerij haar recht met de wapenen te doen gelden, en de overheidspersonen riepen het landvolk in massa op. Daar stierf Orgetorix, en het vermoeden ligt voor de hand, zooals de Helvetiërs zelf meenen, dat hij zich van kant heeft gemaakt.
5. Post eius mortem nihilo minus Helvetii id quod constituerant facere conantur, ut e finibus suis exeant. Ubi iam se ad eam rem paratos esse arbitrati sunt, oppida sua omnia, numero ad duodecim, vicos ad quadringentos, reliqua privata aedificia incendunt; frumentum omne, praeter quod secum portaturi erant, comburunt, ut domum reditionis spe sublata paratiores ad omnia pericula subeunda essent; trium mensum molita cibaria sibi quemque domo efferre iubent. Persuadent Rauracis et Tulingis et Latobrigis finitimis, uti eodem usi consilio oppidis suis vicisque exustis una cum iis proficiscantur, Boiosque, qui trans Rhenum incoluerant et in agrum Noricum transierant Noreiamque oppugnabant, receptos ad se socios sibi adsciscunt.
5. Na zijn dood trachtten de Helvetiërs niettemin het eenmaal genomen besluit, om hun grondgebied metterwoon te verlaten, uit te voeren. Toen zij meenden de noodige voorbereidende maatregelen te hebben getroffen, legden zij al hun steden, ongeveer twaalf in getal, hun dorpen, omtrent vierhonderd, en verder alle alleenstaande woningen in de asch; al het koren, behalve wat zij met zich wilden voeren, verbrandden zij, ten einde, als de hoop om naar huis terug te keeren was afgesneden, te bereidwilliger alle gevaren te trotseeren. Ieder moest voor drie maanden meel van huis meenemen. De Rauriciërs, Tulingiërs en Latoviciërs, hun naburen, haalden zij over tot hetzelfde besluit, om hun steden en dorpen te verbranden en dan met hen uit te trekken. De Bojers, die eenmaal aan gene zijde van den Rijn hadden gewoond, dan naar Noricum (Stiermarken) waren gegaan en Noreja belegerd hadden, namen zij bij zich op en verbonden zich met hen.
6. Erant omnino itinera duo, quibus itineribus domo exire possent : unum per Sequanos, angustum et difficile, inter montem Iuram et flumen Rhodanum, vix qua singuli carri ducerentur, mons autem altissimus impendebat, ut facile perpauci prohibere possent; alterum per provinciam nostram, multo facilius atque expeditius, propterea quod inter fines Helvetiorum et Allobrogum, qui nuper pacati erant, Rhodanus fluit isque non nullis locis vado transitur. Extremum oppidum Allobrogum est proximumque Helvetiorum finibus Genava. Ex eo oppido pons ad Helvetios pertinet. Allobrogibus sese vel persuasuros, quod nondum bono animo in populum Romanum viderentur, existimabant vel vi coacturos ut per suos fines eos ire paterentur. Omnibus rebus ad profectionem comparatis diem dicunt, qua die ad ripam Rhodani omnes conveniant. Is dies erat a. d. V. Kal. Apr. L. Pisone, A. Gabinio consulibus.
6. Er waren in 't geheel maar twee wegen, waarlangs zij hun land konden verlaten; de eene, nauw en moeilijk, door het gebied der Sequanen tusschen het Juragebergte en den Rhodanus, waarop nauwelijks een wagen achter den anderen kon rijden, terwijl bovendien het hooge gebergte den weg beheerschte, zoodat een handvol volks dien gemakkelijk kon versperren; de andere door onze provincie veel gemakkelijker en onbelemmerder. Want de Rhodanus, welke de grens vormt tusschen de Helvetiërs en de kort geleden tot rust gebrachte Allobrogen, is op sommige plaatsen doorwaadbaar. Van Genava (Genève), de laatste grensstad der Allobrogen, het dichtst bij Helvetië, leidt een brug in het Helvetisch gebied. Zij geloofden, de Allobrogen, òf, omdat zij den Romeinen nog niet welgezind schenen, te zullen overreden, òf met geweld te kunnen dwingen, hun door hun gebied den vrijen doortocht te verleenen. Nadat alles voor het vertrek gereed was, bepaalde men den dag, waarop allen zich aan den oever van den Rhodanus zouden verzamelen. Die dag was de 28e Maart onder het consulaat van Lucius Piso en Aulus Gabinius.
7. Caesari cum id nuntiatum esset, eos per provinciam nostram iter facere conari, maturat ab urbe proficisci et quam maximis potest itineribus in Galliam ulteriorem contendit et ad Genavam pervenit. Provinciae toti quam maximum potest militum numerum imperat (erat omnino in Gallia ulteriore legio una), pontem, qui erat ad Genavam, iubet rescindi. Ubi de eius adventu Helvetii certiores facti sunt, legatos ad eum mittunt nobilissimos civitatis, cuius legationis Nammeius et Verucloetius principem locum obtinebant, qui dicerent sibi esse in animo sine ullo maleficio iter per provinciam facere, propterea quod aliud iter haberent nullum : rogare ut eius voluntate id sibi facere liceat. Caesar, quod memoria tenebat L. Cassium consulem occisum exercitumque eius ab Helvetiis pulsum et sub iugum missum, concedendum non putabat; neque homines inimico animo, data facultate per provinciam itineris faciundi, temperaturos ab iniuria et maleficio existimabat. Tamen, ut spatium intercedere posset dum milites quos imperaverat convenirent, legatis respondit diem se ad deliberandum sumpturum : si quid vellent, ad Id. April. reverterentur.
7. Op het bericht, dat de Helvetiërs door onze provincie hun weg wilden nemen, verhaastte Caesar zijn afreis van Rome, begaf zich met geforceerde marschen naar Transalpijnsch Gallië en kwam bij Genava aan. Terstond beval hij de geheele provincie zooveel troepen als maar mogelijk was te leveren - er stond in Transalpijnsch Gallië in 't geheel maar één legioen - en liet de brug bij Genava afbreken. Toen de Helvetiërs Caesar's aankomst vernomen hadden, vaardigden zij de aanzienlijksten uit hun midden als gezanten tot hem af, aan de spits van welk gezantschap Nammejus en Verucloetius stonden. Zij hadden de opdracht te verklaren, dat de Helvetiërs van plan waren zonder eenige vijandelijkheid te plegen door de provincie te trekken, omdat zij geen anderen weg hadden; zij verzochten nu van hem vergunning daartoe. Caesar meende hun wensch niet te moeten inwilligen, daar hij niet vergeten was, dat de Helvetiërs eenmaal den consul Lucius Cassius neergehouwen, zijn leger verslagen en onder het juk gezonden hadden; bovendien geloofde hij niet, dat een volk van zulk een vijandelijke gezindheid zich, als eenmaal de doormarsch hun vergund was, van gewelddadigheid en vijandelijkheid zou onthouden. Om echter tijd te winnen, totdat de troepen, die hij had gelicht, bijeenkwamen, antwoordde hij den gezanten, een bedenktijd te zullen nemen; zij konden, indien zij iets verlangden, den 13en April terugkomen.
8. Interea ea legione quam secum habebat militibusque, qui ex provincia convenerant, a lacu Lemanno, qui in flumen Rhodanum influit, ad montem Iuram, qui fines Sequanorum ab Helvetiis dividit, milia passuum XVIIII murum in altitudinem pedum sedecim fossamque perducit. Eo opere perfecto praesidia disponit, castella communit, quo facilius, si se invito transire conentur, prohibere possit. Ubi ea dies quam constituerat cum legatis venit et legati ad eum reverterunt, negat se more et exemplo populi Romani posse iter ulli per provinciam dare et, si vim facere conentur, prohibiturum ostendit. Helvetii ea spe deiecti navibus iunctis ratibusque compluribus factis, alii vadis Rhodani, qua minima altitudo fluminis erat, non numquam interdiu, saepius noctu si perrumpere possent conati, operis munitione et militum concursu et telis repulsi, hoc conatu destiterunt.
8. Ondertusschen liet Caesar door het eene legioen, dat hij bij zich had, en de troepen, die uit de provincie tot hem waren gekomen, van het meer Leman, waardoor de Rhodanus stroomt, tot aan het Juragebergte, dat de grensscheiding vormt tusschen de Sequanen en de Helvetiërs, een muur van 19 mijlen lang en 16 voet hoog optrekken en een gracht graven. Toen dit werk was voltooid, stelde hij op verschillende punten posten op, die het moesten bewaken, en legde bastions aan, om den vijand des te gemakkelijker, indien hij tegen zijn wil den overgang wilde wagen, af te weren. Als nu de met de gezanten overeengekomen dag was aangebroken en dezen tot hem terugkeerden, verklaarde hij hun, dat hij naar gewoonte en gebruik van het Romeinsche volk aan niemand den doortocht door de provincie kon veroorloven, en voegde de verzekering er bij, hen te zullen terugdrijven, indien zij geweld wilden gebruiken. De Helvetiërs, in deze hoop bedrogen, trachtten nu deels op aaneengekoppelde schepen en verscheidene daartoe gebouwde vlotten, deels door de doorwaadbare plaatsen van den Rhodanus, waar hij het minst diep was, soms bij dag, meermalen 's nachts, zich een weg te banen. Maar bij de sterkte der verschansingen en bovendien door de werpspiesen der telkens snel aanrukkende troepen teruggeworpen, gaven zij deze poging op.
9. Relinquebatur una per Sequanos via, qua Sequanis invitis propter angustias ire non poterant. His cum sua sponte persuadere non possent, legatos ad Dumnorigem Haeduum mittunt, ut eo deprecatore a Sequanis impetrarent. Dumnorix gratia et largitione apud Sequanos plurimum poterat et Helvetiis erat amicus, quod ex ea civitate Orgetorigis filiam in matrimonium duxerat, et cupiditate regni adductus novis rebus studebat et quam plurimas civitates suo beneficio habere obstrictas volebat. Itaque rem suscipit et a Sequanis impetrat ut per fines suos Helvetios ire patiantur, obsidesque uti inter sese dent perficit : Sequani, ne itinere Helvetios prohibeant, Helvetii, ut sine maleficio et iniuria transeant.
9. Zoo bleef alleen de weg door het gebied der Sequaners open, welken zij echter, wegens zijne lengte, zonder bewilliging der Sequaners niet konden nemen. Zij konden hen echter op eigen hand daar niet toe overhalen, weshalve zij gezanten zonden aan den Haeduer Dumnorix, om door diens bemiddeling de toestemming der Sequaners te verkrijgen. Dumnorix had door zijn persoonlijk aanzien en zijn milddadigheid grooten invloed bij dat volk en was te gelijk met de Helvetiërs bevriend, omdat hij een Helvetische, de dochter van Orgetorix, tot vrouw had; verder zocht hij, daar hij koning wilde worden, een omwenteling te bewerken en wenschte daarom zooveel staten mogelijk door goede diensten aan zich te verplichten. Derhalve nam hij de zaak op zich, verkreeg van de Sequanen den vrijen doortocht voor de Helvetiërs en bewerkte, dat beide volken gijzelaars stelden, de Sequanen, dat zij den Helvetiërs den doormarsch niet zouden verhinderen, de Helvetiërs, dat zij zonder het plegen van vijandelijkheden en gewelddadigheden het land zouden doortrekken.
10. Caesari renuntiatur Helvetiis esse in animo per agrum Sequanorum et Haeduorum iter in Santonum fines facere, qui non longe a Tolosatium finibus absunt, quae civitas est in provincia. Id si fieret, intellegebat magno cum periculo provinciae futurum ut homines bellicosos, populi Romani inimicos, locis patentibus maximeque frumentariis finitimos haberet. Ob eas causas ei munitioni quam fecerat T. Labienum legatum praeficit; ipse in Italiam magnis itineribus contendit duasque ibi legiones conscribit et tres, quae circum Aquileiam hiemabant, ex hibernis educit et, qua proximum iter in ulteriorem Galliam per Alpes erat, cum his quinque legionibus ire contendit. Ibi Ceutrones et Graioceli et Caturiges locis superioribus occupatis itinere exercitum prohibere conantur. Compluribus his proeliis pulsis ab Ocelo, quod est oppidum citerioris provinciae extremum, in fines Vocontiorum ulterioris provinciae die septimo pervenit; inde in Allobrogum fines, ab Allobrogibus in Segusiavos exercitum ducit. Hi sunt extra provinciam trans Rhodanum primi.
10. Daar kwam Caesar te weten, dat de Helvetiërs voornemens waren door het gebied der Sequaners en Haeduers het land der Santonen binnen te trekken, dat niet ver ligt van het land der Tolosaten, hetwelk reeds tot de provincie behoort. Hij begreep, dat in dit geval de provincie in groot gevaar zou komen, wanneer zij een zoo oorlogszuchtigen, den Romeinen vijandigen volksstam in een geheel open en graanrijke streek tot nabuur kreeg. Hij stelde daarom den legaat Titus Labienus tot bevelhebber in de aangelegde verschansingen aan; hijzelf ijlde in groote dagreizen naar Italië, lichtte daar twee nieuwe legioenen, liet de drie oude uit hun winterkwartieren bij Aquileja opbreken, en rukte met deze vijf legioenen langs den kortsten weg over de Alpen haastig op naar Transalpijnsch Gallië. Hier hadden de Ceutronen, Grajocelers en Caturigers de hoogten bezet en trachtten Caesar's leger op zijn marsch tegen te houden. Zij werden echter meermalen teruggeslagen en Caesar kwam in zeven dagen van Ocelum, de laatste stad in Cisalpijnsch Gallië, in het gebied der Vocontiërs in Gallië aan gene zijde der Alpen. Van daar marcheerde hij naar het land der Allobrogen en verder naar dat der Segusiavers. Dit is het eerste volk buiten de provincie aan gene zijde van den Rhodanus.
11. Helvetii iam per angustias et fines Sequanorum suas copias traduxerant et in Haeduorum fines pervenerant eorumque agros populabantur. Haedui, cum se suaque ab iis defendere non possent, legatos ad Caesarem mittunt rogatum auxilium : ita se omni tempore de populo Romano meritos esse ut paene in conspectu exercitus nostri agri vastari, liberi [eorum] in servitutem abduci, oppida expugnari non debuerint. Eodem tempore quo Haedui Ambarri, necessarii et consanguinei Haeduorum, Caesarem certiorem faciunt sese depopulatis agris non facile ab oppidis vim hostium prohibere. Item Allobroges, qui trans Rhodanum vicos possessionesque habebant, fuga se ad Caesarem recipiunt et demonstrant sibi praeter agri solum nihil esse reliqui. Quibus rebus adductus Caesar non expectandum sibi statuit dum, omnibus fortunis sociorum consumptis, in Santonos Helvetii pervenirent.
11. Intusschen hadden de Helvetiërs met hun massa's reeds den pas en het gebied der Sequaners achter zich en waren dan in het land der Haeduers gekomen, wier akkers zij verwoestten. De Haeduërs, onmachtig, zich en het hunne tegen hen te verdedigen, zonden gezanten tot Caesar om hulp: zij hadden zich te allen tijde, zoo spraken zij, zoo verdienstelijk ten opzichte van het Romeinsche volk gemaakt, dat, haast onder de oogen van ons leger, de verwoesting hunner akkers, het wegvoeren van hun kinderen in slavernij en de bestorming van hun steden niet had moeten kunnen plaats vinden. Te gelijker tijd berichtten de Ambarrers, vrienden en stamverwanten der Haeduers, aan Caesar, dat hun velden waren verwoest en dat zij slechts met moeite hun steden tegen een vijandelijken aanval konden verdedigen. Eveneens vluchtten de Allobrogen, die aan gene zijde van den Rhodanus dorpen en bezittingen hadden, tot Caesar, wien zij te kennen gaven, dat hun niets dan de naakte aardbodem was overgebleven. Op het vernemen van dit alles meende Caesar niet te moeten wachten, totdat de Helvetiërs den welstand zijner bondgenooten volkomen hadden vernietigd en in het land der Santonen gekomen waren.
12. Flumen est Arar, quod per fines Haeduorum et Sequanorum in Rhodanum influit, incredibili lenitate, ita ut oculis in utram partem fluat iudicari non possit. Id Helvetii ratibus ac lintribus iunctis transibant. Ubi per exploratores Caesar certior factus est tres iam partes copiarum Helvetios id flumen traduxisse, quartam vero partem citra flumen Ararim reliquam esse, de tertia vigilia cum legionibus tribus e castris profectus ad eam partem pervenit quae nondum flumen transierat. Eos impeditos et inopinantes adgressus magnam partem eorum concidit; reliqui sese fugae mandarunt atque in proximas silvas abdiderunt. Is pagus appellabatur Tigurinus; nam omnis civitas Helvetia in quattuor pagos divisa est. Hic pagus unus, cum domo exisset, patrum nostrorum memoria L. Cassium consulem interfecerat et eius exercitum sub iugum miserat. Ita sive casu sive consilio deorum immortalium quae pars civitatis Helvetiae insignem calamitatem populo Romano intulerat, ea princeps poenam persolvit. Qua in re Caesar non solum publicas, sed etiam privatas iniurias ultus est, quod eius soceri L. Pisonis avum, L. Pisonem legatum, Tigurini eodem proelio quo Cassium interfecerant.
12. De Helvetiërs staken intusschen op vlotten en aaneengekoppelde booten de Arar (Saône) over, die door het land der Haeduërs en Sequaners met zoo ongelooflijk geringen val in den Rhodanus uitmondt, dat men nauwelijks kan onderscheiden, naar welke richting hij stroomt. Zoodra Caesar door patrouilles vernam, dat drie vierden der Helvetiërs den stroom reeds waren overgestoken, dat het vierde deel alleen nog aan deze zijde stond, brak hij omstreeks de derde nachtwake met drie legioenen op en bereikte dat deel, dat de rivier nog niet was overgegaan. Hij greep hen, onvoorbereid als zij waren, en geen overval vermoedende, aan en hieuw hen grootendeels neder; de overigen zochten hun heil in de vlucht en verborgen zich in de dichtstbijzijnde bosschen. Het waren de Helvetiërs van de gouw Tigurinus; Helvetië is namelijk in vier gouwen verdeeld. Juist die stam was het, die op een krijgstocht ten tijde van onze vaderen, den consul Lucius Cassius had gedood en zijn leger onder het juk gezonden. Zoo moest, hetzij door het toeval, hetzij naar het raadsbesluit der onsterfelijke goden, juist dat deel der Helvetiërs het eerst boeten, dat aan het Romeinsche volk een zoo groot onheil had berokkend. Door deze overwinning wreekte Caesar niet slechts een den staat, maar ook hem persoonlijk rakend onrecht; want de Tiguriners hadden in denzelfden slag, waarin Cassius was gebleven, ook den legaat Lucius Piso, den grootvader van Caesars schoonvader, Lucius Piso, gedood.
13. Hoc proelio facto, reliquas copias Helvetiorum ut consequi posset, pontem in Arari faciendum curat atque ita exercitum traducit. Helvetii repentino eius adventu commoti cum id quod ipsi diebus XX aegerrime confecerant, ut flumen transirent, illum uno die fecisse intellegerent, legatos ad eum mittunt; cuius legationis Divico princeps fuit, qui bello Cassiano dux Helvetiorum fuerat. Is ita cum Caesare egit : si pacem populus Romanus cum Helvetiis faceret, in eam partem ituros atque ibi futuros Helvetios ubi eos Caesar constituisset atque esse voluisset; sin bello persequi perseveraret, reminisceretur et veteris incommodi populi Romani et pristinae virtutis Helvetiorum. Quod improviso unum pagum adortus esset, cum ii qui flumen transissent suis auxilium ferre non possent, ne ob eam rem aut suae magnopere virtuti tribueret aut ipsos despiceret. Se ita a patribus maioribusque suis didicisse, ut magis virtute contenderent quam dolo aut insidiis niterentur. Quare ne committeret ut is locus ubi constitissent ex calamitate populi Romani et internecione exercitus nomen caperet aut memoriam proderet.
13. Na dit gevecht sloeg Caesar een brug over de Arar, om de overige Helvetiërs te kunnen inhalen, en voerde alzoo zijn leger er over. Zijn plotselinge aannadering maakte op de Helvetiërs grooten indruk, daar zij zagen, dat hij in één dag over de rivier was gegaan, wat zij met moeite nauwelijks in twintig dagen hadden volbracht. Zij zonden daarom gezanten tot hem, aan wier hoofd stond Divico, die in den veldtocht tegen Cassius aan de spits der Helvetiërs had gestaan. Hij gaf Caesar het volgende te kennen: Indien het Romeinsche volk vrede wilde maken met de Helvetiërs, dan waren zij bereid daarheen te gaan en zich daar te vestigen, waar Caesar hun een woonplaats zou aanwijzen; maar volhardde hij in den oorlog tegen hen, dan moest hij eens denken aan de vroegere nederlaag der Romeinen en aan de oude dapperheid der Helvetiërs. Wanneer hij onverwachts één stam had aangevallen, terwijl zij, die de rivier al waren overgegaan, den hunnen niet konden te hulp ijlen, dan moest hij daarom toch niet bijzonder op zijn dapperheid pochen, of hen daarom geringschatten. Zij hadden van hun vaderen en voorvaderen geleerd, zich in den strijd meer op dapperheid, dan op list of hinderlagen te verlaten. Weshalve hij zich ervoor mocht hoeden, dat de plaats, waar zij thans legerden, naar een nederlaag van het Romeinsche volk en de vernietiging van zijn leger werd genoemd, of de herinnering daaraan levendig hield.
14. His Caesar ita respondit : eo sibi minus dubitationis dari, quod eas res quas legati Helvetii commemorassent memoria teneret, atque eo gravius ferre quo minus merito populi Romani accidissent; qui si alicuius iniuriae sibi conscius fuisset, non fuisse difficile cavere; sed eo deceptum, quod neque commissum a se intellegeret quare timeret neque sine causa timendum putaret. Quod si veteris contumeliae oblivisci vellet, num etiam recentium iniuriarum, quod eo invito iter per provinciam per vim temptassent, quod Haeduos, quod Ambarros, quod Allobrogas vexassent, memoriam deponere posse? Quod sua victoria tam insolenter gloriarentur quodque tam diu se impune iniurias tulisse admirarentur, eodem pertinere. Consuesse enim deos immortales, quo gravius homines ex commutatione rerum doleant, quos pro scelere eorum ulcisci velint, his secundiores interdum res et diuturniorem impunitatem concedere. Cum ea ita sint, tamen, si obsides ab iis sibi dentur, uti ea quae polliceantur facturos intellegat, et si Haeduis de iniuriis quas ipsis sociisque eorum intulerint, item si Allobrogibus satis faciunt, sese cum iis pacem esse facturum. Divico respondit: ita Helvetios a maioribus suis institutos esse uti obsides accipere, non dare, consuerint; eius rem populum Romanum esse testem. Hoc responso dato discessit.
14. Caesar antwoordde hun, dat hij juist daarom te vastberadener was, omdat hij de gebeurtenissen, waaraan de Helvetische gezanten hadden herinnerd, niet vergeten was, en met te grooter smart daaraan dacht, naar mate het Romeinsche volk dat lot des te minder had verdiend. Want was het zich een of ander onrecht bewust geweest, het zou gemakkelijk op zijn hoede hebben kunnen zijn; maar het had zich juist daardoor laten misleiden, dat het zich geen enkele handeling bewust was, om een oorzaak tot vrees te hebben, en omdat men meende zonder reden niet bezorgd te moeten zijn. En al wilde hij den ouden smaad vergeten, zou hij ook hun jongste onrecht kunnen vergeten, dat zij tegen zijn gebod met geweld zich den doortocht door de provincie hadden trachten te banen; dat zij de Haeduers, de Ambarren, de Allobrogen hadden mishandeld? Het verried denzelfden geest, wanneer zij zich zoo onbeschaamd op hun overwinning beroemden en zich verwonderden, dat hij zoolang hun gewelddadigheden ongestraft had verdragen. Immers, de onsterfelijke goden plachten de menschen, die zij voor hun misdaad wilden straffen, niet zelden geluk en langdurige straffeloosheid te schenken, om hen dan des te smartelijker den plotselingen ommekeer te doen ondervinden. Niettemin wilde hij vrede met hen sluiten, wanneer zij hem gijzelaars gaven als borg voor het nakomen hunner beloften, en wanneer zij de Haeduërs wegens het hun en hun bondgenooten toegebrachte nadeel en onrecht, evenals den Allobrogen voldoening gaven. Divico antwoordde: De Helvetiërs hadden van hun voorvaderen geleerd gijzelaars te nemen, niet te geven; het Romeinsche volk kon dat getuigen. Met dit antwoord verwijderde hij zich.
15. Postero die castra ex eo loco movent. Idem facit Caesar equitatumque omnem, ad numerum quattuor milium, quem ex omni provincia et Haeduis atque eorum sociis coactum habebat, praemittit, qui videant quas in partes hostes iter faciant. Qui cupidius novissimum agmen insecuti alieno loco cum equitatu Helvetiorum proelium committunt; et pauci de nostris cadunt. Quo proelio sublati Helvetii, quod quingentis equitibus tantam multitudinem equitum propulerant, audacius subsistere non numquam et novissimo agmine proelio nostros lacessere coeperunt. Caesar suos a proelio continebat, ac satis habebat in praesentia hostem rapinis, pabulationibus populationibusque prohibere. Ita dies circiter XV iter fecerunt uti inter novissimum hostium agmen et nostrum primum non amplius quinis aut senis milibus passuum interesset.
15. Den volgenden dag braken de Helvetiërs op. Caesar deed hetzelfde en liet zijn gansche ruiterij, een vier duizend man, die hij uit de geheele provincie, deels uit de Haeduërs en hun bondgenooten, tezamen gebracht had, voorafgaan, om te zien, in welke richting de vijanden hun tocht voortzetten. Zij drong echter wat te onstuimig op de vijandelijke achterhoede in en geraakte met de Helvetische ruiterij op ongunstig terrein in gevecht, waarbij eenigen der onzen bleven. Door dit treffen overmoedig, omdat zij met vijfhonderd ruiters een zoo talrijke ruiterij hadden teruggeworpen, begonnen de Helvetiërs thans van tijd tot tijd met meer driestheid stand te houden en de onzen met hun achterhoede door aanvallen te tergen. Caesar ontweek een treffen en vergenoegde zich voor het oogenblik ermee, den vijand in zijn rooverijen, fourageer- en strooptochten te belemmeren. Zoo marcheerde men ongeveer vijftien dagen, zoodat de vijandelijke achterhoede en onze voorhoede niet meer dan vijf of zes mijlen van elkaar waren verwijderd.
16. Interim cotidie Caesar Haeduos frumentum, quod essent publice polliciti, flagitare. Nam propter frigora [quod Gallia sub septentrionibus, ut ante dictum est, posita est,] non modo frumenta in agris matura non erant, sed ne pabuli quidem satis magna copia suppetebat; eo autem frumento quod flumine Arari navibus subvexerat propterea uti minus poterat quod iter ab Arari Helvetii averterant, a quibus discedere nolebat. Diem ex die ducere Haedui : conferri, comportari, adesse dicere. Ubi se diutius duci intellexit et diem instare quo die frumentum militibus metiri oporteret, convocatis eorum principibus, quorum magnam copiam in castris habebat, in his Diviciaco et Lisco, qui summo magistratui praeerat, quem vergobretum appellant Haedui, qui creatur annuus et vitae necisque in suos habet potestatem, graviter eos accusat, quod, cum neque emi neque ex agris sumi possit, tam necessario tempore, tam propinquis hostibus ab iis non sublevetur, praesertim cum magna ex parte eorum precibus adductus bellum susceperit; multo etiam gravius quod sit destitutus queritur.
16. Ondertusschen eischte Caesar van de Haeduërs dagelijks het koorn, dat zij hem hadden beloofd. Want daar Gallië, zooals vroeger gezegd is, tegen het noorden ligt, was wegens de koude het koorn op de velden nog niet rijp, ja er was niet eens een voldoende hoeveelheid voeder voorradig. Het koorn echter, dat hij de Arar stroomopwaarts had doen voeren, kon hij daarom minder gebruiken, omdat de Helvetiërs zijwaarts van de Arar waren afgegaan en hij hen niet uit het oog wilde verliezen. De Haeduërs talmden van dag tot dag; het heette altijd: het koorn wordt geleverd, bijeengebracht, het is er. Toen Caesar inzag, dat men hem te lang met beloften paaide en de dag naderde, waarop den soldaten het koorn moest worden toegemeten, riep hij de hoofden der Haeduërs bijeen, van wie zich een groot aantal in zijn legerplaats bevonden, en onder hen Diviciacus en Liscus. Laatstgenoemde was op dit tijdstip de hoogste overheidspersoon, of, zooals de Haeduërs het noemen, "Vergobretus", die alle jaren nieuw gekozen wordt en het recht van leven en dood heeft. Met ernst beklaagde hij zich in deze vergadering, dat zij hem onder zoo dringende omstandigheden, waar levensmiddelen voor geld niet te koop waren, noch van het veld konden genomen worden, zoo in de nabijheid van den vijand niet ondersteunden; en toch had hij voornamelijk op hun bede dezen oorlog aangevangen. Veel ernstiger nog beklaagde hij er zich over, door hen in den steek te zijn gelaten.
17. Tum demum Liscus oratione Caesaris adductus quod antea tacuerat proponit: esse non nullos, quorum auctoritas apud plebem plurimum valeat, qui privatim plus possint quam ipsi magistratus. Hos seditiosa atque improba oratione multitudinem deterrere, ne frumentum conferant quod debeant : praestare, si iam principatum Galliae obtinere non possint, Gallorum quam Romanorum imperia perferre, neque dubitare [debeant] quin, si Helvetios superaverint Romani, una cum reliqua Gallia Haeduis libertatem sint erepturi. Ab isdem nostra consilia quaeque in castris gerantur hostibus enuntiari; hos a se coerceri non posse. Quin etiam, quod necessariam rem coactus Caesari enuntiarit, intellegere sese quanto id cum periculo fecerit, et ob eam causam quam diu potuerit tacuisse.
17. Toen eerst, na deze rede van Caesar, openbaarde Liscus, wat hij tot dusver voor zich had gehouden: "Er waren sommige lieden, wier invloed bij het volk het meest vermocht, en die persoonlijk meer konden uitrichten dan de overheden zelve. Dezen hielden door oproerige en kwaadwillige redevoeringen het volk er van terug het koorn te leveren: het was altijd nog beter, indien de Haeduërs zelf niet den voorrang in Gallië konden innemen, zich door andere Galliërs dan door Romeinen te laten overheerschen; en er viel niet aan te twijfelen, of de Romeinen zouden, na de Helvetiërs te hebben overwonnen, zoowel de Haeduërs als de overige Galliërs van hun vrijheid berooven. Door deze lieden werden ook al onze plannen, alles wat in ons kamp voorviel, den vijand verraden. Hij was niet in staat deze lieden in toom te houden. Ja zelfs verheelde hij zich niet, hoe buitengewoon gevaarlijk het voor hem was, deze door den nood afgedwongen mededeeling te hebben gedaan, en daarom had hij zoo lang mogelijk gezwegen."
18. Caesar hac oratione Lisci Dumnorigem, Diviciaci fratrem, designari sentiebat, sed, quod pluribus praesentibus eas res iactari nolebat, celeriter concilium dimittit, Liscum retinet. Quaerit ex solo ea quae in conventu dixerat. Dicit liberius atque audacius. Eadem secreto ab aliis quaerit; reperit esse vera : ipsum esse Dumnorigem, summa audacia, magna apud plebem propter liberalitatem gratia, cupidum rerum novarum. Complures annos portoria reliquaque omnia Haeduorum vectigalia parvo pretio redempta habere, propterea quod illo licente contra liceri audeat nemo. His rebus et suam rem familiarem auxisse et facultates ad largiendum magnas comparasse; magnum numerum equitatus suo sumptu semper alere et circum se habere, neque solum domi, sed etiam apud finitimas civitates largiter posse, atque huius potentiae causa matrem in Biturigibus homini illic nobilissimo ac potentissimo conlocasse; ipsum ex Helvetiis uxorem habere, sororum ex matre et propinquas suas nuptum in alias civitates conlocasse. Favere et cupere Helvetiis propter eam adfinitatem, odisse etiam suo nomine Caesarem et Romanos, quod eorum adventu potentia eius deminuta et Diviciacus frater in antiquum locum gratiae atque honoris sit restitutus. Si quid accidat Romanis, summam in spem per Helvetios regni obtinendi venire; imperio populi Romani non modo de regno, sed etiam de ea quam habeat gratia desperare. Reperiebat etiam in quaerendo Caesar, quod proelium equestre adversum paucis ante diebus esset factum, initium eius fugae factum a Dumnorige atque eius equitibus (nam equitatui, quem auxilio Caesari Haedui miserant, Dumnorix praeerat) : eorum fuga reliquum esse equitatum perterritum.
18. Caesar bemerkte, dat deze rede van Liscus op Dumnorix, den broeder van Diviciacus, doelde; maar omdat hij de zaak in de tegenwoordigheid van meerderen niet verder wilde laten uiteenzetten, ontbond hij de vergadering spoedig, doch hield Liscus terug. Dezen alleen vroeg hij nader naar hetgeen hij in de vergadering had meegedeeld. Liscus sprak thans vrijer en onverschrokkener. Caesar vorschte nu in 't geheim ook bij anderen hieromtrent en vond alles naar waarheid door Liscus gezegd. Het was werkelijk Dumnorix; buitengewoon vermetel, bij het volk om zijn vrijgevigheid bemind, was hij er op uit, een omwenteling te bewerken. Gedurende verscheidene jaren had hij de tollen en de andere openbare inkomsten der Haeduërs voor een spotprijs gepacht, omdat, als hij bood, niemand een hooger bod durfde doen. Hierdoor had hij zijn rijkdom vermeerderd en aanzienlijke middelen voor zijn vrijgevigheid verworven; een talrijke ruiterij onderhield hij altijd op zijn kosten en had hij steeds om zich heen. Niet alleen in zijn eigen staat, maar ook bij de naburige staten oefende hij grooten invloed, en om dien invloed te verkrijgen, had hij zijn moeder aan een der edelste en machtigste Biturigers uitgehuwd, zelf een Helvetische tot vrouw genomen, zijn halfzuster van moederszijde en zijn overige naaste vrouwelijke verwanten in andere staten uitgehuwelijkt. Wegens deze verwantschap was hij den Helvetiërs genegen en toegedaan, maar Caesar en de Romeinen haatte hij, ook om persoonlijke redenen, omdat door hun aankomst zijn macht was verminderd en zijn broeder Diviciacus weer zijn vroegere invloedrijke en eervolle stelling had ingenomen. Leden de Romeinen een nederlaag, dan voedde hij de grootste hoop om door middel der Helvetiërs de regeeringsmacht in handen te krijgen; zoolang echter de Romeinen de opperheerschappij behielden, gaf hij niet slechts de hoop op het koningschap op, maar ook wanhoopte hij aan het behoud van den invloed, dien hij thans bezat. Bij deze naspeuringen ervoer Caesar ook, dat Dumnorix, die de ruiterij, welke de Haeduërs Caesar te hulp hadden gezonden, commandeerde, in het voor weinige dagen zoo ongelukkig afgeloopen ruitergevecht met zijn ruiters het eerst was op de vlucht geslagen, waardoor de overige ruiterij was meegesleept.
19. Quibus rebus cognitis, cum ad has suspiciones certissimae res accederent, quod per fines Sequanorum Helvetios traduxisset, quod obsides inter eos dandos curasset, quod ea omnia non modo iniussu suo et civitatis sed etiam inscientibus ipsis fecisset, quod a magistratu Haeduorum accusaretur, satis esse causae arbitrabatur quare in eum aut ipse animadverteret aut civitatem animadvertere iuberet. His omnibus rebus unum repugnabat, quod Diviciaci fratris summum in populum Romanum studium, summum in se voluntatem, egregiam fidem, iustitiam, temperantiam cognoverat; nam ne eius supplicio Diviciaci animum offenderet verebatur. Itaque prius quam quicquam conaretur, Diviciacum ad se vocari iubet et, cotidianis interpretibus remotis, per C. Valerium Troucillum, principem Galliae provinciae, familiarem suum, cui summam omnium rerum fidem habebat, cum eo conloquitur; simul commonefacit quae ipso praesente in concilio [Gallorum] de Dumnorige sint dicta, et ostendit quae separatim quisque de eo apud se dixerit. Petit atque hortatur ut sine eius offensione animi vel ipse de eo causa cognita statuat vel civitatem statuere iubeat.
19. Dit alles had Caesar nu vernomen, en bij de hieruit voortspruitende vermoedens kwamen bovendien de onbedriegelijkste daadzaken, nl., dat hij, Dumnorix, de Helvetiërs door het gebied der Sequanen had gebracht; dat door zijn bemiddeling gijzelaars van weerszijden waren gesteld; dat hij dit alles niet alleen tegen Caesars wil en tegen dien van zijn eigen landslieden, maar zelfs zonder hun voorkennis had gedaan; dat hij eindelijk door het opperhoofd der Haeduërs zelf als de schuldige werd aangeduid. Caesar meende nu voldoenden grond te hebben, hem òf zelf te bestraffen òf dat door zijn landslieden te laten doen. Eén ding echter stond hieraan in den weg: Caesar kende de groote toegenegenheid van Dumnorix' broeder Diviciacus jegens de Romeinen, 's mans voortreffelijke gezindheid jegens hemzelf, zijn zeldzame trouw, rechtvaardigheid en gematigdheid; hij vreesde nu, hem door het terdoodbrengen van Dumnorix te kwetsen. Derhalve liet hij, alvorens eenig besluit te nemen, Diviciacus bij zich roepen, en, na de gewone tolken te hebben verwijderd, voerde hij met hem door middel van zijn vertrouwde, Gajus Valerius Procillus, den aanzienlijksten man uit de provincie Gallië, wien hij in alles het grootste vertrouwen schonk, een gesprek. Hij herinnerde hem aan hetgeen in zijn (Diviciacus') tegenwoordigheid in de vergadering der Galliërs over Dumnorix was gezegd, en te gelijk deelde hij hem mede, wat hij over Dumnorix onder vier oogen van ieder afzonderlijk gehoord had. Ten slotte verzocht hij hem dringend, de zaak te onderzoeken en zich niet beleedigd te gevoelen, als Caesar zelf tegen zijn broeder handelend optrad, of den Haeduërs beval zulks te doen.
20. Diviciacus multis cum lacrimis Caesarem complexus obsecrare coepit ne quid gravius in fratrem statueret : scire se illa esse vera, nec quemquam ex eo plus quam se doloris capere, propterea quod, cum ipse gratia plurimum domi atque in reliqua Gallia, ille minimum propter adulescentiam posset, per se crevisset; quibus opibus ac nervis non solum ad minuendam gratiam, sed paene ad perniciem suam uteretur. Sese tamen et amore fraterno et existimatione vulgi commoveri. Quod si quid ei a Caesare gravius accidisset, cum ipse eum locum amicitiae apud eum teneret, neminem existimaturum non sua voluntate factum; qua ex re futurum uti totius Galliae animi a se averterentur. Haec cum pluribus verbis flens a Caesare peteret, Caesar eius dextram prendit; consolatus rogat finem orandi faciat; tanti eius apud se gratiam esse ostendit uti et rei publicae iniuriam et suum dolorem eius voluntati ac precibus condonet. Dumnorigem ad se vocat, fratrem adhibet; quae in eo reprehendat ostendit; quae ipse intellegat, quae civitas queratur proponit; monet ut in reliquum tempus omnes suspiciones vitet; praeterita se Diviciaco fratri condonare dicit. Dumnorigi custodes ponit, ut quae agat, quibuscum loquatur scire possit.
20. Onder het storten van veel tranen omvatte Diviciacus Caesars knieën en smeekte hem, tegen zijn broeder toch niet te streng te werk te gaan. Hij wist wel, dat alles waar was, en niemand smartte dat meer dan hem, omdat zijn broeder, toen deze wegens zijn jeugd niet den minsten invloed had, hijzelf daarentegen bij zijn landslieden en in het overige Gallië in het grootste aanzien stond, door hem in invloed en aanzien was gestegen. En nu bediende zich Dumnorix van zijn rijkdommen en macht, niet alleen om zijn invloed te verzwakken, maar bijna om hem te gronde te richten. Echter liet hij zich zoowel door broederliefde als door de openbare meening leiden. Ging Caesar hard tegen Dumnorix te werk, dan zou ieder gelooven, dat zulks met Diviciacus' wil geschiedde, daar deze in zulk een vriendschappelijke verhouding tot Caesar stond; het gevolg zou zijn, dat geheel Gallië zich van hem afkeerde. Toen hij dit onder tranen met vele woorden van Caesar verzocht, greep deze zijn rechterhand, troostte hem en verzocht hem op te houden met smeeken; hij verzekerde, dat zijn vriendschap hem zooveel waard was, dat hij het den staat aangedane onrecht en de hem persoonlijk aangedane beleediging op zijn wensch en zijn voorspraak wilde vergeven. Daarop ontbood hij Dumnorix en in tegenwoordigheid zijns broeders hield hij hem alles voor, wat hij in hem berispte, zette uiteen, wat hijzelf had waargenomen en waarover zijn medeburgers klaagden, waarschuwde hem ten slotte, in de toekomst geen argwaan meer op te wekken; het verledene wilde hij hem, ter wille van zijn broeder Diviciacus, vergeven. Te gelijk liet hij Dumnorix nauwkeurig in 't oog houden, om te weten, wat hij uitvoerde en met wie hij omging.
21. Eodem die ab exploratoribus certior factus hostes sub monte consedisse milia passuum ab ipsius castris octo, qualis esset natura montis et qualis in circuitu ascensus qui cognoscerent misit. Renuntiatum est facilem esse. De tertia vigilia T. Labienum, legatum pro praetore, cum duabus legionibus et iis ducibus qui iter cognoverant summum iugum montis ascendere iubet; quid sui consilii sit ostendit. Ipse de quarta vigilia eodem itinere quo hostes ierant ad eos contendit equitatumque omnem ante se mittit. P. Considius, qui rei militaris peritissimus habebatur et in exercitu L. Sullae et postea in M. Crassi fuerat, cum exploratoribus praemittitur.
21. Denzelfden dag ontving Caesar van zijn patrouilles bericht, dat de vijand acht mijlen van zijn legerplaats aan den voet van een berg halt had gemaakt; hij zond daarom lieden uit, om de gesteldheid van den berg en hoe men hem van alle kanten kon bestijgen uit te vorschen. Men berichtte hem, dat hij gemakkelijk was te beklimmen. Nu zond Caesar met de derde nachtwake Titus Labienus, zijn eersten legaat, met twee legioenen onder geleide van hen, die den weg hadden verkend, uit, met het bevel den top te bestijgen; te gelijk deelde hij hem zijn plan mede. Hijzelf ging met het begin der vierde nachtwake langs denzelfden weg, dien de vijanden hadden ingeslagen, op hen los; de geheele ruiterij vormde de voorhoede. Publius Considius, die voor een der knapste officieren gold en in het leger van Sulla en later in dat van Crassus had gediend, werd met verspieders vooruitgezonden.
22. Prima luce, cum summus mons a [Lucio] Labieno teneretur, ipse ab hostium castris non longius mille et quingentis passibus abesset neque, ut postea ex captivis comperit, aut ipsius adventus aut Labieni cognitus esset, Considius equo admisso ad eum accurrit, dicit montem, quem a Labieno occupari voluerit, ab hostibus teneri: id se a Gallicis armis atque insignibus cognovisse. Caesar suas copias in proximum collem subducit, aciem instruit. Labienus, ut erat ei praeceptum a Caesare ne proelium committeret, nisi ipsius copiae prope hostium castra visae essent, ut undique uno tempore in hostes impetus fieret, monte occupato nostros expectabat proelioque abstinebat. Multo denique die per exploratores Caesar cognovit et montem a suis teneri et Helvetios castra movisse et Considium timore perterritum quod non vidisset pro viso sibi renuntiavisse. Eo die quo consuerat intervallo hostes sequitur et milia passuum tria ab eorum castris castra ponit.
22. Bij het aanbreken van den dag had Labienus den top bezet en was Caesar van het vijandelijk kamp slechts nog anderhalve mijl verwijderd, zonder dat de Helvetiërs, zooals hij later van krijgsgevangenen hoorde, eenig vermoeden hadden van zijn aanwezigheid, of van die van Labienus. Daar kwam Considius in gestrekten draf aangerend en meldde hem, dat de berg, welken Labienus had moeten bezetten, in 't bezit der vijanden was, zooals hij aan de Gallische wapenen en veldteekenen had gezien. Caesar voerde zijn troepen naar den naasten heuvel en stelde ze in slagorde. Labienus, die van Caesar het bevel had gekregen geen gevecht te beginnen, alvorens Caesars eigen troepen dicht bij de vijandelijke legerplaats werden gezien, opdat dan de vijand op hetzelfde oogenblik van alle kanten werd aangevallen, - Labienus wachtte op den door hem bezetten berg de aankomst der onzen af en liet zich niet met een gevecht in. Laat op den dag eindelijk ontving Caesar door zijn verspieders bericht, dat de berg door de zijnen werd bezet gehouden en de Helvetiërs waren afgetrokken; Considius had in zijn ontsteltenis dingen als door hem waargenomen gemeld, die hij niet had gezien. Caesar volgde op dezen dag de vijanden op den gewonen afstand en sloeg drie mijlen van hun kamp het zijne op.
23. Postridie eius diei, quod omnino biduum supererat, cum exercitui frumentum metiri oporteret, et quod a Bibracte, oppido Haeduorum longe maximo et copiosissimo, non amplius milibus passuum XVIII aberat, rei frumentariae prospiciendum existimavit; itaque iter ab Helvetiis avertit ac Bibracte ire contendit. Ea res per fugitivos L. Aemilii, decurionis equitum Gallorum, hostibus nuntiatur. Helvetii, seu quod timore perterritos Romanos discedere a se existimarent, eo magis quod pridie superioribus locis occupatis proelium non commisissent, sive eo quod re frumentaria intercludi posse confiderent, commutato consilio atque itinere converso nostros a novissimo agmine insequi ac lacessere coeperunt.
23. Daar na nog slechts twee dagen de troepen hun koorn moesten ontvangen en Bibracte, verreweg de grootste en het overvloedigst van alles voorziene stad der Haeduërs, niet meer dan 18 mijlen was verwijderd, meende Caesar voor de verpleging zorg te moeten dragen, wendde zich daarom den volgenden dag van de Helvetiërs af, en sloeg den weg naar Bibracte in. Dat werd den vijand door overloopers van Lucius Aemilius, een decurio der Gallische ruiters, verraden. In de meening, dat de Romeinen uit vrees aftrokken, hetgeen te aannemelijker was, omdat zij den vorigen dag, niettegenstaande zij de hooger gelegen stellingen bezet hadden, hen niet hadden aangegrepen, of in het vertrouwen, dat zij de Romeinen van den toevoer van levensmiddelen konden afsnijden, veranderden de Helvetiërs hun plan, keerden om en begonnen onze achterhoede na te zetten en te tergen.
24. Postquam id animum advertit, copias suas Caesar in proximum collem subduxit equitatumque, qui sustineret hostium impetum, misit. Ipse interim in colle medio triplicem aciem instruxit legionum quattuor veteranarum; in summo iugo duas legiones quas in Gallia citeriore proxime conscripserat et omnia auxilia conlocavit, ita ut supra se totum montem hominibus compleret; impedimenta sarcinasque in unum locum conferri et eum ab iis qui in superiore acie constiterant muniri iussit. Helvetii cum omnibus suis carris secuti impedimenta in unum locum contulerunt; ipsi confertissima acie, reiecto nostro equitatu, phalange facta sub primam nostram aciem successerunt.
24. Toen Caesar dit bemerkte, bracht hij zijn troepen op den dichtstbijzijnden heuvel, en zond zijn ruiterij af, om den voorwaarts dringenden vijand op te houden. Hij zelf stelde intusschen op het midden van den heuvel zijn vier oude legioenen in een drievoudige slagorde op. Maar op de kam van den bergrug liet hij de twee nieuwe legioenen, die hij in Gallië aan deze zijde der Alpen had gelicht, en alle hulptroepen stelling nemen, en zoo den ganschen berg bezetten, de bagage intusschen op één plaats bij elkaar brengen en die plaats door de soldaten der bovenste slagorde verschansen. De Helvetiërs waren met al hun wagens gevolgd en vereenigden hun trein op één plek; zijzelf wierpen in dichte drommen onze ruiterij terug en rukten dan in gesloten slagorde tegen onze eerste linie op.
25. Caesar primum suo, deinde omnium ex conspectu remotis equis, ut aequato omnium periculo spem fugae tolleret, cohortatus suos proelium commisit. Milites loco superiore pilis missis facile hostium phalangem perfregerunt. Ea disiecta gladiis destrictis in eos impetum fecerunt. Gallis magno ad pugnam erat impedimento quod pluribus eorum scutis uno ictu pilorum transfixis et conligatis, cum ferrum se inflexisset, neque evellere neque sinistra impedita satis commode pugnare poterant, multi ut diu iactato bracchio praeoptarent scutum manu emittere et nudo corpore pugnare. Tandem vulneribus defessi et pedem referre et, quod mons suberat circiter mille passuum spatio, eo se recipere coeperunt. Capto monte et succedentibus nostris, Boi et Tulingi, qui hominum milibus circiter XV agmen hostium claudebant et novissimis praesidio erant, ex itinere nostros ab latere aperto adgressi circumvenire, et id conspicati Helvetii, qui in montem sese receperant, rursus instare et proelium redintegrare coeperunt. Romani conversa signa bipertito intulerunt : prima et secunda acies, ut victis ac submotis resisteret, tertia, ut venientes sustineret.
25. Caesar liet eerst zijn eigen paard, vervolgens die van alle overigen verwijderen, om het gevaar voor allen gelijk te maken en de hoop op de vlucht te verijdelen; daarna wekte hij de zijnen met een toespraak op en begon den slag. Daar de soldaten van boven af hun werpspiesen slingerden, doorbraken zij gemakkelijk de gesloten slagorde der vijanden. En toen die eenmaal uiteen was geworpen, trokken zij hun zwaarden en stortten zich op hun tegenstanders. Het was den Galliërs in het gevecht tot groote hindernis, dat verscheidene schilden door één werpspies waren doorboord en aan elkaar gehecht. Wanneer daarbij de ijzeren punt was omgebogen, dan konden zij de spies er niet uittrekken, en, daar hun linkerarm alzoo in de vrije beweging was belemmerd, niet behoorlijk strijden. Velen gaven er daarom de voorkeur aan, na lang den arm heen en weer gezwaaid te hebben, het schild weg te werpen en zonder dit het lichaam beschermend wapen te vechten. Eindelijk begonnen zij na zware verliezen te wijken en zich op eenen ongeveer een mijl verwijderden berg terug te trekken. Toen zij den berg hadden bereikt en de onzen hen op de hielen volgden, vielen de Bojers en Tulingiërs, die met ongeveer vijftien duizend man de vijandelijke achterhoede vormden en den trein dekten, op marsch de onzen in de ongedekte flank aan en overweldigden hen, waarop de Helvetiërs, die zich op den berg hadden teruggetrokken, dit ziende, wederom begonnen aan te vallen en het gevecht te vernieuwen. De Romeinen maakten een zwenking en drongen in twee kolonnen voorwaarts; de eerste en tweede slaglinie maakten front tegen de reeds geslagen en teruggeworpen Helvetiërs, de derde weerde den aanval der juist aanrukkende Bojers en Tulingiërs af.
26. Ita ancipiti proelio diu atque acriter pugnatum est. Diutius cum sustinere nostrorum impetus non possent, alteri se, ut coeperant, in montem receperunt, alteri ad impedimenta et carros suos se contulerunt. Nam hoc toto proelio, cum ab hora septima ad vesperum pugnatum sit, aversum hostem videre nemo potuit. Ad multam noctem etiam ad impedimenta pugnatum est, propterea quod pro vallo carros obiecerunt et e loco superiore in nostros venientes tela coiciebant et non nulli inter carros rotasque mataras ac tragulas subiciebant nostrosque vulnerabant. Diu cum esset pugnatum, impedimentis castrisque nostri potiti sunt. Ibi Orgetorigis filia atque unus e filiis captus est. Ex eo proelio circiter hominum milia CXXX superfuerunt eaque tota nocte continenter ierunt [nullam partem noctis itinere intermisso]; in fines Lingonum die quarto pervenerunt, cum et propter vulnera militum et propter sepulturam occisorum nostri [triduum morati] eos sequi non potuissent. Caesar ad Lingonas litteras nuntiosque misit, ne eos frumento neve alia re iuvarent : qui si iuvissent, se eodem loco quo Helvetios habiturum. Ipse triduo intermisso cum omnibus copiis eos sequi coepit.
26. Zoo werd in onbeslisten kamp lang en heftig gevochten. Toen de vijanden den aanval der onzen niet langer konden weerstaan, trokken de Helvetiërs, zooals zij reeds begonnen waren, naar hun berg terug, terwijl de Bojers en Tulingiërs zich naar den tros en naar de wagens begaven. In dit geheele gevecht, dat van de zevende ure tot den avond heeft geduurd, zag men geen enkelen vijand vluchten. Tot laat in den nacht is er ook nog bij de bagage gestreden. Want zij hadden uit hun wagens een wagenburg gevormd en schoten van boven af op onze aanrukkende troepen, terwijl sommigen, tusschen de karren en raderen staande, hun werpspiesen in de hoogte slingerden en de onzen verwondden. Na langen strijd maakten wij ons meester van den trein en van de legerplaats. Daarbij werden Orgetorix' dochter en een van zijn zonen door de onzen gevangen genomen. Er waren na dit gevecht nog ongeveer 130.000 menschen over; dezen marcheerden den heelen nacht aan één stuk door en kwamen, zonder gedurende een oogenblik van den nacht zelfs hun tocht te hebben afgebroken, op den vierden dag in het gebied der Lingonen, terwijl de onzen wegens de zorg voor de verwonden en de teraardebestelling der gesneuvelden drie dagen oponthoud hadden en hen niet konden vervolgen. Doch Caesar zond brieven en boden aan de Lingonen, met den eisch, dat zij de Helvetiërs noch met koorn noch met iets anders van dienst zouden zijn; anders zou hij met hen als met de Helvetiërs handelen. Na verloop van drie dagen zette hij hen met al zijn troepen na.
27. Helvetii omnium rerum inopia adducti legatos de deditione ad eum miserunt. Qui cum eum in itinere convenissent seque ad pedes proiecissent suppliciterque locuti flentes pacem petissent, atque eos in eo loco quo tum essent suum adventum expectare iussisset, paruerunt. Eo postquam Caesar pervenit, obsides, arma, servos qui ad eos perfugissent, poposcit. Dum ea conquiruntur et conferuntur, [nocte intermissa] circiter hominum milia VI eius pagi qui Verbigenus appellatur, sive timore perterriti, ne armis traditis supplicio adficerentur, sive spe salutis inducti, quod in tanta multitudine dediticiorum suam fugam aut occultari aut omnino ignorari posse existimarent, prima nocte e castris Helvetiorum egressi ad Rhenum finesque Germanorum contenderunt.
27. Door gebrek aan alles tot het uiterste gebracht, zonden de Helvetiërs gezanten tot Caesar, om hem hun onderwerping aan te bieden. Zij troffen hem op den marsch aan, wierpen zich aan zijn voeten neder en smeekten deemoedig onder tranen om vrede. Caesar beval hun, in hun tegenwoordige legerplaats zijn aankomst af te wachten, wat zij deden. Daar gekomen eischte hij van hen gijzelaars, de uitlevering van wapenen en der overgeloopen slaven. Toen het intusschen, terwijl deze werden bijeengezocht en tezamengebracht, nacht was geworden, verlieten ongeveer 6000 man uit de gouw der Verbigeners, hetzij uit vrees, dat zij na uitlevering der wapenen zouden worden neergehouwen, hetzij in de hoop, dat hun vlucht, bij de groote menigte van gevangenen, voor Caesar geheel zou verborgen blijven, of in 't geheel niet zou bemerkt worden, bij het aanbreken van den nacht de legerplaats en sloegen de richting in naar den Rijn en het gebied der Germanen.
28. Quod ubi Caesar resciit, quorum per fines ierant his uti conquirerent et reducerent, si sibi purgati esse vellent, imperavit; reductos in hostium numero habuit; reliquos omnes obsidibus, armis, perfugis traditis in deditionem accepit. Helvetios, Tulingos, Latobrigos in fines suos, unde erant profecti, reverti iussit, et, quod omnibus frugibus amissis domi nihil erat quo famem tolerarent, Allobrogibus imperavit ut iis frumenti copiam facerent; ipsos oppida vicosque, quos incenderant, restituere iussit. Id ea maxime ratione fecit, quod noluit eum locum unde Helvetii discesserant vacare, ne propter bonitatem agrorum Germani, qui trans Rhenum incolunt, ex suis finibus in Helvetiorum fines transirent et finitimi Galliae provinciae Allobrogibusque essent. Boios petentibus Haeduis, quod egregia virtute erant cogniti, ut in finibus suis conlocarent, concessit; quibus illi agros dederunt quosque postea in parem iuris libertatisque condicionem atque ipsi erant receperunt.
28. Toen Caesar dit te weten kwam, zond hij den volken, door wier gebied zij waren getrokken, bevel, de vluchtelingen op te zoeken en uit te leveren, indien zij zelf niet voor medeschuldig wilden gehouden worden. De teruggebrachten behandelde hij als vijanden en, na de gijzelaars, wapenen en overloopers in ontvangst genomen te hebben, nam hij de onderwerping van alle overigen aan. Den Helvetiërs, Tulingiërs en Latoviciërs beval hij naar hun verlaten land terug te keeren en, omdat zij na het verlies van al hun graan thuis niets hadden te eten, gelastte hij den Allobrogen, hun den noodigen koornvoorraad te leveren; hun steden en dorpen, die zij hadden in brand gestoken, moesten zijzelf op zijn bevel weder opbouwen. Caesar handelde vooral daarom zoo, omdat hij niet wilde, dat het land der Helvetiërs verlaten bleef; anders mochten soms wegens de vruchtbaarheid der akkers de Germanen van over den Rijn naar Helvetië trekken en aldus de naaste buren der provincie Gallië en der Allobrogen worden. Aan de Haeduërs stond hij toe, op hun verzoek, de Bojers, wegens hun bekende, uitstekende dapperheid, in hun land op te nemen. De Haeduërs gaven hun nu land en kenden hun later gelijke rechten en vrijheden toe, als zijzelf hadden.
29. In castris Helvetiorum tabulae repertae sunt litteris Graecis confectae et ad Caesarem relatae, quibus in tabulis nominatim ratio confecta erat, qui numerus domo exisset eorum qui arma ferre possent, et item separatim, quot pueri, senes mulieresque. [Quarum omnium rerum] summa erat capitum Helvetiorum milium CCLXIII, Tulingorum milium XXXVI, Latobrigorum XIIII, Rauracorum XXIII, Boiorum XXXII; ex his qui arma ferre possent ad milia nonaginta duo. Summa omnium fuerunt ad milia CCCLXVIII. Eorum qui domum redierunt censu habito, ut Caesar imperaverat, repertus est numerus milium C et X.
29. In de legerplaats der Helvetiërs werden lijsten in Grieksch schrift gevonden en aan Caesar gebracht, die een berekening bevatten van het getal der uit hun land getrokken en strijdbare mannen, bij name aangewezen, benevens een afzonderlijke opgave der kinderen, vrouwen en grijsaards. In 't geheel beliep het getal der Helvetiërs 263.000 hoofden, der Tulingiërs 36.000, der Latoviciërs 14.000, der Rauriciërs 23.000, der Bojers 32.000. Van deze allen konden er ongeveer 92.000 de wapenen dragen. Alles en allen waren het circa 368.000 hoofden. Het getal van hen, die naar huis terugkeerden, bedroeg na de op Caesar's bevel gehouden telling 110.000.
30. Bello Helvetiorum confecto totius fere Galliae legati, principes civitatum, ad Caesarem gratulatum convenerunt : intellegere sese, tametsi pro veteribus Helvetiorum iniuriis populi Romani ab his poenas bello repetisset, tamen eam rem non minus ex usu [terrae] Galliae quam populi Romani accidisse, propterea quod eo consilio florentissimis rebus domos suas Helvetii reliquissent uti toti Galliae bellum inferrent imperioque potirentur, locumque domicilio ex magna copia deligerent quem ex omni Gallia oportunissimum ac fructuosissimum iudicassent, reliquasque civitates stipendiarias haberent. Petierunt uti sibi concilium totius Galliae in diem certam indicere idque Caesaris facere voluntate liceret : sese habere quasdam res quas ex communi consensu ab eo petere vellent. Ea re permissa diem concilio constituerunt et iure iurando ne quis enuntiaret, nisi quibus communi consilio mandatum esset, inter se sanxerunt.
30. Na het beëindigen van den Helvetischen oorlog kwamen gezanten uit bijna geheel Gallië, de opperhoofden der staten, tot Caesar, om hem geluk te wenschen. Ofschoon, zoo zeiden zij, Caesar slechts de Helvetiërs voor de oude beleedigingen, het Romeinsche volk aangedaan, door dezen oorlog had gestraft, begrepen ze toch, dat zulks voor Gallië niet minder nuttig was, dan voor de Romeinen, daar de Helvetiërs bij den bloeienden toestand huns lands slechts daarom waren uitgetrokken, om geheel Gallië te beoorlogen en, na de onderwerping ervan, voor zich het best gelegen en vruchtbaarste deel van Gallië tot woonplaats uit te kiezen en de overige staten cijnsbaar te maken. Zij verzochten Caesar, hun toe te staan met zijn bewilliging een algemeenen landdag voor geheel Gallië tegen een bepaalden dag uit te schrijven; zij wilden na gemeenschappelijk besluit enkele beden tot hem richten. Toen het verlof was verkregen, bepaalden zij den dag voor hun samenkomst en verbonden zich onder eede, dat met uitzondering van hen, wien het met gemeen overleg was opgedragen, niemand iets van het verhandelde zou bekend maken.
31. Eo concilio dimisso, idem princeps civitatum qui ante fuerant ad Caesarem reverterunt petieruntque uti sibi secreto in occulto de sua omniumque salute cum eo agere liceret. Ea re impetrata sese omnes flentes Caesari ad pedes proiecerunt: non minus se id contendere et laborare ne ea quae dixissent enuntiarentur quam uti ea quae vellent impetrarent, propterea quod, si enuntiatum esset, summum in cruciatum se venturos viderent. Locutus est pro his Diviciacus Haeduus: Galliae totius factiones esse duas; harum alterius principatum tenere Haeduos, alterius Arvernos. Hi cum tantopere de potentatu inter se multos annos contenderent, factum esse uti ab Arvernis Sequanisque Germani mercede arcesserentur. Horum primo circiter milia XV Rhenum transisse; postea quam agros et cultum et copias Gallorum homines feri ac barbari adamassent, traductos plures; nunc esse in Gallia ad C et XX milium numerum. Cum his Haeduos eorumque clientes semel atque iterum armis contendisse; magnam calamitatem pulsos accepisse, omnem nobilitatem, omnem senatum, omnem equitatum amisisse. Quibus proeliis calamitatibusque fractos, qui et sua virtute et populi Romani hospitio atque amicitia plurimum ante in Gallia potuissent, coactos esse Sequanis obsides dare nobilissimos civitatis et iure iurando civitatem obstringere sese neque obsides repetituros neque auxilium a populo Romano imploraturos neque recusaturos quo minus perpetuo sub illorum dicione atque imperio essent. Unum se esse ex omni civitate Haeduorum qui adduci non potuerit ut iuraret aut liberos suos obsides daret. Ob eam rem se ex civitate profugisse et Romam ad senatum venisse auxilium postulatum, quod solus neque iure iurando neque obsidibus teneretur. Sed peius victoribus Sequanis quam Haeduis victis accidisse, propterea quod Ariovistus, rex Germanorum, in eorum finibus consedisset tertiamque partem agri Sequani, qui esset optimus totius Galliae, occupavisset et nunc de altera parte tertia Sequanos decedere iuberet, propterea quod paucis mensibus ante Harudum milia hominum XXIIII ad eum venissent, quibus locus ac sedes pararentur. Futurum esse paucis annis uti omnes ex Galliae finibus pellerentur atque omnes Germani Rhenum transirent; neque enim conferendum esse Gallicum cum Germanorum agro neque hanc consuetudinem victus cum illa comparandam. Ariovistum autem, ut semel Gallorum copias proelio vicerit, quod proelium factum sit ad Magetobrigam, superbe et crudeliter imperare, obsides nobilissimi cuiusque liberos poscere et in eos omnia exempla cruciatusque edere, si qua res non ad nutum aut ad voluntatem eius facta sit. Hominem esse barbarum, iracundum, temerarium : non posse eius imperia diutius sustineri. Nisi quid in Caesare populoque Romano sit auxilii, omnibus Gallis idem esse faciendum quod Helvetii fecerint, ut domo emigrent, aliud domicilium, alias sedes, remotas a Germanis, petant fortunamque, quaecumque accidat, experiantur. Haec si enuntiata Ariovisto sint, non dubitare quin de omnibus obsidibus qui apud eum sint gravissimum supplicium sumat. Caesarem vel auctoritate sua atque exercitus vel recenti victoria vel nomine populi Romani deterrere posse ne maior multitudo Germanorum Rhenum traducatur, Galliamque omnem ab Ariovisti iniuria posse defendere.
31. Nadat deze landdag was uiteengegaan, keerden dezelfde hoofden der staten, die al vroeger bij Caesar waren geweest, naar hem terug en verzochten hem om in 't geheim met hem hun en aller welzijn te bespreken. Toen Caesar hun ook dit toestond, wierpen zij zich allen onder tranen aan zijn voeten, verklarende, dat zij in dezelfde mate zich beijverden en er naar streefden, dat hunne mededeelingen werden geheim gehouden, als dat hun wenschen ingewilligd werden; want lekte er iets van uit, dan zagen zij den pijnlijksten dood voor oogen. De Haeduër Diviciacus voerde in hun naam het woord: "Geheel Gallië was in twee partijen verdeeld; aan het hoofd der eene stonden de Haeduërs, aan het hoofd der andere de Arverners. Vele jaren hadden deze beiden om het hevigst om de opperheerschappij gestreden; eindelijk was het ertoe gekomen, dat zoowel door de Arverners als door de Sequaners Germanen in soldij werden genomen. Aanvankelijk waren er ongeveer 15.000 van dezen over den Rijn gekomen; nadat echter die ruwe en wilde gezellen in de akkers, de levenswijze en den welstand van Gallië behagen hadden gevonden, waren er meer gevolgd; thans beliep hun getal in Gallië ongeveer 120.000. De Haeduërs en hun bondgenooten hadden herhaalde malen met hen gestreden, waren echter met zware verliezen geslagen en hadden hun ganschen adel, hun geheelen senaat en hun geheele ruiterij er bij ingeboet. Door deze slagen en nederlagen waren de Haeduërs, eenmaal door hun eigen dapperheid en door de gastvriendschap en het bondgenootschap met de Romeinen het machtigste volk in GallIië, gebroken en gedwongen de eersten van hun stam aan de Sequanen als gijzelaars te geven; ja zelfs had de staat zich onder eede moeten verbinden, nooit de gijzelaars terug te zullen vragen, nooit de Romeinen om hulp te zullen inroepen, nooit in der eeuwigheid ook maar in verzet te komen tegen de macht en de opperheerschappij der Germanen. Hij, Diviciacus, was de eenige uit den geheelen staat der Haeduërs, die zich niet had laten bewegen dien eed te doen, of zijn kinderen als gijzelaars te stellen. Daarom had hij uit zijn land moeten vluchten en was hij naar Rome gegaan, om bij den senaat hulp te vragen, daar hij alléén noch door een eed, noch door gijzelaars was gebonden. Overigens was 't den overwinnenden Sequaners nog slechter gegaan dan den overwonnen Haeduërs. Want Ariovistus, de koning der Germanen, had zich in hun gebied gevestigd en een derde deel van het land der Sequaners, dat het beste was van geheel Gallië, bezet, terwijl hij nu zelfs den Sequaners gelastte het tweede derde deel te ontruimen, omdat weinige maanden te voren 24.000 Haruders tot hem waren gekomen, voor wie plaats en woning moest worden ingeruimd. Zoodoende zouden binnen luttel jaren alle Galliërs uit hun land worden verdreven en alle Germanen over den Rijn gaan, want Gallische grond kon met Germaanschen grond, noch Gallische met Germaansche levenswijze worden vergeleken. Ariovistus nu voerde sedert de groote overwinning op de Gallische hoofdmacht bij Admagetobriga een overmoedig en wreed bestuur, hij eischte de kinderen der voornaamsten als gijzelaars en legde hun alle mogelijke straffen en kwellingen op, wanneer iets niet op zijn wenk en naar zijn wil geschiedde. Hij was een ruw, driftig en hartstochtelijk man; men kon zijn heerschappij niet langer dragen. Vond men bij Caesar en de Romeinen geen hulp, dan waren alle Galliërs wel gedwongen het voorbeeld der Helvetiërs te volgen, namelijk hun vaderland te verlaten, een andere woonplaats, een ander land, ver van de Germanen, te zoeken en hun geluk te beproeven, hoe 't ook mocht afloopen. Vernam Ariovistus iets van deze mededeelingen, hij zou zonder twijfel aan alle gijzelaars, die in zijn handen waren, de gruwelijkste doodstraf laten voltrekken. Caesar kon hem door zijn persoonlijk aanzien, door zijn leger, door zijn pas behaalde overwinning, of door den naam van het Romeinsche volk afschrikken, om nog meer Germanen over den Rijn te voeren; hij alleen kon gansch Gallië tegen de gewelddadigheden van Ariovistus beschermen."
32. Hac oratione ab Diviciaco habita omnes qui aderant magno fletu auxilium a Caesare petere coeperunt. Animadvertit Caesar unos ex omnibus Sequanos nihil earum rerum facere quas ceteri facerent sed tristes capite demisso terram intueri. Eius rei quae causa esset miratus ex ipsis quaesiit. Nihil Sequani respondere, sed in eadem tristitia taciti permanere. Cum ab his saepius quaereret neque ullam omnino vocem exprimere posset, idem Diviacus Haeduus respondit : hoc esse miseriorem et graviorem fortunam Sequanorum quam reliquorum, quod soli ne in occulto quidem queri neque auxilium implorare auderent absentisque Ariovisti crudelitatem, velut si coram adesset, horrerent, propterea quod reliquis tamen fugae facultas daretur, Sequanis vero, qui intra fines suos Ariovistum recepissent, quorum oppida omnia in potestate eius essent, omnes cruciatus essent perferendi.
32. Na deze rede van Diviciacus baden alle aanwezigen met luid gejammer Caesar om hulp. Caesar bemerkte, dat de Sequaners alleen zich niet gedroegen als de overigen, maar treurig met neerhangend hoofd naar den grond staarden. Verwonderd vroeg hij hen naar de oorzaak van deze hun houding. De Sequaners antwoordden niets en volhardden in hun stomme droefheid. Toen hij na herhaalde vragen geen woord uit hen kon krijgen, nam Diviciacus de Haeduër wederom het woord : "Het lot der Sequaners was daarom veel beklagenswaardiger en harder dan dat van alle anderen, omdat zij alleen niet eens in stilte durfden klagen, of om hulp vragen en voor de wreedheid van Ariovistus, ook in zijn afwezigheid, sidderden, alsof hij voor hen stond. Want de anderen konden nog vluchten, maar de Sequaners moesten, daar zij Ariovistus in hun land hadden opgenomen en al hun steden in zijn macht waren, zich alle mishandelingen laten welgevallen."
33. His rebus cognitis Caesar Gallorum animos verbis confirmavit pollicitusque est sibi eam rem curae futuram; magnam se habere spem et beneficio suo et auctoritate adductum Ariovistum finem iniuriis facturum. Hac oratione habita concilium dimisit. Et secundum ea multae res eum hortabantur quare sibi eam rem cogitandam et suscipiendam putaret, in primis quod Haeduos, fratres consanguineosque saepe numero a senatu appellatos, in servitute atque [in] dicione videbat Germanorum teneri eorumque obsides esse apud Ariovistum ac Sequanos intellegebat; quod in tanto imperio populi Romani turpissimum sibi et rei publicae esse arbitrabatur. Paulatim autem Germanos consuescere Rhenum transire et in Galliam magnam eorum multitudinem venire populo Romano periculosum videbat, neque sibi homines feros ac barbaros temperaturos existimabat quin, cum omnem Galliam occupavissent, ut ante Cimbri Teutonique fecissent, in provinciam exirent atque inde in Italiam contenderent [, praesertim cum Sequanos a provincia nostra Rhodanus divideret]; quibus rebus quam maturrime occurrendum putabat. Ipse autem Ariovistus tantos sibi spiritus, tantam arrogantiam sumpserat, ut ferendus non videretur.
33. Hierop sprak Caesar den Galliërs moed in en beloofde hun, dat hij zich de zaak zou aantrekken; hij had er goede hoop op, dat Ariovistus, uit aanmerking van Caesars goede diensten en uit eerbied voor zijn persoon, er zich toe zou laten bewegen een eind aan zijn gewelddadigheden te maken. Met deze woorden liet hij de vergadering uiteengaan. Bovendien dreven vele andere redenen Caesar aan, deze zaak ter harte te nemen en aan te vatten; vooral, omdat hij de Haeduërs, die de senaat zoo dikwijls vrienden en broeders genoemd had, in slaafsche afhankelijkheid van de Germanen zag en vernam, dat Ariovistus en de Sequaners gijzelaars van hen hadden, wat hij, bij de uitgebreidheid van Rome's heerschappij, voor zich en voor het Romeinsche volk voor de grootste schande hield. Verder erkende hij een groot gevaar voor Rome erin, als de Germanen zich er langzamerhand aan gewenden over den Rijn te trekken en een groote massa Germanen zich in Gallië vestigden. Ook geloofde hij niet, dat deze wilde barbaren, als zij eenmaal in het bezit van geheel Gallië waren, zich zouden laten weerhouden, om, zooals vroeger de Kimbren en Teutonen hadden gedaan, in de provincie binnen te dringen en vandaar naar Italië te ijlen, vooral daar slechts de Rhodanus de provincie van de Sequaners scheidt. Dit gevaar meende hij onverwijld te moeten afwenden. Ariovistus was bovendien zoo overmoedig en aanmatigend geworden, dat hij hem onverdragelijk scheen.
34. Quam ob rem placuit ei ut ad Ariovistum legatos mitteret, qui ab eo postularent uti aliquem locum medium utrisque conloquio deligeret : velle sese de re publica et summis utriusque rebus cum eo agere. Ei legationi Ariovistus respondit : si quid ipsi a Caesare opus esset, sese ad eum venturum fuisse; si quid ille se velit, illum ad se venire oportere. Praeterea se neque sine exercitu in eas partes Galliae venire audere quas Caesar possideret, neque exercitum sine magno commeatu atque molimento in unum locum contrahere posse. Sibi autem mirum videri quid in sua Gallia, quam bello vicisset, aut Caesari aut omnino populo Romano negotii esset.
34. Derhalve besloot Caesar gezanten naar Ariovistus te zenden met den eisch, dat hij de eene of andere plaats halfweg tusschen hen beiden tot een mondgesprek zou bepalen; hij wilde met hem over staatsaangelegenheden en zaken van het hoogste belang voor hen beiden handelen. Ariovistus gaf dit gezantschap tot bescheid, dat hij, als hij Caesar noodig had, tot hem zou komen; wilde Caesar iets van hem, dan moest Caesar tot hem komen. Bovendien waagde hij zich niet zonder leger in dat deel van Gallië, hetwelk Caesar in bezit had, en zonder grooten toevoer en groote inspanning kon hij geen leger op één punt samentrekken. Hij verwonderde er zich echter over, wat Caesar of in 't algemeen het Romeinsche volk te maken hadden met zijn Gallië, dat hij in eerlijken kamp had overwonnen.
35. His responsis ad Caesarem relatis, iterum ad eum Caesar legatos cum his mandatis mittit : quoniam tanto suo populique Romani beneficio adtectus, cum in consulatu suo rex atque amicus a senatu appellatus esset, hanc sibi populoque Romano gratiam referret ut in conloquium venire invitatus gravaretur neque de communi re dicendum sibi et cognoscendum putaret, haec esse quae ab eo postularet : primum ne quam multitudinem hominum amplius trans Rhenum in Galliam traduceret; deinde obsides quos haberet ab Haeduis redderet Sequanisque permitteret ut quos illi haberent voluntate eius reddere illis liceret; neve Haeduos iniuria lacesseret neve his sociisque eorum bellum inferret. Si [id] ita fecisset, sibi populoque Romano perpetuam gratiam atque amicitiam cum eo futuram; si non impetraret, sese, quoniam M. Messala, M. Pisone consulibus senatus censuisset uti quicumque Galliam provinciam obtineret, quod commodo rei publicae facere posset, Haeduos ceterosque amicos populi Romani defenderet, se Haeduorum iniurias non neglecturum.
35. Na dit antwoord zond Caesar wederom gezanten tot Ariovistus met deze opdracht: Dewijl hij, niettegenstaande hij zoo groote gunst van Caesar en van het Romeinsche volk had ondervonden, toen hij onder Caesars consulaat als koning en bondgenoot door den senaat was erkend, op deze wijze zijn dankbaarheid toonde, door te weigeren de uitnoodiging tot een mondeling onderhoud aan te nemen en over gemeenschappelijke belangen met Caesar te spreken en te beraadslagen, zoo liet Caesar hem eenvoudig zijn eischen weten. Vooreerst zou hij geen verdere massa's meer over den Rijn naar Gallië voeren; vervolgens aan de Haeduërs de gijzelaars, die hij van hen had, teruggeven en den Sequaners veroorloven hetzelfde te doen met de gijzelaars, die zij van de Haeduërs hadden; ten laatste zou hij de Haeduërs niet mishandelen, en noch hun, noch hun bondgenooten den oorlog aandoen. Gaf Ariovistus gevolg aan deze eischen, dan zou hij met Caesar en het Romeinsche volk eeuwig in vrede en vriendschap leven; zoo niet, dan zou Caesar, overeenkomstig een senaatsbesluit onder de consuls Marcus Messala en Marcus Piso, waarbij de stadhouder der provincie Gallië, in zoover hij dat ten beste van den staat kon doen, verplicht was de Haeduërs en de overige bondgenooten van het Romeinsche volk te beschermen, de mishandelingen den Haeduërs aangedaan niet ongestraft laten.
36. Ad haec Ariovistus respondit : ius esse belli ut qui vicissent iis quos vicissent quem ad modum vellent imperarent. Item populum Romanum victis non ad alterius praescriptum, sed ad suum arbitrium imperare consuesse. Si ipse populo Romano non praescriberet quem ad modum suo iure uteretur, non oportere se a populo Romano in suo iure impediri. Haeduos sibi, quoniam belli fortunam temptassent et armis congressi ac superati essent, stipendiarios esse factos. Magnam Caesarem iniuriam facere, qui suo adventu vectigalia sibi deteriora faceret. Haeduis se obsides redditurum non esse neque his neque eorum sociis iniuria bellum inlaturum, si in eo manerent quod convenisset stipendiumque quotannis penderent; si id non fecissent, longe iis fraternum nomen populi Romani afuturum. Quod sibi Caesar denuntiaret se Haeduorum iniurias non neglecturum, neminem secum sine sua pernicie contendisse. Cum vellet, congrederetur : intellecturum quid invicti Germani, exercitatissimi in armis, qui inter annos XIIII tectum non subissent, virtute possent.
36. Ariovistus antwoordde daarop : "Overeenkomstig het oorlogsrecht kon de overwinnaar met de overwonnenen handelen naar goedvinden. Ook het Romeinsche volk placht met de overwonnen volken niet naar een andermans voorschriften, maar naar eigen goeddunken te handeln. Schreef hij den Romeinen niet voor, hoe zij hun recht hadden uit te oefenen, van hun kant moesten de Romeinen hem niet in de uitoefening van zijn recht belemmeren. De Haeduërs hadden het geluk der wapenen beproefd, zij waren slaags met hem geraakt en hadden het onderspit gedolven; ten gevolge daarvan waren zij hem schatplichtig geworden. Caesar handelde zeer onrechtvaardig, dat hij door zijn ingrijpen hem zijn inkomsten verminderde. Den Haeduërs zou hij de gijzelaars niet teruggeven, maar hij zou noch hen, noch hun bondgenooten wederrechtelijk beoorlogen, indien zij ten minste de overeenkomst hielden en jaarlijks hun schatting betaalden. Deden zij dat niet, dan zou hun de broedertitel van het Romeinsche volk niets helpen. Wanneer Caesar hem aankondigde, niet onverschillig te zullen blijven bij de mishandelingen der Haeduërs, hij bedenke, dat nog niemand met hem, Ariovistus, dan tot zijn eigen verderf had gestreden. Caesar mocht komen, als hij wilde! hij zou de dapperheid der onoverwinbare Germanen, die zoo buitengewoon bedreven waren met de wapenen en die 14 jaar lang onder geen dak waren gekomen, ondervinden!
37. Haec eodem tempore Caesari mandata referebantur et legati ab Haeduis et a Treveris veniebant : Haedui questum quod Harudes, qui nuper in Galliam transportati essent, fines eorum popularentur; sese ne obsidibus quidem datis pacem Ariovisti redimere potuisse; Treveri autem, pagos centum Sueborum ad ripas Rheni consedisse, qui Rhemum transire conarentur; his praeesse Nasuam et Cimberium fratres. Quibus rebus Caesar vehementer commotus maturandum sibi existimavit, ne, si nova manus Sueborum cum veteribus copiis Ariovisti sese coniunxisset, minus facile resisti posset. Itaque re frumentaria quam celerrime potuit comparata magnis itineribus ad Ariovistum contendit.
37. Terzelfder tijd als Caesar dit antwoord ontving, kwamen gezanten der Haeduërs en Trevirers aan; de Haeduërs om zich te beklagen, dat de Haruden, die zich kort geleden naar Gallië hadden verplaatst, hun gebied verwoestten - zij konden niet eens door het stellen van gijzelaars van Ariovistus den vrede koopen -; de Trevirers met het bericht, dat de honderd stammen der Sueven aan de oevers van den Rijn stonden en de rivier wilden oversteken; Nasua en Cimberius, twee broeders, waren hun aanvoerders. Door deze tijdingen ten zeerste verontrust, meende Caesar geen oogenblik te moeten verliezen, opdat niet, door de vereeniging der nieuwe schare van Sueven met het oude leger van Ariovistus, de tegenstand hem minder gemakkelijk zou worden. Derhalve regelde hij zoo spoedig mogelijk de verpleging en snelde met ijlmarschen Ariovistus tegemoet.
38. Cum tridui viam processisset, nuntiatum est ei Ariovistum cum suis omnibus copiis ad occupandum Vesontionem, quod est oppidum maximum Sequanorum, contendere [triduique viam a suis finibus processisse]. Id ne accideret, magnopere sibi praecavendum Caesar existimabat. Namque omnium rerum quae ad bellum usui erant summa erat in eo oppido facultas, idque natura loci sic muniebatur ut magnam ad ducendum bellum daret facultatem, propterea quod flumen [alduas] Dubis ut circino circumductum paene totum oppidum cingit, reliquum spatium, quod est non amplius pedum MDC, qua flumen intermittit, mons continet magna altitudine, ita ut radices eius montis ex utraque parte ripae fluminis contingant, hunc murus circumdatus arcem efficit et cum oppido coniungit. Huc Caesar magnis nocturnis diurnisque itineribus contendit occupatoque oppido ibi praesidium conlocat.
38. Na een marsch van drie dagen meldde men hem, dat Ariovistus met zijn gansche leger was opgebroken, om Vesontio, de hoofdstad der Sequaners, te bezetten en dat hij reeds drie dagmarschen over de grenzen van zijn land had afgelegd. Het bezetten dezer stad meende Caesar tot elken prijs te moeten verhoeden. Want alle mogelijke oorlogsbehoeften waren in die stad zeer gemakkelijk te verkrijgen, en door haar natuurlijke ligging was zij zoo beschermd, dat haar bezit een schoone gelegenheid bood den oorlog te rekken, dewijl de rivier Dubis (Doubs) bijna de gansche veste als in een kring omstroomt. En aan de zijde, waar de stroom haar niet bespoelt, neemt een hooge berg de gansche ruimte, die niet breeder dan 600 voet is, in, zóó dat de oevers der rivier aan beide kanten den voet van den berg raken. Een muur omringt hem, welke hem tot een burcht maakt en met de stad vereenigt. Hierheen marcheerde Caesar in groote marschen bij dag en bij nacht, nam de stad in bezit en legde er een bezetting in.
39. Dum paucos dies ad Vesontionem rei frumentariae commeatusque causa moratur, ex percontatione nostrorum vocibusque Gallorum ac mercatorum, qui ingenti magnitudine corporum Germanos, incredibili virtute atque exercitatione in armis esse praedicabant (saepe numero sese cum his congressos ne vultum quidem atque aciem oculorum dicebant ferre potuisse), tantus subito timor omnem exercitum occupavit ut non mediocriter omnium mentes animosque perturbaret. Hic primum ortus est a tribunis militum, praefectis, reliquisque qui ex urbe amicitiae causa Caesarem secuti non magnum in re militari usum habebant : quorum alius alia causa inlata, quam sibi ad proficiscendum necessariam esse diceret, petebat ut eius voluntate discedere liceret; non nulli pudore adducti, ut timoris suspicionem vitarent, remanebant. Hi neque vultum fingere neque interdum lacrimas tenere poterant : abditi in tabernaculis aut suum fatum querebantur aut cum familiaribus suis commune periculum miserabantur. Vulgo totis castris testamenta obsignabantur. Horum vocibus ac timore paulatim etiam ii qui magnum in castris usum habebant, milites centurionesque quique equitatui praeerant, perturbabantur. Qui se ex his minus timidos existimari volebant, non se hostem vereri, sed angustias itineris et magnitudinem silvarum quae intercederent inter ipsos atque Ariovistum, aut rem frumentariam, ut satis commode supportari posset, timere dicebant. Non nulli etiam Caesari nuntiabant, cum castra moveri ac signa ferri iussisset, non fore dicto audientes milites neque propter timorem signa laturos.
39. Terwijl Caesar enkele dagen bij Vesontio, om de verpleging en den toevoer te regelen, vertoefde, maakte zich, ten gevolge der navorschingen van de onzen en door de praatjes der Galliërs en der kooplieden, die uitbazuinden, dat de Germanen reusachtig groot van gestalte waren, ongeloofelijk dapper, geoefend in de wapens (zij hadden in de vele gevechten met hen niet eens de uitdrukking van hun gelaat en hun vurigen blik kunnen verdragen), een zoo groote schrik plotseling van het geheele leger meester, dat aller hoofden en zinnen in niet geringe mate in de war geraakten. Deze vrees vertoonde zich het eerst bij de krijgstribunen, praefecten en anderen, die Caesar slechts uit vriendschap uit Rome gevolgd waren en maar weinig van het handwerk van den krijg verstonden. De een voerde dezen, de ander een anderen grond aan voor een noodzakelijk vertrek, waaroe zij Caesar verlof vroegen; sommigen bleven achter uit eergevoel, om de verdenking van lafheid te ontgaan; zij konden echter hun gelaat niet beheerschen en nu en dan hun tranen niet bedwingen; in hun tenten verscholen beklaagden zij òf hun lot, òf jammerden met hun vertrouwden over het gemeenschappelijk gevaar. Overal in het geheelel leger werden testamenten gemaakt. Door hun praatjes en hun versaagdheid geraakten ook allengs zij, die groote ervaring van den krijg hadden, in onrust, de centurio's en de aanvoerders der ruiterij. Diegenen van hen, die nog voor het onverschrokkenst wilden doorgaan, wendden voor, dat niet de vijand hen zoo bevreesd maakte, maar de moeilijke bergpassen en de uitgestrekte wouden, die tusschen ons en Ariovistus lagen, of, dat zij vreesden, dat men de levensmiddelen niet gemakkelijk zou kunnen aanvoeren. Eenigen meldden zelfs aan Caesar, dat de soldaten uit vrees het bevel om op te breken en uit te rukken niet zouden gehoorzamen en niet zouden marcheeren.
40. Haec cum animadvertisset, convocato consilio omniumque ordinum ad id consilium adhibitis centurionibus, vehementer eos incusavit : primum, quod aut quam in partem aut quo consilio ducerentur sibi quaerendum aut cogitandum putarent. Ariovistum se consule cupidissime populi Romani amicitiam adpetisse; cur hunc tam temere quisquam ab officio discessurum iudicaret? Sibi quidem persuaderi cognitis suis poslulatis atque aequitate condicionum perspecta eum neque suam neque populi Romani gratiam repudiaturum. Quod si furore atque amentia impulsum bellum intulisset, quid tandem vererentur? Aut cur de sua virtute aut de ipsius diligentia desperarent? Factum eius hostis periculum patrum nostrorum memoria Cimbris et Teutonis a C. Mario pulsis [cum non minorem laudem exercitus quam ipse imperator meritus videbatur]; factum etiam nuper in Italia servili tumultu, quos tamen aliquid usus ac disciplina, quam a nobis accepissent, sublevarint. Ex quo iudicari posse quantum haberet in se boni constantia, propterea quod quos aliquam diu inermes sine causa timuissent hos postea armatos ac victores superassent. Denique hos esse eosdem Germanos quibuscum saepe numero Helvetii congressi non solum in suis sed etiam in illorum finibus plerumque superarint, qui tamen pares esse nostro exercitui non potuerint. Si quos adversum proelium et fuga Gallorum commoveret, hos, si quaererent, reperire posse diuturnitate belli defatigatis Gallis Ariovistum, cum multos menses castris se ac paludibus tenuisset neque sui potestatem fecisset, desperantes iam de pugna et dispersos subito adortum magis ratione et consilio quam virtute vicisse. Cui rationi contra homines barbaros atque imperitos locus fuisset, hac ne ipsum quidem sperare nostros exercitus capi posse. Qui suum timorem in rei frumentariae simulationem angustiasque itineris conferrent, facere arroganter, cum aut de officio imperatoris desperare aut praescribere viderentur. Haec sibi esse curae; frumentum Sequanos, Leucos, Lingones subministrare, iamque esse in agris frumenta matura; de itinere ipsos brevi tempore iudicaturos. Quod non fore dicto audientes neque signa laturi dicantur, nihil se ea re commoveri : scire enim, quibuscumque exercitus dicto audiens non fuerit, aut male re gesta fortunam defuisse aut aliquo facinore comperto avaritiam esse convictam. Suam innocentiam perpetua vita, felicitatem Helvetiorum bello esse perspectam. Itaque se quod in longiorem diem conlaturus fuisset repraesentaturum et proxima nocte de quarta, vigilia castra moturum, ut quam primum intellegere posset utrum apud eos pudor atque officium an timor plus valeret. Quod si praeterea nemo sequatur, tamen se cum sola decima legione iturum, de qua non dubitet, sibique eam praetoriam cohortem futuram. Huic legioni Caesar et indulserat praecipue et propter virtutem confidebat maxime.
40. Toen Caesar dit had vernomen, riep hij een krijgsraad bijeen, waartoe hij ook de centurionen van het geheele leger uitnoodigde, en deed hun heftige verwijten; vooreerst, dat zij zich geroepen achtten te onderzoeken, of te overwegen, in welke richting en met welk doel men hen liet marcheeren. "Ariovistus had onder zijn consulaat met den hoogsten ijver gestreefd naar de vriendschap der Romeinen; waarom moest men dan aannemen, dat hij zoo zonder grond zijn plicht zou vergeten? Hij voor zich was overtuigd, dat Ariovistus, wanneer hij zijn eischen had vernomen en de billijkheid zijner voorstellen ingezien, Caesars gunst en die van het Romeinsche volk niet zou willen verspelen. Wanneer echter Ariovistus in woede en verblinding den oorlog begon, wat hadden zij dan te vreezen, of waarom zouden zij geen vertrouwen hebben in hun dapperheid of zijn, Caesar's, bedachtzaamheid? Men had zich reeds ten tijde van onze vaderen met dezen vijand gemeten, toen Gajus Marius de Kimbren en Teutonen geslagen en daarbij het leger niet minder roem verworven had, dan de veldheer zelf. Ook onlangs had men zich met dezen vijand in Italië gemeten, bij den opstand der slaven, waar hem toch eenigermate de ervaring en de krijgstucht, die hij van ons had geleerd, te stade kwam. Hieruit kon men oordeelen, hoe heilzaam het is te volharden, want ten laatste heeft men dezelfde vijanden, die men zonder reden een tijdlang, toen zij geen wapens hadden, heeft gevreesd, trots hun wapens en hun overwinningen, geslagen. Kortom, dit was dezelfde vijand, met wien de Helvetiërs niet alleen in hun eigen land, maar ook in Germanië zelf dikwijls slaags zijn geweest en dien zij meestal hebben overwonnen, de Helvetiërs, die ons leger niet hebben kunnen weerstaan. Mocht ook de nederlaag en de vlucht der Galliërs sommigen verontrusten, bij nader onderzoek konden dezen bevinden, dat de Galliërs door den langen duur van den krijg vermoeid waren, en zoo heeft Ariovistus de Galliërs, na zich maanden lang in zijn legerplaats en tusschen de moerassen te hebben opgehouden, zonder zich bloot te geven, plotseling overvallen, toen zij reeds alle hoop op een slag hadden opgegeven en zich verspreid hadden, en hen meer door sluw overleg dan door dapperheid overwonnen. Dergelijke kunstgrepen mochten op hun plaats zijn tegenover onervaren wilden, maar dat onze legers zich op die manier zouden laten vangen, kon Ariovistus zelf toch niet verwachten. Zij, die bij hun angst zich verscholen achter de slecht gehuichelde bezorgdheid wegens de verpleging en de nauwe bergpassen, handelden vermetel, daar zij òf aan het plichtgevoel des veldheers twijfelden, òf hem voorschriften wilden geven. Dat was zijn zaak: de Sequaners, de Leukers en de Lingonen hadden graan te leveren, en reeds was het koorn op de velden rijp; over den toestand der wegen zouden zijzelf binnenkort kunnen oordeelen. Wat het praatje betrof, dat de soldaten niet gehoorzamen en niet marcheeren zouden, dat was hem volkomen onverschillig; immers hij wist, dat een leger slechts de gehoorzaamheid opzei aan den veldheer, die het òf slecht en ongelukkig aanvoerde, òf van wiens hebzucht het door een onloochenbare daad overtuigd was. Zijn onbaatzuchtigheid was door zijn gansche leven, zijn wapengeluk door den oorlog met de Helvetiërs voldoende bewezen. Hij zou derhalve terstond doen, wat hij eerst voornemens was geweest nog eenige dagen uit te stellen, en reeds in den volgenden nacht met de vierde nachtwake opbreken, om zoo spoedig mogelijk te weten, of eergevoel en plicht, dan of angst bij hen overwoog. Volgde hem ook niemand anders, dan zou hij met het tiende legioen alleen afmarcheeren; van dit legioen was hij zeker en het zou hem tot lijfwacht zijn." Dit legioen had Caesar altijd bijzonder begunstigd en hij stelde er wegens zijn dapperheid het grootste vertrouwen op.
41. Hac oratione habita mirum in modum conversae sunt omnium mentes summaque alacritas et cupiditas belli gerendi innata est, princepsque X. legio per tribunos militum ei gratias egit quod de se optimum iudicium fecisset, seque esse ad bellum gerendum paratissimam confirmavit. Deinde reliquae legiones cum tribunis militum et primorum ordinum centurionibus egerunt uti Caesari satis facerent : se neque umquam dubitasse neque timuisse neque de summa belli suum iudicium sed imperatoris esse existimavisse. Eorum satisfactione accepta et itinere exquisito per Diviciacum, quod ex Gallis ei maximam fidem habebat, ut milium amplius quinquaginta circuitu locis apertis exercitum duceret, de quarta vigilia, ut dixerat, profectus est. Septimo die, cum iter non intermitteret, ab exploratoribus certior factus est Ariovisti copias a nostris milia passuum IIII et XX abesse.
41. Door deze rede kwam er een wonderbare ommekeer in de algemeene stemming, en ontstond er de grootste opgewektheid en strijdlust. Het eerst liet het tiende legioen door zijn krijgstribunen Caesar dank weten voor het uitgesproken allergunstigst oordeel, met de verzekering, dat het tot den kamp zeer bereid was. Vervolgens droegen ook de overige legioenen hun krijgstribunen en oppercenturio's op, hen bij Caesar te rechtvaardigen. Zij hadden nooit geaarzeld, noch vrees gekoesterd, zij hadden er nooit aan gedacht, dat aan hen de beslissing stond over de leiding van den krijg; die was integendeel bij den veldheer. Caesar nam hun verontschuldiging aan, en nadat hij door Diviciacus, dien hij van alle Galliërs het meest vertrouwde, zulk een weg had laten opsporen, dat hij het leger, zij 't met een omweg van meer dan 50 mijlen, door open terrein kon voeren, brak hij, zooals hij had aangekondigd, met de vierde nachtwake op. Na zeven dagen onafgebroken gemarcheerd te hebben, vernam hij van zijn kondschappers, dat Ariovistus met zijn leger 24 mijlen van het onze stond.
42. Cognito Caesaris adventu Ariovistus legatos ad eum mittit : quod antea de conloquio postulasset, id per se fieri licere, quoniam propius accessisset seque id sine periculo facere posse existimaret. Non respuit condicionem Caesar iamque eum ad sanitatem reverti arbitrabatur, cum id quod antea petenti denegasset ultro polliceretur, magnamque in spem veniebat pro suis tantis populique Romani in eum beneficiis cognitis suis postulatis fore uti pertinacia desisteret. Dies conloquio dictus est ex eo die quintus. Interim saepe cum legati ultro citroque inter eos mitterentur, Ariovistus postulavit ne quem peditem ad conloquium Caesar adduceret : vereri se ne per insidias ab eo circumveniretur; uterque cum equitatu veniret : alia ratione sese non esse venturum. Caesar, quod neque conloquium interposita causa tolli volebat neque salutem suam Gallorum equitatui committere audebat, commodissimum esse statuit omnibus equis Gallis equitibus detractis eo legionarios milites legionis X., cui quam maxime confidebat, imponere, ut praesidium quam amicissimum, si quid opus facto esset, haberet. Quod cum fieret, non inridicule quidam ex militibus X. legionis dixit: plus quam pollicitus esset Caesarem facere; pollicitum se in cohortis praetoriae loco X. legionem habiturum ad equum rescribere.
42. Onderricht van Caesar's nadering zond Ariovistus gezanten tot hem: Het vroeger begeerde onderhoud kon nu, daar Caesar dichter bij hem gekomen was, en hij, Ariovistus, er geen gevaar in zag, wat hem betrof, plaats vinden. Caesar wees dit aanbod niet van de hand, en dacht, dat Ariovistus reeds tot bezinning kwam, daar hij thans uit eigen beweging aanbood wat hij vroeger, toen Caesar het verzocht, had afgeslagen; hij kreeg zelfs groote hoop, dat Ariovistus wegens de groote verplichtingen, die hij aan hem en aan het Romeinsche volk had, zoodra hij zijn eischen had vernomen, zijn hardnekkigheid zou laten varen. De vijfde dag daarna werd voor het onderhoud vastgesteld. In dien tusschentijd gingen meermalen gezanten tusschen beiden heen en weer. Ariovistus verlangde, dat Caesar geen voetvolk bij het mondgesprek zou meebrengen: hij vreesde door Caesar arglistig te worden overvallen; beiden zouden slechts ruiters bij zich hebben; anders zou hij niet komen. Caesar wilde door geen voorwendsel het onderhoud verijdeld zien, maar hij durfde zijn persoon ook niet aan Gallische ruiters toevertrouwen. Hij hield het daarom het meest geraden al de Gallische ruiters te laten afzitten en de legioensoldaten van het tiende legioen, waarin hij het grootste vertrouwen stelde, hùn paarden te doen berijden, om aldus in geval van nood de trouwste bedekking te hebben. Bij deze gelegenheid zei een soldaat van het tiende legioen niet onaardig: " Caesar doet meer dan hij beloofd heeft; hij heeft beloofd het legioen tot zijn lijfwacht te zullen maken, thans verheft hij het zelfs in den ridderstand."
43. Planities erat magna et in ea tumulus terrenus satis grandis. Hic locus aequum fere spatium a castris Ariovisti et Caesaris aberat. Eo, ut erat dictum, ad conloquium venerunt. Legionem Caesar, quam equis devexerat, passibus CC ab eo tumulo constituit. Item equites Ariovisti pari intervallo constiterunt. Ariovistus ex equis ut conloquerentur et praeter se denos ad conloquium adducerent postulavit. Ubi eo ventum est, Caesar initio orationis sua senatusque in eum beneficia commemoravit, quod rex appellatus esset a senatu, quod amicus, quod munera amplissime missa; quam rem et paucis contigisse et pro magnis hominum officiis consuesse tribui docebat; illum, cum neque aditum neque causam postulandi iustam haberet, beneficio ac liberalitate sua ac senatus ea praemia consecutum. Docebat etiam quam veteres quamque iustae causae necessitudinis ipsis cum Haeduis intercederent, quae senatus consulta quotiens quamque honorifica in eos facta essent, ut omni tempore totius Galliae principatum Haedui tenuissent, prius etiam quam nostram amicitiam adpetissent. Populi Romani hanc esse consuetudinem, ut socios atque amicos non modo sui nihil deperdere, sed gratia, dignitate, honore auctiores velit esse; quod vero ad amicitiam populi Romani attulissent, id iis eripi quis pati posset? Postulavit deinde eadem quae legatis in mandatis dederat: ne aut Haeduis aut eorum sociis bellum inferret, obsides redderet, si nullam partem Germanorum domum remittere posset, at ne quos amplius Rhenum transire pateretur.
43. Er was een groote vlakte, waarop zich een tamelijk groote aardheuvel verhief, ongeveer even ver van de legerplaats van Ariovistus, als van die van Caesar. Hier kwamen zij, overeenkomstig de afspraak, tot een mondgesprek bijeen. Caesar liet zijn legioen, dat hij te paard met zich had gevoerd, 200 schreden van den heuvel halt maken; op gelijken afstand bleven ook de ruiters van Ariovistus staan. Ariovistus verlangde, dat het onderhoud te paard geschiedde, en dat ieder tien man daartoe zou meebrengen. Toen men eindelijk samengekomen was, vermeldde Caesar in het begin zijner rede de bewijzen van welwillendheid, door hem en den senaat aan Ariovistus gegeven: de senaat had hem als koning en vriend erkend, had hem rijke geschenken gezonden. Dat was slechts weinigen te beurt gevallen en in den regel als belooning voor gewichtige diensten; Ariovistus had eigenlijk geen aanspraak, noch eenig gegrond recht op dergelijke eer; slechts aan de welwillendheid en vrijgevigheid van Caesar en den senaat had hij die onderscheidingen te danken. Ook zette Caesar uiteen, hoe oud en hoe rechtmatig Rome's verbinding met de Haeduërs was, hoe dikwijls en hoe eervol senaatsbesluiten te hunnen opzichte waren genomen, hoe de Haeduërs, zelfs nog voor zij Rome's vriendschap zochten, te allen tijde de hegemonie over geheel Gallië hadden gehad. Rome placht zijn vrienden en bondgenooten niet slechts in het bezit van het verworvene te handhaven, maar ook hun invloed, hun aanzien, hun eer te vergrooten. Wie zou kunnen dulden, dat hun datgene werd ontnomen, wat zij reeds vóór hun vriendschap met Rome hadden bezeten? Hij herhaalde daarop de eischen, die hij zijn gezanten als opdracht had meegegeven, nl. Ariovistus zou geen vijandelijkheden plegen tegen de Haeduërs of hun bondgenooten, de gijzelaars terug geven en, kon hij niet een deel van zijn Germanen naar huis zenden, dan toch er niet meer over den Rijn laten komen.
44. Ariovistus ad postulata Caesaris pauca respondit, de suis virtutibus multa praedicavit : transisse Rhenum sese non sua sponte, sed rogatum et arcessitum a Gallis; non sine magna spe magnisque praemiis domum propinquosque reliquisse; sedes habere in Gallia ab ipsis concessas, obsides ipsorum voluntate datos; stipendium capere iure belli, quod victores victis imponere consuerint. Non sese Gallis sed Gallos sibi bellum intulisse : omnes Galliae civitates ad se oppugnandum venisse ac contra se castra habuisse; eas omnes copias a se uno proelio pulsas ac superatas esse. Si iterum experiri velint, se iterum paratum esse decertare; si pace uti velint, iniquum esse de stipendio recusare, quod sua voluntate ad id tempus pependerint. Amicitiam populi Romani sibi ornamento et praesidio, non detrimento esse oportere, atque se hac spe petisse. Si per populum Romanum stipendium remittatur et dediticii subtrahantur, non minus libenter sese recusaturum populi Romani amicitiam quam adpetierit. Quod multitudinem Germanorum in Galliam traducat, id se sui muniendi, non Galliae oppugnandae causa facere; eius rei testimonium esse quod nisi rogatus non venerit et quod bellum non intulerit sed defenderit. Se prius in Galliam venisse quam populum Romanum. Numquam ante hoc tempus exercitum populi Romani Galliae provinciae finibus egressum. Quid sibi vellet? Cur in suas possessiones veniret? Provinciam suam hanc esse Galliam, sicut illam nostram. Ut ipsi concedi non oporteret, si in nostros fines impetum faceret, sic item nos esse iniquos, quod in suo iure se interpellaremus. Quod fratres a senatu Haeduos appellatos diceret, non se tam barbarum neque tam imperitum esse rerum ut non sciret neque bello Allobrogum proximo Haeduos Romanis auxilium tulisse neque ipsos in iis contentionibus quas Haedui secum et cum Sequanis habuissent auxilio populi Romani usos esse. Debere se suspicari simulata Caesarem amicitia, quod exercitum in Gallia habeat, sui opprimendi causa habere. Qui nisi decedat atque exercitum deducat ex his regionibus, sese illum non pro amico sed pro hoste habiturum. Quod si eum interfecerit, multis sese nobilibus principibusque populi Romani gratum esse facturum (id se ab ipsis per eorum nuntios compertum habere), quorum omnium gratiam atque amicitiam eius morte redimere posset. Quod si decessisset et liberam possessionem Galliae sibi tradidisset, magno se illum praemio remuneraturum et quaecumque bella geri vellet sine ullo eius labore et periculo confecturum.
44. Ariovistus beantwoordde Caesar's eischen slechts kort, des te meer pochte hij op zijn eigen verdiensten. "Hij was niet uit eigen beweging over den Rijn gekomen, maar op verzoek en op den roep der Galliërs; niet zonder schitterende uitzichten en groote te verwachten voordeelen had hij zijn land en zijn familie verlaten; zijn bezittingen in Gallië hadden hem de Galliërs zelf afgestaan, gijzelaars hem vrijwillig gegeven; de schatting ontving hij volgens het oorlogsrecht, dat de overwinnaars over de overwonnenen plegen uit te oefenen. Niet hij had den Galliërs, maar de Galliërs hadden hem den krijg aangedaan; alle Gallische stammen waren gekomen om hem aan te grijpen en hadden in het veld tegenover hem gestaan; deze vereenigde macht had hij in één veldslag volkomen verslagen. Wilden zij het nog eenmaal beproeven, hij was ten tweeden male tot den strijd bereid; wilden zij vrede hebben, dan was het onbillijk hem de schatting te weigeren, die zij tot dusver vrijwillig hadden betaald. De vriendschap met de Romeinen moest hem roem en bescherming verschaffen, geen nadeel brengen; slechts in die verwachting had hij haar nagestreefd. Zou hij door de Romeinen zijn schatting verliezen en zijn onderdanen hem worden onttrokken, dan zou hij even gaarne hun vriendschap laten varen, als hij die vroeger had gezocht. Dat hij een massa Germanen naar Gallië over den Rijn voerde, dat deed hij tot zijn eigen veiligheid, niet uit vijandige bedoelingen tegen de Galliërs; een bewijs daarvan was, dat hij niet dan op hun verzoek was gekomen en geen aanvallenden, maar eenvoudig een verdedigingsoorlog gevoerd had. Hij was eerder in Gallië gekomen dan de Romeinen, en tot nu toe had nog nooit een Romeinsch leger de grenzen der provincie Gallië overschreden. Wat wilde Caesar dan, waarom rukte hij Ariovistus' bezittingen binnen? Dit Gallië was zijn provincie, zooals dat andere onze provincie. Zooals men 't hem niet mocht veroorloven, een inval in ons gebied te doen, zoo was het van ons onbillijk, hem in zijn rechten te storen. Wat den broedertitel betrof, dien de senaat den Haeduërs had verleend, hij was niet zoo vreemd en onbekend met de verhoudingen, om niet te weten, dat de Haeduërs noch in den laatsten oorlog met de Allobrogen den Romeinen bijstand hadden verleend, noch hunnerzijds in de veeten met hem en de Sequaners door de Romeinen waren ondersteund. Hij moest argwaan koesteren, dat Caesar onder voorwendsel van vriendschap zijn leger in Gallië had ter vernietiging van Ariovistus. Verliet Caesar met zijn leger deze streken niet terstond, dan zou hij hem niet als vriend, maar als vijand beschouwen. Wanneer hij Caesar doodde, dan zou hij daarmee velen Romeinschen grooten en machthebbers een dienst bewijzen; dat hadden zijzelf hem door boden doen weten. Door Caesar's dood kon hij aller gunst en vriendschap koopen. Trok Caesar daarentegen terug en liet hij hem het vrije bezit van Gallië, dan zou hij hem dat rijkelijk vergelden en alle mogelijke oorlogen voor hem ten einde brengen, zonder eenige bemoeiing en gevaar zijnerzijds."
45. Multa a Caesare in eam sententiam dicta sunt quare negotio desistere non posset : neque suam neque populi Romani consuetudinem pati ut optime meritos socios desereret, neque se iudicare Galliam potius esse Ariovisti quam populi Romani. Bello superatos esse Arvernos et Rutenos a Q. Fabio Maximo, quibus populus Romanus ignovisset neque in provinciam redegisset neque stipendium posuisset. Quod si antiquissimum quodque tempus spectari oporteret, populi Romani iustissimum esse in Gallia imperium; si iudicium senatus observari oporteret, liberam debere esse Galliam, quam bello victam suis legibus uti voluisset.
45. Caesar antwoordde daarop uitvoerig, waarom hij in deze zaak niet kon toegeven. "Noch zijne gewoonte, noch die van het Romeinsche volk veroorloofde hem, hoogst verdienstelijke bondgenooten in den steek te laten, en hij was ook niet van meening, dat Ariovistus meer recht op Gallië had dan het Romeinsche volk. Quintus Fabius Maximus had de Arverners en Ruteners overwonnen, het Romeinsche volk had hun echter vergiffenis geschonken en hen noch tot onderdanen, noch schatplichtig gemaakt. Kwam het op lengte van tijd aan, dan was de heerschappij van Rome in Gallië het meest gerechtvaardigd; wilde men echter het besluit van den senaat in acht nemen, dan moest Gallië vrij blijven, daar de senaat het land, ook nadat het overwonnen was, de onafhankelijkheid gelaten had."
46. Dum haec in conloquio geruntur, Caesari nuntiatum est equites Ariovisti propius tumulum accedere et ad nostros adequitare, lapides telaque in nostros coicere. Caesar loquendi finem fecit seque ad suos recepit suisque imperavit ne quod omnino telum in hostes reicerent. Nam etsi sine ullo periculo legionis delectae cum equitatu proelium fore videbat, tamen committendum non putabat ut, pulsis hostibus, dici posset eos ab se per fidem in conloquio circumventos. Postea quam in vulgus militum elatum est qua arrogantia in conloquio Ariovistus usus omni Gallia Romanis interdixisset, impetumque in nostros eius equites fecissent, eaque res conloquium ut diremisset, multo maior alacritas studiumque pugnandi maius exercitui iniectum est.
46. Terwijl dit in het onderhoud werd verhandeld, berichtte men Caesar, dat Ariovistus' ruiters dichter bij den heuvel kwamen, op de onzen toereden en met steenen en werpspiesen naar hen wierpen. Caesar brak het gesprek af en begaf zich tot de zijnen met het bevel, de vijandelijkheden niet te beantwoorden. Want ofschoon hij inzag, dat zijn uitverkoren legioen met de vijandelijke ruiterij zonder gevaar den strijd kon aanbinden, meende hij 't echter niet daartoe te moeten laten komen, opdat, wanneer de vijanden gelsagen werden, men niet kon zeggen, dat zij arglistig gedurende een mondgesprek waren overvallen. Nadat het onder de soldaten algemeen bekend was, met welk een aanmatiging Ariovistus den Romeinen geheel Gallië had ontzegd, hoe zijn ruiters de onzen hadden aangegrepen, en hoe dit tot het afbreken van het onderhoud had geleid, namen de opgewektheid en de strijdlust van het leger aanmerkelijk toe.
47. Biduo post Ariovistus ad Caesarem legatos misit : velle se de iis rebus quae inter eos egi coeptae neque perfectae essent agere cum eo : uti aut iterum conloquio diem constitueret aut, si id minus vellet, ex suis legatis aliquem ad se mitteret. Conloquendi Caesari causa visa non est, et eo magis quod pridie eius diei Germani retineri non potuerant quin tela in nostros coicerent. Legatum ex suis sese magno cum periculo ad eum missurum et hominibus feris obiecturum existimabat. Commodissimum visum est C. Valerium Procillum, C. Valerii Caburi filium, summa virtute et humanitate adulescentem, cuius pater a C. Valerio Flacco civitate donatus erat, et propter fidem et propter linguae Gallicae scientiam, qua multa iam Ariovistus longinqua consuetudine utebatur, et quod in eo peccandi Germanis causa non esset, ad eum mittere, et una M. Metium, qui hospitio Ariovisti utebatur. His mandavit quae diceret Ariovistus cognoscerent et ad se referrent. Quos cum apud se in castris Ariovistus conspexisset, exercitu suo praesente conclamavit : quid ad se venirent? an speculandi causa? Conantes dicere prohibuit et in catenas coniecit.
47. Twee dagen later zond Ariovistus gezanten naar Caesar: hij wilde de met hem begonnen, maar niet ten einde gebrachte onderhandelingen weer opvatten; Caesar moest dan maar òf wederom een dag vaststellen voor het onderhoud, òf, als hij dat niet wilde, van zijn vertrouwden iemand als gevolmachtigde zenden. Caesar zag geen reden voor een nieuw onderhoud, en dat te minder, omdat den vorigen dag de Germanen zich niet van vijandelijkheden tegen ons hadden laten terughouden. Een van zijn vertrouwden als gevolmachtigde tot hem te zenden en dezen wilden prijs te geven, hield hij voor zeer gevaarlijk. Het scheen hem daarom het doelmatigste, Gajus Valerius Procillus, den zoon van Gajus Valerius Caburus, een zeer degelijk en zeer beschaafd jong man, - wiens vader van Gajus Valerius Flaccus het Romeinsche burgerrecht gekregen had, - deels uit vertrouwen in zijn persoon, deels wegens zijn bekendheid met de Gallische taal, die Ariovistus door langdurigen omgang vloeiend sprak, en omdat de Germanen geen reden hadden om zich aan hem te vergrijpen, benevens Marcus Metius, een gastvriend van Ariovistus, tot hem te zenden. Dezen hadden de opdracht, te hooren, wat Ariovistus zeide en dat aan hem over te brengen. Nauwelijks had Ariovistus hen bij zich in de legerplaats gezien, of hij schreeuwde hun in tegenwoordigheid van zijn soldaten toe, waarom zij hier kwamen? Was het om te spioneeren? En toen zij trachtten te spreken, liet hij hen zelfs niet aan 't woord komen en in boeien slaan.
48. Eodem die castra promovit et milibus passuum VI a Caesaris castris sub monte consedit. Postridie eius diei praeter castra Caesaris suas copias traduxit et milibus passuum duobus ultra eum castra fecit eo consilio uti frumento commeatuque qui ex Sequanis et Haeduis supportaretur Caesarem intercluderet. Ex eo die dies continuos V Caesar pro castris suas copias produxit et aciem instructam habuit, ut, si vellet Ariovistus proelio contendere, ei potestas non deesset. Ariovistus his omnibus diebus exercitum castris continuit, equestri proelio cotidie contendit. Genus hoc erat pugnae, quo se Germani exercuerant : equitum milia erant VI, totidem numero pedites velocissimi ac fortissimi, quos ex omni copia singuli singulos suae salutis causa delegerant : cum his in proeliis versabantur, ad eos se equites recipiebant; hi, si quid erat durius, concurrebant, si qui graviore vulnere accepto equo deciderat, circumsistebant; si quo erat longius prodeundum aut celerius recipiendum, tanta erat horum exercitatione celeritas ut iubis sublevati equorum cursum adaequarent.
48. Denzelfden dag brak Ariovistus op en legerde zich zes mijlen van Caesar's legerplaats aan den voet van een berg. Den volgenden dag trok hij met zijn troepen voorbij Caesar's legerplaats en sloeg zijn tenten twee mijlen voorbij diens stelling op, met de bedoeling, om Caesar den koorntoevoer uit het land der Sequaners en Haeduërs af te snijden. Sedert rukte Caesar vijf achtereenvolgende dagen uit en stelde zijn troepen vóór de legerplaats in slagorde, om Ariovistus gelegenheid te geven, als hij wilde, slag te leveren. Ariovistus hield al die dagen zijn leger in de legerplaats terug en liet dagelijks slechts de ruiterij zich met ons meten. De aard van het gevecht, waarin de germanen veel bedrevenheid hadden, was aldus: Er waren zes duizend ruiters en even zooveel bijzonder behendige en dappere voetsoldaten, waarvan ieder ruiter er één uit de gansche massa der strijders tot zijn bijstand had uitgezocht. Deze voetsoldaten gingen met hen in het gevecht; de ruiters retireerden naar de voetsoldaten; kwam het tot een harden kamp, dan stormden de ruiters zelf er op los; viel een ruiter zwaar gewond van het paard, dan namen zij hem in het midden; moest men wat ver voorwaarts rukken of snel terugtrekken, dan hadden zij door oefening zulk een vlugheid, dat zij, zich vasthoudende aan de manen der paarden, zoo snel liepen als de paarden zelve.
49. Ubi eum castris se tenere Caesar intellexit, ne diutius commeatu prohiberetur, ultra eum locum, quo in loco Germani consederant, circiter passus DC ab his, castris idoneum locum delegit acieque triplici instructa ad eum locum venit. Primam et secundam aciem in armis esse, tertiam castra munire iussit. [Hic locus ab hoste circiter passus DC, uti dictum est, aberat.] Eo circiter hominum XVI milia expedita cum omni equitatu Ariovistus misit, quae copiae nostros terrerent et munitione prohiberent. Nihilo setius Caesar, ut ante constituerat, duas acies hostem propulsare, tertiam opus perficere iussit. Munitis castris duas ibi legiones reliquit et partem auxiliorum, quattuor reliquas legiones in castra maiora reduxit.
49. Toen Caesar begreep, dat Ariovistus niet uit zijn legerplaats was te lokken, koos hij, om niet langer van den toevoer te worden afgesneden, ongeveer 600 schreden achter de stelling der Germanen, een geschikte plaats voor een legerplaats uit en marcheerde in drie slagorden daarheen. De eerste en tweede liet hij onder de wapenen blijven, de derde de legerplaats versterken. Deze plaats was, zooals gezegd is, ongeveer 600 schreden van het vijandelijk leger verwijderd. Daar zond Ariovistus ongeveer 16.000 man lichte troepen met al zijn ruiterij heen, om de onzen te verontrusten en hun het verschansen van het kamp te verhinderen. Niettemin liet Caesar, zooals hij te voren bepaald had, slechts de beide eerste slagliniën den vijand terugwerpen, de derde den schansarbeid volbrengen. Toen de legerplaats versterkt was, liet hij er twee legioenen achter en keerde met de vier overige in het grootere kamp terug.
50. Proximo die instituto suo Caesar ex castris utrisque copias suas eduxit paulumque a maioribus castris progressus aciem instruxit hostibusque pugnandi potestatem fecit. Ubi ne tum quidem eos prodire intellexit, circiter meridiem exercitum in castra reduxit. Tum demum Ariovistus partem suarum copiarum, quae castra minora oppugnaret, misit. Acriter utrimque usque ad vesperum pugnatum est. Solis occasu suas copias Ariovistus multis et inlatis et acceptis vulneribus in castra reduxit. Cum ex captivis quaereret Caesar quam ob rem Ariovistus proelio non decertaret, hanc reperiebat causam, quod apud Germanos ea consuetudo esset ut matres familiae eorum sortibus et vaticinationibus declararent utrum proelium committi ex usu esset necne; eas ita dicere : non esse fas Germanos superare, si ante novam lunam proelio contendissent.
50. Den volgenden dag rukte Caesar naar zijn gewoonte uit beide legerplaatsen met zijn troepen uit, stelde ze op een kleinen afstand van het grootere kamp op in slagorde en bood den vijand een slag aan. Toen hij den vijand ook thans niet zag te voorschijn komen, voerde hij zijn leger omtrent den middag naar de legerplaats terug. Nu eerst zond Ariovistus een deel zijner troepen, om de kleine legerplaats aan te vallen. Van beide zijden werd er heftig tot den avond gevochten. Met zonsondergang voerde Ariovistus, na groote verliezen beiderzijds, zijn troepen in het legerkamp terug. Caesar vorschte bij krijgsgevangenen naar de reden, waarom Ariovistus een beslissenden slag vermeed, en vernam als oorzaak daarvan, dat het bij de Germanen gewoonte was, dat hun vrouwen door het lot en door waarzeggingen verkondigden, of het voordeelig was slag te leveren of niet, en deze hadden verklaard, dat, naar den wil der Goden, de Germanen niet konden overwinnen, indien zij vóór de nieuwe maan een slag leverden.
51. Postridie eius diei Caesar praesidio utrisque castris quod satis esse visum est reliquit, alarios omnes in conspectu hostium pro castris minoribus constituit, quod minus multitudine militum legionariorum pro hostium numero valebat, ut ad speciem alariis uteretur; ipse triplici instructa acie usque ad castra hostium accessit. Tum demum necessario Germani suas copias castris eduxerunt generatimque constituerunt paribus intervallis, Harudes, Marcomanos, Tribocos, Vangiones, Nemetes, Sedusios, Suebos, omnemque aciem suam raedis et carris circumdederunt, ne qua spes in fuga relinqueretur. Eo mulieres imposuerunt, quae ad proelium proficiscentes milites passis manibus flentes implorabant ne se in servitutem Romanis traderent.
51. Den volgenden dag liet Caesar in beide legerplaatsen een voldoende bezetting achter en stelde de gezamenlijke hulptroepen in het aangezicht van den vijand vóór de kleine legerplaats op, om zich van deze troepen slechts voor den schijn te bedienen, wijl hij in verhouding tot de sterkte van den vijand te zwak was in legioensoldaten. Daarna rukte hijzelf in drie slagorden tegen het vijandelijke legerkamp op. Nu eerst brachten de Germanen, door den nood gedrongen, al hun troepen buiten de legerplaats en stelden zich naar stammen, op gelijke afstanden van elkander, op: Haruders, Marcomannen, Tribokers, Bangionen, Nemeters, Sedusiërs, Sueben; zij omringden hun geheele slagorde met een wagenburg, om elk uitzicht op de vlucht weg te nemen. Op die wagens en karren stonden hun vrouwen, die met uitgestrekte handen en onder tranen de in den strijd gaande mannen smeekten, haar niet in slavernij der Romeinen te laten vallen.
52. Caesar singulis legionibus singulos legatos et quaestorem praefecit, uti eos testes suae quisque virtutis haberet; ipse a dextro cornu, quod eam partem minime firmam hostium esse animadverterat, proelium commisit. Ita nostri acriter in hostes signo dato impetum fecerunt itaque hostes repente celeriterque procurrerunt, ut spatium pila in hostes coiciendi non daretur. Relictis pilis comminus gladiis pugnatum est. At Germani celeriter ex consuetudine sua phalange facta impetus gladiorum exceperunt. Reperti sunt complures nostri qui in phalanga insilirent et scuta manibus revellerent et desuper vulnerarent. Cum hostium acies a sinistro cornu pulsa atque in fugam coniecta esset, a dextro cornu vehementer multitudine suorum nostram aciem premebant. Id cum animadvertisset P. Crassus adulescens, qui equitatui praeerat, quod expeditior erat quam ii qui inter aciem versabantur, tertiam aciem laborantibus nostris subsidio misit.
52. Het bevel over de afzonderlijke legioenen gaf Caesar zijn legaten en den quaestor, opdat ieder hen tot getuigen zijner dapperheid had; hijzelf begon van zijn rechtervleugel uit den strijd, omdat hij hier den vijand het zwakst vond. Op het gegeven teeken stormden de onzen zóó onstuimig op de vijanden in en stortten zich ook de vijanden zóó plotseling en snel op ons, dat er geen tijd bleef, om de werpspiesen naar den vijand te slingeren. Men wierp ze dus weg en vocht man tegen man met het zwaard. Doch de Germanen sloten naar hun gewoonte snel hun slagorde en hielden den zwaardaanval uit. Velen van onze soldaten sprongen op die gesloten slagorden toe, rukten de schilden met de handen neder en verwondden de vijanden over de schilden heen. Terwijl de vijandelijke linkervleugel werd verslagen en op de vlucht gedreven, bracht de rechtervleugel door de overmacht onze slagorde zeer in 't nauw. Dit bemerkte de jonge Publius Crassus, de aanvoerder der ruiterij, omdat hij minder werd beziggehouden, dan zij, die aan het gevecht deelnamen. Hij zond nu de derde slaglinie tot ondersteuning van onze in nood geraakte soldaten.
53. Ita proelium restitutum est, atque omnes hostes terga verterunt nec prius fugere destiterunt quam ad flumen Rhenum milia passuum ex eo loco circiter L pervenerunt. Ibi perpauci aut viribus confisi tranare contenderunt aut lintribus inventis sibi salutem reppererunt. In his fuit Ariovistus, qui naviculam deligatam ad ripam nactus ea profugit; reliquos omnes consecuti equites nostri interfecerunt. Duae fuerunt Ariovisti uxores, una Sueba natione, quam domo secum eduxerat, altera Norica, regis Voccionis soror, quam in Gallia duxerat a fratre missam : utraque in ea fuga periit; duae filiae : harum altera occisa, altera capta est. C. Valerius Procillus, cum a custodibus in fuga trinis catenis vinctus traheretur, in ipsum Caesarem hostes equitatu insequentem incidit. Quae quidem res Caesari non minorem quam ipsa victoria voluptatem attulit, quod hominem honestissimum provinciae Galliae, suum familiarem et hospitem, ereptum ex manibus hostium sibi restitutum videbat neque eius calamitate de tanta voluptate et gratulatione quicquam fortuna deminuerat. Is se praesente de se ter sortibus consultum dicebat, utrum igni statim necaretur an in aliud tempus reservaretur : sortium beneficio se esse incolumem. Item M. Metius repertus et ad eum reductus est.
53. Zoo werd de strijd hersteld en de vlucht der vijanden algemeen, die zij voortzetten, tot zij aan den Rijn waren gekomen, ongeveer 50 mijlen van het slagveld. Daar zochten enkelen, op hun krachten vertrouwende, de rivier over te zwemmen, of redden zich op booten, die zij daar toevallig aantroffen. Onder dezen bevond zich Ariovistus, die op een klein vaartuig, dat hij aan den oever vastgebonden vond, ontkwam; alle overigen werden door onze ruiterij ingehaald en neergehouwen. Ariovistus had twee vrouwen, eene Suebe, die hij uit Germanië meegebracht had, en eene uit Noricum, de zuster van koning Voccio, die hij in Gallië van haar broeder gekregen en gehuwd had. Beide vrouwen kwamen op deze vlucht om. Van zijn twee dochters werd de eene gedood en de andere gevangen. Gajus Valerius Procillus, die door zijn bewakers aan drie kettingen op de vlucht werd medegesleept, viel Caesar zelf bij de vervolging met de ruiterij in handen. En dit verheugde Caesar niet minder, dan de overwinning zelve, dat hij een der aanzienlijkste mannen der Gallische provincie, zijn vertrouwde en gastvriend, uit de handen der vijanden gered en hem teruggegeven zag en het lot alzoo aan zijn groote vreugde en gejubel over de overwinning door het ongeluk van zijn vriend in geen opzicht afbreuk had gedaan. Procillus vertelde, dat men in zijn tegenwoordigheid driemaal het lot had geworpen, of hij terstond den vuurdood zou ondergaan, dan of hij voor later zou bewaard worden; dank het lot was hij ongedeerd gebleven. Op gelijke wijze werd Marcus Mettius gevonden en naar Caesar teruggebracht.
54. Hoc proelio trans Rhenum nuntiato, Suebi, qui ad ripas Rheni venerant, domum reverti coeperunt; quos ubi qui proximi Rhenum incolunt perterritos senserunt, insecuti magnum ex iis numerum occiderunt. Caesar una aestate duobus maximis bellis confectis maturius paulo quam tempus anni postulabat in hiberna in Sequanos exercitum deduxit; hibernis Labienum praeposuit; ipse in citeriorem Galliam ad conventus agendos profectus est.
54. Toen het bericht van dezen slag over den Rijn gekomen was, begonnen de Sueben, die reeds tot aan den oever der rivier waren voortgedrongen, den terugmarsch naar huis, en als de Ubiërs, die het dichtst bij den Rijn wonen, hun verwarring bemerkten, wierpen zij zich op hen en doodden hen in grooten getale. Zoo had Caesar in één zomer twee der gevaarlijkste oorlogen ten einde gebracht. Hij liet hierop zijn troepen, wat vroeger dan het de tijd des jaars vorderde, de winterkwartieren bij de Sequaners betrekken. Labienus gaf hij het opperbevel over de troepen in de winterkwartieren; hijzelf vertrok naar Cisalpijnsch Gallië, om de rechtsdagen te houden. |
|
In dit boek verhaalt de schrijver, hoe hij in 58 v. Chr. de in Gallië binnengedrongen Helvetiërs door den slag bij Bibracte overwon en het overschot dwong naar hun vaderland terug te keeren; verder beschrijft hij den veldtocht tegen den Duitschen hertog Ariovistus, dien hij bij Vesontio versloeg en vervolgens over den Rijn terugjoeg. |
Liber II (57 v. Chr.)
1. Cum esset Caesar in citeriore Gallia [in hibernis], ita uti supra demonstravimus, crebri ad eum rumores adferebantur litterisque item Labieni certior fiebat omnes Belgas, quam tertiam esse Galliae partem dixeramus, contra populum Romanum coniurare obsidesque inter se dare. Coniurandi has esse causas: primum quod vererentur ne, omni pacata Gallia, ad eos exercitus noster adduceretur; deinde quod ab non nullis Gallis sollicitarentur, partim qui, ut Germanos diutius in Gallia versari noluerant, ita populi Romani exercitum hiemare atque inveterascere in Gallia moleste ferebant, partim qui mobilitate et levitate animi novis imperiis studebant; ab non nullis etiam quod in Gallia a potentioribus atque iis qui ad conducendos homines facultates habebant vulgo regna occupabantur; qui minus facile eam rem imperio nostro consequi poterant.
1. Terwijl Caesar, zooals gezegd, zich in Cisalpijnsch Gallië ophield, kwamen talrijke geruchten tot hem, en ook berichtte Labienus het hem schriftelijk, dat de gezamenlijke Belgen, die, naar wij vroeger hebben vermeld, het derde deel der Galliërs uitmaken, een verbond tegen Rome sloten en elkaar gijzelaars gaven. De beweeggronden daartoe waren vooreerst de vrees, dat na de onderwerping van geheel Gallië, ons leger tegen hen zou te velde trekken; vervolgens, dat zij door eenige Galliërs werden opgeruid, die deels even ongaarne zagen, dat het Romeinsche leger in Gallië overwinterde en er zich nestelde, als zij de Germanen niet langer in hun land hadden willen dulden, deels uit lichtzinnigheid en onbestendigheid naar een verandering der verhoudingen streefden. Bij anderen weer deed zich de omstandigheid gelden, dat in Gallië de machtige mannen, die de middelen hadden om soldaten te werven, zich overal tot heeren des lands opwierpen, wat zij onder onze opperheerschappij niet zoo gemakkelijk meer konden bereiken.
2. His nuntiis litterisque commotus Caesar duas legiones in citeriore Gallia novas conscripsit et inita aestate in ulteriorem Galliam qui deduceret Q. Pedium legatum misit. Ipse, cum primum pabuli copia esse inciperet, ad exercitum venit. Dat negotium Senonibus reliquisque Gallis qui finitimi Belgis erant uti ea quae apud eos gerantur cognoscant seque de his rebus certiorem faciant. Hi constanter omnes nuntiaverunt manus cogi, exercitum in unum locum conduci. Tum vero dubitandum non existimavit quin ad eos proficisceretur. Re frumentaria provisa castra movet diebusque circiter XV ad fines Belgarum pervenit.
2. Op deze berichten en tijdingen lichtte Caesar in Cisalpijnsch Gallië twee nieuwe legioenen en zond ze onder den legaat Quintus Pedius met het begin van den zomer naar het meer naar binnen gelegen Gallië. Hijzelf vertrok naar het leger, zoodra er genoeg fourage was. Den Senonen en den overigen Galliërs, die op de grenzen der Belgen wonen, droeg hij op, berichten in te winnen over hetgeen er bij dezen voorviel en hem dienaangaande in te lichten. Zij meldden allen eenstemmig, dat er legerbenden werden bijeengetrokken en het leger op één punt werd vereenigd. Toen meende Caesar zonder verwijl tegen hen te moeten optrekken. Na den koorntoevoer geregeld te hebben, brak hij op en bereikte ongeveer in vijftien dagen het gebied der Belgen.
3. Eo cum de improviso celeriusque omnium opinione venisset, Remi, qui proximi Galliae ex Belgis sunt, ad eum legatos Iccium et Andebrogium, primos civitatis, miserunt, qui dicerent se suaque omnia in fidem atque potestatem populi Romani permittere, neque se cum reliquis Belgis consensisse neque contra populum Romanum coniurasse, paratosque esse et obsides dare et imperata facere et oppidis recipere et frumento ceterisque rebus iuvare; reliquos omnes Belgas in armis esse, Germanosque qui cis Rhenum incolant sese cum his coniunxisse, tantumque esse eorum omnium furorem ut ne Suessiones quidem, fratres consanguineosque suos, qui eodem iure et isdem legibus utantur, unum imperium unumque magistratum cum ipsis habeant, deterrere potuerint quin cum iis consentirent.
3. Bij zijn onvoorziene en onverwacht snelle aankomst zonden de Remers, die van de Belgische volken het dichtst bij Gallië wonen, de eersten van hun staat, Iccius en Andecombogius, als gezanten tot hem. Zij verklaarden, dat de Remers zich met hun gansche have op genade en ongenade aan het Romeinsche volk overgaven; dat zij niet met de overige Belgen eensgezind waren, noch tegen de Romeinen een verbond hadden gesloten, en bereid waren gijzelaars te stellen, gehoorzaamheid te bewijzen, hun steden voor hen te openen en hun met koorn als anderszins behulpzaam te zijn. Al de overige Belgen, zoo zeiden zij, stonden onder de wapenen. De Germanen aan deze zijde van den Rijn hadden zich met hen vereenigd en er heerschte zulk een dolle opgewondenheid bij hen allen, dat zij, de Remers, er zèlfs niet in geslaagd waren, de Suessionen, hun broeders en bloedverwanten, die onder hetzelfde recht, onder dezelfde wetten leefden als zij, ja een en dezelfde regeering in oorlog en vrede hadden, van deze verbinding af te houden.
4. Cum ab iis quaereret quae civitates quantaeque in armis essent et quid in bello possent, sic reperiebat: plerosque Belgos esse ortos a Germanis Rhenumque antiquitus traductos propter loci fertilitatem ibi consedisse Gallosque qui ea loca incolerent expulisse, solosque esse qui, patrum nostrorum memoria omni Gallia vexata, Teutonos Cimbrosque intra suos fines ingredi prohibuerint; qua ex re fieri uti earum rerum memoria magnam sibi auctoritatem magnosque spiritus in re militari sumerent. De numero eorum omnia se habere explorata Remi dicebant, propterea quod propinquitatibus adfinitatibus quo coniuncti quantam quisque multitudinem in communi Belgarum concilio ad id bellum pollicitus sit cognoverint. Plurimum inter eos Bellovacos et virtute et auctoritate et hominum numero valere: hos posse conficere armata milia centum, pollicitos ex eo numero electa milia LX totiusque belli imperium sibi postulare. Suessiones suos esse finitimos; fines latissimos feracissimosque agros possidere. Apud eos fuisse regem nostra etiam memoria Diviciacum, totius Galliae potentissimum, qui cum magnae partis harum regionum, tum etiam Britanniae imperium obtinuerit; nunc esse regem Galbam: ad hunc propter iustitiam prudentiamque summam totius belli omnium voluntate deferri; oppida habere numero XII, polliceri milia armata L; totidem Nervios, qui maxime feri inter ipsos habeantur longissimeque absint; XV milia Atrebates, Ambianos X milia, Morinos XXV milia, Menapios VII milia, Caletos X milia, Veliocasses et Viromanduos totidem, Atuatucos XVIIII milia; Condrusos, Eburones, Caerosos, Paemanos, qui uno nomine Germani appellantur, arbitrari ad XL milia.
4. Op zijn vraag, welke staten en hoeveel er onder de wapenen en hoe groot hun strijdkrachten waren, vernam Caesar van hem het volgende: "De meeste Belgen stamden af van de Germanen, waren oudtijds over den Rijn gekomen, uitgelokt door de vruchtbaarheid des lands, en hadden zich daar na verdrijving der Galliërs, de vroegere bewoners, gevestigd. Zij waren het, die alleen, ten tijde van onze voorvaderen, de Teutonen en de Kimbren, als dezen geheel Gallië teisterden, van hun land wisten af te weren, en zoo kwam het, dat zij, in de herinnering hieraan, van hun deugdelijkheid in den oorlog een hoogen dunk en een groote inbeelding hadden. Aangaande hun aantal, zeiden de Remers, waren zij volkomen nauwkeurig onderricht, daar zij door hun gemeenschappelijke afstamming en verwantschap hadden vernomen, hoeveel troepen elke stam op den algemeenen landdag der Belgen voor dien oorlog had beloofd. Bovenaan stonden door dapperheid, invloed en talrijkheid de Bellovakers, dezen konden 100.000 gewapenden op de been brengen, waarvan zij er 60.000 uitgelezen manschappen hadden beloofd; zij verlangden echter daarvoor de opperste leiding van den oorlog. De buren der Remers, de Suessionen, bezaten de uitgestrekste en vruchtbaarste akkers. Nog in onzen tijd was hun koning Diviciacus de machtigste vorst in geheel Gallië geweest, die zoowel een groot deel van deze streken als zelfs van Britannië heeft beheerscht. Nu was Galba koning; wegens zijn rechtvaardigheid en omzichtigheid was men algemeen geneigd, hem het opperbevel in den oorlog op te dragen. Hun gebied telde 12 steden en zij hadden 50.000 gewapenden toegezegd; de Nerviërs, die onder de Belgen zelf voor den wildsten stam golden en het verst verwijderd woonden, even zooveel; de Atrebaten 15.000, de Ambianers 10.000, de Moriners 25.000, de Menapiërs 7.000, de Caleten 10.000, de Veliocassers en Viromanduers evenveel, de Aduatukers 19.000; de Condrusen, Eburonen, Caeroesers, Paemaners, die men onder den algemeenen naam Germanen begrijpt, schatten zij te zamen op ongeveer 40.000 man."
5. Caesar Remos cohortatus liberaliterque oratione prosecutus omnem senatum ad se convenire principumque liberos obsides ad se adduci iussit. Quae omnia ab his diligenter ad diem facta sunt. Ipse Diviciacum Haeduum magnopere cohortatus docet quanto opere rei publicae communisque salutis intersit manus hostium distineri, ne cum tanta multitudine uno tempore confligendum sit. Id fieri posse, si suas copias Haedui in fines Bellovacorum introduxerint et eorum agros populari coeperint. His datis mandatis eum a se dimittit. Postquam omnes Belgarum copias in unum locum coactas ad se venire vidit neque iam longe abesse ab iis quos miserat exploratoribus et ab Remis cognovit, flumen Axonam, quod est in extremis Remorum finibus, exercitum traducere maturavit atque ibi castra posuit. Quae res et latus unum castrorum ripis fluminis muniebat et post eum quae erant tuta ab hostibus reddebat et commeatus ab Remis reliquisque civitatibus ut sine periculo ad eum portari possent efficiebat. In eo flumine pons erat. Ibi praesidium ponit et in altera parte fluminis Q. Titurium Sabinum legatum cum sex cohortibus relinquit; castra in altitudinem pedum XII vallo fossaque duodeviginti pedum muniri iubet.
5.Caesar sprak den Remers moed in en richtte vriendelijke woorden tot hen; hij beval hun geheelen senaat tot hem te komen en verlangde de kinderen van hun vorsten als gijzelaars. Dit alles werd nauwgezet op den bepaalden dag nagekomen. Hijzelf stelde den Haeduër Diviciacus dringend voor oogen, hoe gewichtig het was voor den staat en hun gemeenschappelijk welzijn, de vereeniging der vijandelijke scharen te verhinderen, opdat men niet te gelijker tijd met een zoo sterke macht moest strijden. Dat kon geschieden, indien de Haeduërs met hun troepen in het gebied der Bellovakers vielen en hun land verwoestten. Met deze opdracht liet hij hem gaan. Middelerwijl hadden de Belgen al hun strijdkrachten vereenigd en rukten nu tegen Caesar op; van de uitgezonden patrouilles en van de Remers vernam hij, dat ze zelfs niet ver meer af waren. Derhalve trok hij met zijn leger ijlings de Axona (Aisne) over, een grensrivier der Remers, en sloeg daar zijn legerplaats op. Zoo beschermde hij door den over der rivier één flank van zijn legerkamp, dekte zich den rug voor den vijand en maakte, dat de transporten uit het gebied der Remers en der andere staten zonder gevaar tot hem konden komen. Over de rivier lag een brug; die bezette hij, terwijl hij aan den anderen kant der rivier den legaat Quintus Titurius Sabinus met zes cohorten achterliet. De legerplaats liet hij met een wal van twaalf voet hoog en een gracht van achttien voet breed versterken.
6. Ab his castris oppidum Remorum nomine Bibrax aberat milia passuum VIII. Id ex itinere magno impetu Belgae oppugnare coeperunt. Aegre eo die sustentatum est. Gallorum eadem atque Belgarum oppugnatio est haec: ubi circumiecta multitudine hominum totis moenibus undique in murum lapides iaci coepti sunt murusque defensoribus nudatus est, testudine facta portas succedunt murumque subruunt. Quod tum facile fiebat. Nam cum tanta multitudo lapides ac tela coicerent, in muro consistendi potestas erat nulli. Cum finem oppugnandi nox fecisset, Iccius Remus, summa nobilitate et gratia inter suos, qui tum oppido praeerat, unus ex iis qui legati de pace ad Caesarem venerant, nuntium ad eum mittit, nisi subsidium sibi submittatur, sese diutius sustinere non posse.
6. Van deze legerplaats was de Remische stad Bibrax acht mijlen verwijderd, welke stad de Belgen op hun marschroute met groote onstuimigheid aantastten. Met moeite hield zij 't dien dag nog uit. Galliërs en Belgen hebben dezelfde manier om een stad aan te grijpen. Van alle kanten worden de muren door een dichte menigte besprongen, dan worden van elk punt steenen er op geworpen; is dan de muur van verdedigers ontbloot, dan vormen de aanvallers een schutdak, steken de poorten in brand en ondergraven den muur. Dat ging toen gemakkelijk, want bij zulk een regen van steenen en werpspiesen kon niemand op den muur stand houden. Toen de nacht een einde aan den aanval had gemaakt, zond de toenmalige bevelhebber der stad, de Remer Iccius, een man van hoogen adel en aanzien in zijn staat, die ook bij het vredesgezantschap van Caesar geweest was, een boodschap aan Caesar, dat hij, kwam er geen hulp, het niet langer kon uithouden.
7. Eo de media nocte Caesar isdem ducibus usus qui nuntii ab Iccio venerant, Numidas et Cretas sagittarios et funditores Baleares subsidio oppidanis mittit; quorum adventu et Remis cum spe defensionis studium propugnandi accessit et hostibus eadem de causa spes potiundi oppidi discessit. Itaque paulisper apud oppidum morati agrosque Remorum depopulati, omnibus vicis aedificiisque quo adire potuerant incensis, ad castra Caesaris omnibus copiis contenderunt et a milibus passuum minus duobus castra posuerunt; quae castra, ut fumo atque ignibus significabatur, amplius milibus passuum VIII latitudinem patebant.
7. Caesar zond nu ongeveer middernacht Numidiërs, Kretensische boogschutters en Balearische slingeraars den belegerden te hulp, terwijl hij hun als geleiders de boden medegaf, die hem door Iccius waren gezonden. Hun komst vervulde eensdeels de Remers met hoop zich te kunnen staande houden en verhoogde hun moed tot tegenstand, anderdeels benam zij om dezelfde reden den vijand de hoop om de stad te vermeesteren. Zij verwijlden derhalve slechts korten tijd bij de stad, verwoestten het land der Remers, staken alle dorpen en woningen in brand, die zij konden bereiken, en rukten dan met hun gansche strijdmacht los op Caesar's legerplaats. Op een afstand van nog geen volle twee mijlen sloegen ze hun kamp op, dat, zooals men uit den rook der wachtvuren kon zien, meer dan acht mijlen in de breedte besloeg.
8. Caesar primo et propter multitudinem hostium et propter eximiam opinionem virtutis proelio supersedere statuit; cotidie tamen equestribus proeliis quid hostis virtute posset et quid nostri auderent periclitabatur. Ubi nostros non esse inferiores intellexit, loco pro castris ad aciem instruendam natura oportuno atque idoneo, quod is collis ubi castra posita erant paululum ex planitie editus tantum adversus in latitudinem patebat quantum loci acies instructa occupare poterat, atque ex utraque parte lateris deiectus habebat et in fronte leniter fastigatus paulatim ad planitiem redibat, ab utroque latere eius collis transversam fossam obduxit circiter passuum CCCC et ad extremas fossas castella constituit ibique tormenta conlocavit, ne, cum aciem instruxisset, hostes, quod tantum multitudine poterant, ab lateribus pugnantes suos circumvenire possent. Hoc facto, duabus legionibus quas proxime conscripserat in castris relictis ut, si quo opus esset, subsidio duci possent, reliquas VI legiones pro castris in acie constituit. Hostes item suas copias ex castris eductas instruxerunt.
8. Aanvankelijk besloot Caesar, deels wegens de overmacht des vijands, deels wegens de hooge meening, die hij had van hun dapperheid, van een beslissenden slag af te zien, maar toch stelde hij dagelijks door ruitergevechten de dapperheid van den vijand en den moed der zijnen op de proef, waarbij hij zag, dat wij den vijand niets toegaven. Het terrein vóór de legerplaats was voor het opstellen van een leger in slagorde van nature bijzonder geschikt. Want de hoogte, waarop het legerkamp was opgeslagen, zich zachtkens uit de vlakte opheffende, breidde zich van voren slechts zoover uit, dat een leger in slagorde haar geheel kon bezetten. Rechts en links had zij steile hellingen, terwijl zij, in het front zacht afloopend, zich langzaam in de vlakte verloor. Aan beide zijden van dezen heuvel maakte hij een dwarsliggende gracht van ongeveer 400 schreden, aan welker einden hij schansen liet opwerpen en geschut plaatste, opdat de vijanden hem niet bij hun overmacht gedurende den slag in den flank en in den rug aangrepen. Hierop liet hij de twee pas gelichte legioenen in de legerplaats achter, om ze, zoo noodig, als reserve te kunnen gebruiken, en stelde de zes overige vóór het legerkamp in slagorde. Ook de vijand had zijn troepen uit de legerplaats gevoerd en opgesteld.
9. Palus erat non magna inter nostrum atque hostium exercitum. Hanc si nostri transirent hostes expectabant; nostri autem, si ab illis initium transeundi fieret, ut impeditos adgrederentur, parati in armis erant. Interim proelio equestri inter duas acies contendebatur. Ubi neutri transeundi initium faciunt, secundiore equitum proelio nostris Caesar suos in castra reduxit. Hostes protinus ex eo loco ad flumen Axonam contenderunt, quod esse post nostra castra demonstratum est. Ibi vadis repertis partem suarum copiarum traducere conati sunt eo consilio ut, si possent, castellum, cui praeerat Q. Titurius legatus, expugnarent pontemque interscinderent; si minus potuissent, agros Remorum popularentur, qui magno nobis usui ad bellum gerendum erant, commeatuque nostros prohiberent.
9. Beide legers scheidde een niet uitgestrekt moeras. De vijand verwachtte, dat de onzen daarover zouden gaan; wij echter stonden slagvaardig, om den vijand, indien hij het eerst erover ging, aan te vallen, terwijl hij zich niet weren kon. Intusschen werd er een ruitergevecht geleverd op het veld tusschen de beide legers. Toen geen van beide partijen een begin ermee maakte het moeras over te gaan, en het ruitergevecht voor de onzen nog al gunstig was uitgevallen, voerde Caesar de zijnen in de legerplaats terug. Terstond rukte de vijand uit zijn stelling bij de Axona, die, zooals gezegd, achter onze legerplaats stroomde. Daar trachtte hij een afdeeling van zijn troepen door de gevonden ondiepten over te voeren, met de bedoeling, zoo mogelijk de schans, waar de legaat Quintus Titurius het bevel voerde, te veroveren en de brug te vernielen, of, als zij dit niet konden gedaan krijgen, ten minste het land der Remers, die ons van goeden dienst in den oorlog waren, te verwoesten en ons den toevoer af te snijden.
10. [Caesar] certior factus ab Titurio omnem equitatum et levis armaturae Numidas, funditores sagittariosque pontem traducit atque ad eos contendit. Acriter in eo loco pugnatum est. Hostes impeditos nostri in flumine adgressi magnum eorum numerum occiderunt; per eorum corpora reliquos audacissime transire conantes multitudine telorum reppulerunt primosque, qui transierant, equitatu circumventos interfecerunt. Hostes, ubi et de expugnando oppido et de flumine transeundo spem se fefellisse intellexerunt neque nostros in locum iniquiorum progredi pugnandi causa viderunt atque ipsos res frumentaria deficere coepit, concilio convocato constituerunt optimum esse domum suam quemque reverti, et quorum in fines primum Romani exercitum introduxissent, ad eos defendendos undique convenirent, ut potius in suis quam in alienis finibus decertarent et domesticis copiis rei frumentariae uterentur. Ad eam sententiam cum reliquis causis haec quoque ratio eos deduxit, quod Diviciacum atque Haeduos finibus Bellovacorum adpropinquare cognoverant. His persuaderi ut diutius morarentur neque suis auxilium ferrent non poterat.
10. Op het bericht van Titurius ging Caesar met al zijn ruiterij, de licht gewapende Numidiërs, zijn slingeraars en boogschutters over de brug en op den vijand los. Het kwam daar tot een hevig gevecht. De onzen grepen den vijand aan, terwijl hij nog bezig was de rivier over te gaan, en doodden velen; de overigen, die met de grootste onverschrokkenheid over de lijken der gevallenen den stroom wilden overgaan, werden door een hagel van schoten teruggedreven, en de voorsten, die aan den overkant gekomen waren, werden door de ruiterij omsingeld en neergeveld. De vijanden zagen zich nu in hun hoop om de stad (Bibrax) te nemen en de rivier over te steken teleurgesteld; zij merkten te gelijk, dat wij in een minder gunstige stelling geen slag aannamen, en de proviand begon hun te ontbreken. Daarom riepen zij een krijgsraad bijeen en besloten, dat 't het beste was, dat ieder naar huis terugkeerde, maar dat allen zich weder vereenigden tot verdediging van dien staat, in welken de Romeinen het eerst een inval zouden doen. Het was toch verkieselijker, in eigen dan in vreemd land oorlog te voeren en den voorraad van levensmiddelen van het eigen land te kunnen gebruiken. Tot dit besluit bracht hen, buiten en behalve de andere oorzaken, ook het bericht, dat Diviciacus met de Haeduërs in aantocht was tegen het gebied der Bellovakers; want dezen waren niet te bewegen, langer te blijven en hun landgenooten zonder hulp te laten.
11. Ea re constituta, secunda vigilia magno cum, strepitu ac tumultu castris egressi nullo certo ordine neque imperio, cum sibi quisque primum itineris locum peteret et domum pervenire properaret, fecerunt ut consimilis fugae profectio videretur. Hac re statim Caesar per speculatores cognita insidias veritus, quod qua de causa discederent nondum perspexerat, exercitum equitatumque castris continuit. Prima luce, confirmata re ab exploratoribus, omnem equitatum, qui novissimum agmen moraretur, praemisit. His Q. Pedium et L. Aurunculeium Cottam legatos praefecit; T. Labienum legatum cum legionibus tribus subsequi iussit. Hi novissimos adorti et multa milia passuum prosecuti magnam multitudinem eorum fugientium conciderunt, cum ab extremo agmine, ad quos ventum erat, consisterent fortiterque impetum nostrorum militum sustinerent, priores, quod abesse a periculo viderentur neque ulla necessitate neque imperio continerentur, exaudito clamore perturbatis ordinibus omnes in fuga sibi praesidium ponerent. Ita sine ullo periculo tantam eorum multitudinem nostri interfecerunt quantum fuit diei spatium; sub occasum solis sequi destiterunt seque in castra, ut erat imperatum, receperunt.
11. Overeenkomstig dit besluit braken zij ongeveer met de tweede nachtwake onder veel gedruisch en rumoer op, zonder bepaalde orde en leiding. Ieder wilde op den weg vooraan zijn en haastte zich naar huis te komen, zoodat hun aftocht op een vlucht geleek. Caesar ontving terstond door zijn verspieders bericht hiervan, doch, dewijl hij de oorzaak van hun aftocht nog niet wist, vreesde hij een krijgslist en hield daarom voetvolk en ruiterij binnen de legerplaats. Met het krieken van den dag werd de aftocht door kondschappers bevestigd, en nu zond hij zijn geheele ruiterij onder bevel der legaten Quintus Pedius en Lucius Aurunculejus Cotta vooruit, om de achterhoede op te houden. Den legaat Titus Labienus liet hij met drie legioenen de ruiterij op den voet volgen. Zij vielen de achterhoede aan, zaten haar verscheiden mijlen ver op de hielen en hieuwen een groote menigte ervan op de vlucht neder. Terwijl het laatst komende gedeelte der achterhoede, die men had ingehaald, halt maakte en dapper tegen den aanval der onzen stand hiel, zocht de spits, omdat zij zich buiten gevaar geloofde en noch door dwang, noch door eenig bevel werd bijeengehouden, zoodra zij het geschreeuw achter zich hoorde, in volle wanorde haar heil in de vlucht. Zoo doodden de onzen gedurende den ganschen dag zonder eenig gevaar een groote menigte vijanden; eerst tegen zonsondergang staakten zij de vervolging en gingen, zooals bevolen was, naar de legerplaats terug.
12. Postridie eius diei Caesar, prius quam se hostes ex terrore ac fuga reciperent, in fines Suessionum, qui proximi Remis erant, exercitum duxit et magno itinere [confecto] ad oppidum Noviodunum contendit. Id ex itinere oppugnare conatus, quod vacuum ab defensoribus esse audiebat, propter latitudinem fossae murique altitudinem paucis defendentibus expugnare non potuit. Castris munitis vineas agere quaeque ad oppugnandum usui erant comparare coepit. Interim omnis ex fuga Suessionum multitudo in oppidum proxima nocte convenit. Celeriter vineis ad oppidum actis, aggere iacto turribusque constitutis, magnitudine operum, quae neque viderant ante Galli neque audierant, et celeritate Romanorum permoti legatos ad Caesarem de deditione mittunt et petentibus Remis ut conservarentur impetrant.
12. Den volgenden dag trok Caesar, nog voordat de vijanden van den schrik en de vlucht waren bekomen, het gebied der Suessionen, de naaste buren der Remers, binnen, en rukte in een sterken marsch haastig op naar de Stad Noviodunum (Soissons). Hoorende, dat zij van verdedigers was ontbloot, wilde hij haar terstond aangrijpen, maar wegens de breedte der gracht en de hoogte der muren kon hij haar, ofschoon het getal verdedigers slechts gering was, niet veroveren. Na zijn legerplaats te hebben verschanst, begon hij de schutdaken aan te voeren en alle aanstalten tot een belegering te maken. Ondertusschen verzamelde zich in den volgenden nacht de gansche menigte Suessionen van hun vlucht in de stad. Snel werden de schutdaken tegen de stad aangevoerd, de dam opgeworpen en torens opgericht. Deze groote werken, waarvan de Galliërs vroeger nooit iets gezien of gehoord hadden, en de vlugheid der Romeinen daarmede bewoog hen, gezanten tot Caesar te zenden, om over de overgave te onderhandelen. Op voorspraak der Remers werden zij begenadigd.
13. Caesar, obsidibus acceptis primis civitatis atque ipsius Galbae regis duobus filiis armisque omnibus ex oppido traditis, in deditionem Suessiones accipit exercitumque in Bellovacos ducit. Qui cum se suaque omnia in oppidum Bratuspantium contulissent atque ab eo oppido Caesar cum exercitu circiter milia passuum V abesset, omnes maiores natu ex oppido egressi manus ad Caesarem tendere et voce significare coeperunt sese in eius fidem ac potestatem venire neque contra populum Romanum armis contendere. Item, cum ad oppidum accessisset castraque ibi poneret, pueri mulieresque ex muro passis manibus suo more pacem ab Romanis petierunt.
13. Caesar liet zich door hen de voornaamsten van den staat en onder dezen de beide zonen van hun koning Galba als gijzelaars geven, benevens alle wapenen, die in de stad voorhanden waren, uitleveren; daarna nam hij de onderwerping der Suessionen aan en rukte op tegen de Bellovakers. Dezen hadden zich met al hun have naar de stad Bratuspantium (Beauvais) begeven. Nauwelijks nog ongeveer vijf mijlen was Caesar van de stad verwijderd, of alle oudere lieden kwamen hem te gemoet, hieven de handen tot hem op en trachtten hem door geroep te verstaan te geven, dat zij zich aan hem op genade en ongenade overgaven en niet tegen de Romeinen wilden strijden. En toen Caesar voor de stad gekomen was en een legerplaats daar opsloeg, strekten ook vrouwen en kinderen op den muur hun handen naar hem uit en smeekten zoo naar Gallisch gebruik de Romeinen om vrede.
14. Pro his Diviciacus (nam post discessum Belgarum dimissis Haeduorum copiis ad eum reverterat) facit verba: Bellovacos omni tempore in fide atque amicitia civitatis Haeduae fuisse; impulsos ab suis principibus, qui dicerent Haeduos a Caesare in servitutem redacto. Omnes indignitates contumeliasque perferre, et ab Haeduis defecisse et populo Romano bellum intulisse. Qui eius consilii principes fuissent, quod intellegerent quantam calamitatem civitati intulissent, in Britanniam profugisse. Petere non solum Bellovacos, sed etiam pro his Haeduos, ut sua clementia ac mansuetudine in eos utatur. Quod si fecerit, Haeduorum auctoritatem apud omnes Belgas amplificaturum, quorum auxiliis atque opibus, si qua bella inciderint, sustentare consuerint.
14. Te hunnen gunste sprak Diviciacus, die na den aftocht der Belgen de troepen der Haeduërs had ontslagen en naar Caesar was teruggekeerd. "De Bellovakers waren te allen tijde trouwe vrienden der Haeduërs geweest. Hun vorsten hadden hen opgehitst door te zeggen, dat de Haeduërs door Caesar tot slaven waren gemaakt en dat zij alle mogelijke vernedering en smaad verduurden, en zoo waren zij van de Haeduërs afgevallen en hadden den Romeinen den oorlog aangedaan. De aanstokers van dat besluit waren, wijl zij zagen, welk een ongeluk zij over den staat hadden gebracht, naar Britannië gevlucht. Niet alleen de Bellovakers, maar ook de Haeduërs als hun voorspraak baden hem, grootmoedigheid en goedertierenheid jegens hen te betrachten. Daardoor zou hij het aanzien der Haeduërs bij alle Belgen vergrooten, door wier hulp en bijstand zij zich, bij het uitbreken van een oorlog, plachten staande te houden."
15. Caesar honoris Diviciaci atque Haeduorum causa sese eos in fidem recepturum et conservaturum dixit, et quod erat civitas magna inter Belgas auctoritate atque hominum multitudine praestabat, DC obsides poposcit. His traditis omnibusque armis ex oppido conlatis, ab eo loco in fines Ambianorum pervenit; qui se suaque omnia sine mora dediderunt. Eorum fines Nervii attingebant. Quorum de natura moribusque Caesar cum quaereret, sic reperiebat: nullum esse aditum ad eos mercatoribus; nihil pati vini reliquarumque rerum ad luxuriam pertinentium inferri, quod his rebus relanguescere animos eorum et remitti virtutem existimarent; esse homines feros magnaeque virtutis; increpitare atque incusare reliquos Belgas, qui se populo Romano dedidissent patriamque virtutem proiecissent; confirmare sese neque legatos missuros neque ullam condicionem pacis accepturos.
15. Caesar antwoordde hierop, dat hij uit achting voor Diviciacus en de Haeduërs hun onderwerping in genade wilde aannemen. Hij verlangde echter wegens het grote aanzien van hun staat bij de Belgen en wegens hun groot bevolkingscijfer 600 gijzelaars. Toen deze gesteld en alle wapens uit de stad bijeengebracht waren, rukte hij van daar het gebied der Ambianers binnen, die zich met al het hunne zonder verwijl overgaven. Aan dezen grensden de Nerviërs, van wier aard en zeden Caesar bij zijn navorsching daaromtrent het volgende hoorde: Bij hen mochten geen kooplui over de grenzen komen; de invoer van wijn en van andere zaken van weelde was verboden, omdat daardoor - zoo meenden zij - hun moed verslapte en hun dapperheid afnam. Zij waren wild en dapper; zij scholden en schimpten op de overige Belgen, die zich aan de Romeinen hadden overgegeven en de geërfde dapperheid der vaderen verloochenden. Zij waren vast besloten, noch gezanten te zenden, noch voorslagen van vrede, welke ook, aan te nemen.
16. Cum per eorum fines triduum iter fecisset, inveniebat ex captivis Sabim flumen a castris suis non amplius milibus passuum X abesse; trans id flumen omnes Nervios consedisse adventumque ibi Romanorum expectare una cum Atrebatibus et Viromanduis, finitimis suis (nam his utrisque persuaserant uti eandem belli fortunam experirentur); expectari etiam ab iis Atuatucorum copias atque esse in itinere; mulieres quique per aetatem ad pugnam inutiles viderentur in eum locum coniecisse quo propter paludes exercitui aditus non esset.
16. Toen Caesar een marsch van drie dagen door hun land had gemaakt, vernam hij van de krijgsgevangen, dat de Sabis (Sambre) van zijn legerplaats niet meer dan tien mijlen verwijderd was; dat de geheele strijdmacht der Nerviërs aan gene zijde dier rivier was gelegerd en daar, vereenigd met hun naburen de Atrebaten en Veromanduërs, de Romeinen afwachtte; want deze beide volken hadden zij overreed, gemeenschappelijk met hen het oorlogsgeluk te beproeven. Zij verwachtten ook nog de Aduatukers, die reeds op marsch waren. Vrouwen, en al wie om hun leeftijd niet bruikbaar waren in den oorlog, hadden zij in allerijl op een plaats gebracht, die wegens de moerassen voor een leger ontoegankelijk was.
17. His rebus cognitis, exploratores centurionesque praemittit qui locum castris idoneum deligant. Cum ex dediticiis Belgis reliquisque Gallis complures Caesarem secuti una iter facerent, quidam ex his, ut postea ex captivis cognitum est, eorum dierum consuetudine itineris nostri exercitus perspecta, nocte ad Nervios pervenerunt atque his demonstrarunt inter singulas legiones impedimentorum magnum numerum intercedere, neque esse quicquam negotii, cum prima legio in castra venisset reliquaeque legiones magnum spatium abessent, hanc sub sarcinis adoriri; qua pulsa impedimentisque direptis, futurum ut reliquae contra consistere non auderent. Adiuvabat etiam eorum consilium qui rem deferebant quod Nervii antiquitus, cum equitatu nihil possent (neque enim ad hoc tempus ei rei student, sed quicquid possunt, pedestribus valent copiis), quo facilius finitimorum equitatum, si praedandi causa ad eos venissent, impedirent, teneris arboribus incisis atque inflexis crebrisque in latitudinem ramis enatis [et] rubis sentibusque interiectis effecerant ut instar muri hae saepes munimentum praeberent, quo non modo non intrari sed ne perspici quidem posset. His rebus cum iter agminis nostri impediretur, non omittendum sibi consilium Nervii existimaverunt.
17. Hierop zond Caesar patrouilles en centurio's vooruit, om een geschikte plek voor een legerplaats uit te zoeken. Van de onderworpen Belgen en de andere Galliërs sloten er zich verscheidenen bij Caesar aan en maakten den marsch mede. Eenigen van hen wisten, nadat zij zich met de marschorde van ons leger gedurende die dagen bekend hadden gemaakt, zooals men later van krijgsgevangenen vernam, 's nachts naar de Nerviërs te ontkomen en deelden hun mede, dat een groote legertrein tusschen elke twee legioenen marcheerde. Men kon daarom gemakkelijk het eerste legioen bij zijn aankomst in de legerplaats, terwijl het zijn pakkage nog droeg, en de overige legioenen nog ver achter waren, aanvallen. Was dan het eerste legioen geslagen en de dit legioen volgende tros geplunderd, dan zouden de overige legioenen het niet wagen weerstand te bieden. Ter aanbeveling van dit plan der verraders droeg nog het volgende bij. Van oudsher beteekent de ruiterij bij de Nerviërs niet veel, want ook tot dusver stellen zij er geen prijs op, en hun gansche sterkte bestaat in hun voetvolk. Om nu des te gemakkelijker de ruiterij hunner naburen bij haar strooptochten af te weren, hadden zij jonge boomen gekapt en neergebogen, zóó dat die aan de zijden nog talrijke takken lieten ontspruiten, en daartusschen plantten zij braam- en doornstruiken. Op die wijze vormden deze heiningen bolwerken, alsof 't wallen waren, door welke men niet alleen niet binnendringen, maar zelfs met den blik niet doordringen kon. Daar nu hierdoor ons leger op zijn marsch werd opgehouden, meenden de Nerviërs bovengenoemd plan niet ongebruikt te moeten laten.
18. Loci natura erat haec, quem locum nostri castris delegerant. Collis ab summo aequaliter declivis ad flumen Sabim, quod supra nominavimus, vergebat. Ab eo flumine pari acclivitate collis nascebatur adversus huic et contrarius, passus circiter CC infimus apertus, ab superiore parte silvestris, ut non facile introrsus perspici posset. Intra eas silvas hostes in occulto sese continebant; in aperto loco secundum flumen paucae stationes equitum videbantur. Fluminis erat altitudo pedum circiter trium.
18. De natuurlijke gesteldheid van het oord, dat de onzen voor hun legerplaats hadden uitgezocht, was aldus. Een heuvel helde, gelijkmatig van boven afloopend, naar de boven vermelde rivier de Sabis. Tegenover dezen heuvel en aan de andere zijde der rivier gelegen verhief zich een andere met gelijke glooiing; aan den voet was hij over ongeveer tweehonderd schreden kaal, boven met bosch begroeid, zoodat men er niet gemakkelijk kon doorzien. Binnen deze wouden hielden de vijanden zich verborgen; op het open terrein langs de rivier werden slechts enkele ruiterposten gezien. De rivier was ongeveer drie voet diep.
19. Caesar equitatu praemisso subsequebatur omnibus copiis; sed ratio ordoque agminis aliter se habebat ac Belgae ad Nervios detulerant. Nam quod hostibus adpropinquabat, consuetudine sua Caesar VI legiones expeditas ducebat; post eas totius exercitus impedimenta conlocarat; inde duae legiones quae proxime conscriptae erant totum agmen claudebant praesidioque impedimentis erant. Equites nostri cum funditoribus sagittariisque flumen transgressi cum hostium equitatu proelium commiserunt. Cum se illi identidem in silvis ad suos reciperent ac rursus ex silva in nostros impetum facerent, neque nostri longius quam quem ad finem porrecta [ac] loca aperta pertinebant cedentes insequi auderent, interim legiones VI quae primae venerant, opere dimenso, castra munire coeperunt. Ubi prima impedimenta nostri exercitus ab iis qui in silvis abditi latebant visa sunt, quod tempus inter eos committendi proelii convenerat, ut intra silvas aciem ordinesque constituerant atque ipsi sese confirmaverant, subito omnibus copiis provolaverunt impetumque in nostros equites fecerunt. His facile pulsis ac proturbatis, incredibili celeritate ad flumen decucurrerunt, ut paene uno tempore et ad silvas et in flumine [et iam in manibus nostris] hostes viderentur. Eadem autem celeritate adverso colle ad nostra castra atque eos qui in opere occupati erant contenderunt.
19. Caesar liet zijn ruiterij vooraangaan en volgde met zijn gansche leger; maar zijn marschorde was een andere, dan de Belgen aan de Nerviërs hadden overgebracht. Want omdat hij den vijand naderde, liet hij, volgens zijn gewoonte, zes legioenen zonder bagage en tros vooraan marscheeren. Op deze volgde de trein van het geheele leger, dan sloten de twee kort geleden gelichte legioenen den ganschen troep, te gelijk tot dekking van den tros. Onze ruiters gingen met de slingeraars en boogschutters over de rivier en begonnen met de vijandelijke ruiterij een gevecht. Deze trok zich herhaaldelijk in de bosschen tot de haren terug, deed dan weder daaruit een aanval op de onzen, die het niet waagden de vluchtenden verder na te zetten, dan tot zoover als het open terrein zich uitstrekte. Ondertusschen begonnen, nadat de ruimten voor de afzonderlijke legerafdeelingen waren afgemeten, de het eerst aangekomen legioenen de legerplaats te verschansen. Zoodra nu de vijanden in het bosch de spits van den trein van ons leger zagen aankomen - dit was het afgesproken oogenblik tot den aanval - stormden zij plotseling, zooals zij zich in het woud in rij en gelid hadden gesteld en zichzelf moed hadden ingesproken, met hun gansche strijdmacht te voorschijn en wierpen zich op onze ruiterij. Deze werd gemakkelijk geslagen en voortgejaagd en nu stortten zij zich met ongelooflijke snelheid in de rivier, zoodat zij bijna op hetzelfde oogenblik als zij uit het woud te voorschijn kwamen, in de rivier en reeds in onze onmiddellijke nabijheid werden gezien. Met dezelfde snelheid stormden zij bergopwaarts los op onze legerplaats en de soldaten, die met den schansarbeid bezig waren.
20. Caesari omnia uno tempore erant agenda: vexillum proponendum, quod erat insigne, cum ad arma concurri oporteret; signum tuba dandum; ab opere revocandi milites; qui paulo longius aggeris petendi causa processerant arcessendi; acies instruenda; milites cohortandi; signum dandum. Quarum rerum magnam partem temporis brevitas et incursus hostium impediebat. His difficultatibus duae res erant subsidio, scientia atque usus militum, quod superioribus proeliis exercitati quid fieri oporteret non minus commode ipsi sibi praescribere quam ab aliis doceri poterant, et quod ab opere singulisque legionibus singulos legatos Caesar discedere nisi munitis castris vetuerat. Hi propter propinquitatem et celeritatem hostium nihil iam Caesaris imperium expectabant, sed per se quae videbantur administrabant.
20. Caesar zou alles te gelijker tijd hebben moeten doen: de roode vaan op de veldheerstent opsteken, het teeken, om naar de wapens te grijpen; het signaal met de trompet geven; de soldaten van den schansarbeid roepen; hen, die zich wat verden hadden verwijderd om hout te bekomen, laten halen; het leger in slagorde stellen; de soldaten aanspreken; het teeken tot den aanval geven. Dit alles moest echter grootendeels wegens gebrek aan tijd en het snelle oprukken van den vijand worden nagelaten. In deze moeilijke omstandigheden kwamen Caesar twee omstandigheden te hulp: vooreerst de oorlogskennis en ervaring onzer soldaten, dat zij namelijk in vorige gevechten geleerd hadden, wat geschieden moest uit eigen beweging evenzoo goed uit te voeren, als het hun van hooger hand kon worden verordend; en dan, dat Caesar bevolen had, dat geen legaat zich van den schansarbeid en van zijn legioen zou verwijderen, voor de versterking van het kamp geheel gereed was. Deze legaten wachtten bij de nabijheid en het snelle voortdringen der vijanden niet eerst op bevelen van Caesar, maar troffen uit zichzelf de noodige maatregelen.
21. Caesar, necessariis rebus imperatis, ad cohortandos milites, quam [in] partem fors obtulit, decucurrit et ad legionem decimam devenit. Milites non longiore oratione cohortatus quam uti suae pristinae virtutis memoriam retinerent neu perturbarentur animo hostiumque impetum fortiter sustinerent, quod non longius hostes aberant quam quo telum adigi posset, proelii committendi signum dedit. Atque in alteram item cohortandi causa profectus pugnantibus occurrit. Temporis tanta fuit exiguitas hostiumque tam paratus ad dimicandum animus ut non modo ad insignia accommodanda sed etiam ad galeas induendas scutisque tegimenta detrahenda tempus defuerit. Quam quisque ab opere in partem casu devenit quaeque prima signa conspexit, ad haec constitit, ne in quaerendis suis pugnandi tempus dimitteret.
21. Caesar gaf daarom slechts de noodigste bevelen en snelde, om zijn soldaten moed in te spreken, daarheen, waar het toeval het wilde. Zoo kwam hij bij het tiende legioen. Hij hield geen lange toespraak, maar herinnerde de soldaten aan hun oude dapperheid; zij moesten zich daarom niet uit het veld laten slaan en moedig den aanval der vijanden uithouden. Wijl dezen ondertusschen tot op een speerworp genaderd waren, gaf hij het teeken tot den aanval. Daarop ijlde hij naar de andere zijde, om eveneens den soldaten moed in te spreken, doch hij vond hen reeds in vollen kamp. De tijd was zoo kort, de vijand zoo begeerig naar den slag, dat men niet eens tijd had gehad, om de onderscheidingsteekenen van den dienst aan te doen, ja, zelfs niet, om de helmen op te zetten en de overtrekken van de schilden te rukken. Ieder sloot zich bij die afdeeling aan, waar hij van den schansarbeid toevallig kwam en waar hij het eerst een veldteeken zag, ten einde niet, door te zoeken naar het zijne, tijd voor het gevecht te verliezen.
22. Instructo exercitu magis ut loci natura [deiectusque collis] et necessitas temporis quam ut rei militaris ratio atque ordo postulabat, cum diversae legiones aliae alia in parte hostibus resisterent saepibusque densissimis, ut ante demonstravimus, interiectis prospectus impediretur, neque certa subsidia conlocari neque quid in quaque parte opus esset provideri neque ab uno omnia imperia administrari poterant. Itaque in tanta rerum iniquitate fortunae quoque eventus varii sequebantur.
22. Het leger was opgesteld, meer, zooals de gesteldheid van de plaats, de helling van den heuvel en de drang der omstandigheden het eischten, dan naar de grondstellingen en regelen der krijgskunst. De legioenen namelijk, van elkander gescheiden, maakten, het eene hier, het andere daar, tegen den vijand front, en de boven vermelde dichte heiningen tusschen hen benamen het vrije uitzicht. Men kon daarom geen zekere reserven opstellen, noch overal de noodige voorzorgen nemen, en evenmin was de eenheid van leiding mogelijk. Bij zulke ongunstige verhoudingen moesten veelvuldige wisselingen van het krijgsgeluk plaats vinden.
23. Legionis VIIII. et X. milites, ut in sinistra parte aciei constiterant, pilis emissis cursu ac lassitudine exanimatos vulneribusque confectos Atrebates (nam his ea pars obvenerat) celeriter ex loco superiore in flumen compulerunt et transire conantes insecuti gladiis magnam partem eorum impeditam interfecerunt. Ipsi transire flumen non dubitaverunt et in locum iniquum progressi rursus resistentes hostes redintegrato proelio in fugam coniecerunt. Item alia in parte diversae duae legiones, XI. et VIII., profligatis Viromanduis, quibuscum erant congressae, ex loco superiore in ipsis fluminis ripis proeliabantur. At totis fere castris a fronte et a sinistra parte nudatis, cum in dextro cornu legio XII. et non magno ab ea intervallo VII. constitisset, omnes Nervii confertissimo agmine duce Boduognato, qui summam imperii tenebat, ad eum locum contenderunt; quorum pars ab aperto latere legiones circumvenire, pars summum castrorum locum petere coepit.
23. Het negende en tiende legioen, die op den linkervleugel stonden, grepen de Atrebaten aan, wien deze post was ten deel gevallen. De onzen, na de werpspiesen tegen hen geslingerd te hebben, dreven hen, die door het loopen en door vermoeienis buiten adem en door hun wonden uitgeput waren, snel van de hoogte naar de rivier, zetten hen, als zij den overgang waagden, met het zwaard in de hand na en hieuwen een groote menigte haast zonder verweer neder. Zijzelf staken zonder aarzelen over de rivier en drongen voorwaarts, tot zij op een ongunstig terein kwamen. Daar boden de vijanden opnieuw tegenstand, doch werden na een nieuw gevecht nogmaals op de vlucht gedreven. Evenzoo sloegen op een ander punt twee verschillende legioenen, het elfde en het achtste, de Viromanduërs, met wie zij waren handgemeen geraakt, van de hoogte naar beneden en vochten nog aan den oever der rivier. Maar daar bijna onze geheele legerplaats van voren en aan de linkerzijde ongedekt was, terwijl op den rechtervleugel het twaalfde en niet ver daar vandaan het zevende legioen stond, zoo rukten de Nerviërs met hun geheele stijdmacht, in dichte drommen onder aanvoering van hun opperbevelhebber Boduognatus, naar dat punt. Een deel van hen greep de legioenen op de ongedekte rechterflank aan, een ander deel trachtte het hoogst gelegen punt van het legerkamp te bereiken.
24. Eodem tempore equites nostri levisque armaturae pedites, qui cum iis una fuerant, quos primo hostium impetu pulsos dixeram, cum se in castra reciperent, adversis hostibus occurrebant ac rursus aliam in partem fugam petebant; et calones, qui ab decumana porta ac summo iugo collis nostros victores flumen transire conspexerant, praedandi causa egressi, cum respexissent et hostes in nostris castris versari vidissent, praecipites fugae sese mandabant. Simul eorum qui cum impedimentis veniebant clamor fremitusque oriebatur, aliique aliam in partem perterriti ferebantur. Quibus omnibus rebus permoti equites Treveri, quorum inter Gallos virtutis opinio est singularis, qui auxilii causa a civitate missi ad Caesarem venerant, cum multitudine hostium castra [nostra] compleri, legiones premi et paene circumventas teneri, calones, equites, funditores, Numidas diversos dissipatosque in omnes partes fugere vidissent, desperatis nostris rebus domum contenderunt: Romanos pulsos superatosque, castris impedimentisque eorum hostes potitos civitati renuntiaverunt.
24. Terzelfder tijd stootten onze ruiters en het lichte voetvolk met hen, die, als gezegd, bij den eersten aanval der vijanden teruggeworpen waren, op hun terugtocht naar het legerkamp, weder op den vijand en namen dan opnieuw in een andere richting de vlucht. Ook de treinknechten, die van de poort aan de achterzijde der legerplaats en van den kam des heuvels de onzen als overwinnaars de rivier hadden zien overtrekken, en om te plunderen uit de legerplaats waren gegaan, verstrooiden zich in wilde vlucht, toen zij omzagen en den vijand reeds midden in ons kamp aanschouwden. Te gelijk verhief zich een geschreeuw en een getier bij hen, die met den tros nog in aantocht waren; zij stoven naar alle kanten uit elkander in de grootste verwarring. Dit alles maakte zeer grooten indruk op de ruiterij der Trevirers, die bij de Galliërs in den roep staan van buitengewone dapperheid, en die zich als hulptroepen van hun staat bij Caesar gevoegd hadden. Toen zij namelijk zagen, dat onze legerplaats door een menigte vijanden werd overstroomd, onze legioenen werden in 't nauw gebracht en bijna ingesloten, dat treinknechten, ruiters, slingeraars, Numidiërs verstrooid en verspreid naar alle kanten een heenkomen zichten, reden zij, onze zaak verloren achtende, naar huis en brachten hun landgenooten het bericht, dat de Romeinen waren geslagen en de vijanden zich van hun legerplaats en hun bagage hadden meester gemaakt.
25. Caesar ab X. legionis cohortatione ad dextrum cornu profectus, ubi suos urgeri signisque in unum locum conlatis XII. legionis confertos milites sibi ipsos ad pugnam esse impedimento vidit, quartae cohortis omnibus centurionibus occisis signiferoque interfecto, signo amisso, reliquarum cohortium omnibus fere centurionibus aut vulneratis aut occisis, in his primipilo P. Sextio Baculo, fortissimo viro, multis gravibusque vulneribus confecto, ut iam se sustinere non posset, reliquos esse tardiores et non nullos ab novissimis deserto loco proelio excedere ac tela vitare, hostes neque a fronte ex inferiore loco subeuntes intermittere et ab utroque latere instare et rem esse in angusto vidit, neque ullum esse subsidium quod submitti posset, scuto ab novissimis [uni] militi detracto, quod ipse eo sine scuto venerat, in primam aciem processit centurionibusque nominatim appellatis reliquos cohortatus milites signa inferre et manipulos laxare iussit, quo facilius gladiis uti possent. Cuius adventu spe inlata militibus ac redintegrato animo, cum pro se quisque in conspectu imperatoris etiam in extremis suis rebus operam navare cuperet, paulum hostium impetus tardatus est.
25. Caesar had zich na zijn aanspraak aan het tiende legioen naar den rechtervleugel begeven. Daar vond hij de zijnen in de engte gedreven. De veldteekens waren dicht naast elkander opgesteld, de soldaten van het twaalfde legioen op elkaar gedrongen en zichzelf bij het gevecht hinderlijk; alle centurio's van de vierde cohorte, benevens de vaandrig gesneuveld, het vaandel verloren, bijna alle centurio's der overige cohorten gewond of dood. Ook de dappere primipilus Publius Sextius Baculus was wegens zijn vele zware wonden buiten staat zich staande te houden. Alle overigen waren mat, en sommigen in het achterste gelederen trokken zich reeds uit het gevecht terug en ontweken de werpspiesen, terwijl de vijand zonder ophouden tegen het front den heuvel opdrong en te gelijk de beide flanken bedreigde. Het was er alzoo hachelijk mee gesteld, en een reserve om ter hulp te zenden ontbrak. Daar nam Caesar, wijl hijzelf geen schild bij zich had, dat van een soldaat uit de achterste gelederen, spoedde zich naar het front, riep de centurio's ieder bij hun naam, en vuurde de overige soldaten door een toespraak aan; daarna beval hij voorwaarts ten aanval te marcheeren en de rotten te openen, om ongehinderd het zwaard te kunnen gebruiken. Zijn verschijnen deed de soldaten hoop scheppen en weer moed vatten. Ieder wilde voor zijn deel onder de oogen des veldheers, ook trots het grootste gevaar voor zichzelf, zich dapper gedragen, en zoo werd het voortdringen der vijanden eenigszins gestuit.
26. Caesar, cum VII. legionem, quae iuxta constiterat, item urgeri ab hoste vidisset, tribunos militum monuit ut paulatim sese legiones coniungerent et conversa signa in hostes inferrent. Quo facto cum aliis alii subsidium ferrent neque timerent ne aversi ab hoste circumvenirentur, audacius resistere ac fortius pugnare coeperunt. Interim milites legionum duarum quae in novissimo agmine praesidio impedimentis fuerant, proelio nuntiato, cursu incitato in summo colle ab hostibus conspiciebantur, et T.Labienus castris hostium potitus et ex loco superiore quae res in nostris castris gererentur conspicatus X.legionem subsidio nostris misit. Qui cum ex equitum et calonum fuga quo in loco res esset quantoque in periculo et castra et legiones et imperator versaretur cognovissent, nihil ad celeritatem sibi reliqui fecerunt.
26. Toen Caesar ook het zevende legioen, dat naast het twaalfde stelling had genomen, eveneens door den vijand in 't nauw gebracht zag, gaf hij den krijgstribunen bevel, de legioenen langzamerhand samen te trekken en na een zwenking den vijand aan te grijpen. Daar nu hierdoor onze troepen elkaar wederkeerig ondersteunden en niet meer behoefden te vreezen, dat zij in den rug door den vijand zouden worden aangegrepen, begonnen zij moediger weerstand te beiden en dapperder te vechten. Ondertusschen hadden de soldaten der twee legioenen, die in de achterhoede den trein hadden gedekt, van het gevecht vernomen, waren in stormpas toegesneld en werden reeds op de kam van den heuvel door den vijand gezien. Ook Titus Labienus, die zich van het vijandelijk kamp meester gemaakt en van de hoogten gezien had, wat in onze legerplaats voorviel, zond ons het tiende legioen te hulp. Toen deze soldaten uit de vlucht der ruiters en treinknechten ontwaarden, hoe de zaken stonden en in welk gevaar zich legerplaats, legioenen en veldheer bevonden, snelden zij in allerijl toe.
27. Horum adventu tanta rerum commutatio est facta ut nostri, etiam qui vulneribus confecti procubuissent, scutis innixi proelium redintegrarent, calones perterritos hostes conspicati etiam inermes armatis occurrerent, equites vero, ut turpitudinem fugae virtute delerent, omnibus in locis pugnae se legionariis militibus praeferrent. At hostes, etiam in extrema spe salutis, tantam virtutem praestiterunt ut, cum primi eorum cecidissent, proximi iacentibus insisterent atque ex eorum corporibus pugnarent, his deiectis et coacervatis cadaveribus qui superessent ut ex tumulo tela in nostros conicerent et pila intercepta remitterent: ut non nequiquam tantae virtutis homines iudicari deberet ausos esse transire latissimum flumen, ascendere altissimas ripas, subire iniquissimum locum; quae facilia ex difficillimis animi magnitudo redegerat.
27. Met hun komst namen de dingen zulk een keer, dat de onzen, zelfs zij, die, door hun wonden uitgeput, waren neergevallen, steunende op hun schilden, den kamp vernieuwden; zelfs de treinknechten, de ontsteltenis der vijanden ziende, gingen, ongewapend, den gewapenden te gemoet; de ruiters echter, om de schande hunner vlucht door hun dapperheid uit te wisschen, waren overal in het gevecht, ten einde boven de legioensoldaten uit te munten. Maar ook de vijanden legden een buitengewone dapperheid aan den dag, schoon de hoop op redding verloren was. Toen de voorsten waren gevallen, gingen de volgenden op hen staan en streden op hun lichamen; en als ook dezen waren neergehouwen en de lijken zich ophoopten, wierpen zij die nog over waren, als van een heuvel, hun pijlen en slingerden onze opgevangen werpspiesen terug. Men moest inderdaad toegeven, dat zulke dapperen niet te vergeefs het gewaagd hadden een zoo breede rivier over te steken, buitengewoon hooge oevers te beklimmen, naar een zoo ongunstige stelling bergopwaarts te rukken; - moeilijkheden, welke hun hooge moed glansrijk had overwonnen.
28. Hoc proelio facto et prope ad internecionem gente ac nomine Nerviorum redacto, maiores natu, quos una cum pueris mulieribusque in aestuaria ac paludes coniectos dixeramus, hac pugna nuntiata, cum victoribus nihil impeditum, victis nihil tutum arbitrarentur, omnium qui supererant consensu legatos ad Caesarem miserunt seque ei dediderunt; et in commemoranda civitatis calamitate ex DC ad tres senatores, ex hominum milibus LX vix ad D, qui arma ferre possent, sese redactos esse dixerunt. Quos Caesar, ut in miseros ac supplices usus misericordia videretur, diligentissime conservavit suisque finibus atque oppidis uti iussit et finitimis imperavit ut ab iniuria et maleficio se suosque prohiberent.
28. Na dezen slag, waarin het Nervische volk en de Nervische naam bijna volkomen vernietigd was, erkenden de grijsaards, die, zooals wij gezegd hebben, met de vrouwen en kinderen zich in allerijl naar de lage streken en moerassen begeven hadden, zoodra hun de tijding ervan gewerd, dat den overwinnaars niets meer in den weg stond en voor de overwonnenen geen redding meer bestond. Met algemeene overeenstemming van alle overlevenden zonden zij derhalve gezanten aan Caesar en gaven zich aan hem over, waarbij zij in de schildering van het ongeluk van hun staat zeiden, dat van hun 600 senatoren nog drie en van de 60.000 mannen, die de wapenen konden hanteeren, nauwelijks 500 over waren. Caesar trok zich hunner op 't ijverigst aan, om zijn medelijden met ongelukkigen en smeekelingen te toonen. Hij veroorloofde hun, in hun land en in hun steden te blijven en verbood hun naburen, hun geweld aan te doen en vijandelijkheden jegens hen te plegen.
29. Atuatuci, de quibus supra diximus, cum omnibus copiis auxilio Nerviis venirent, hac pugna nuntiata ex itinere domum reverterunt; cunctis oppidis castellisque desertis sua omnia in unum oppidum egregie natura munitum contulerunt. Quod cum ex omnibus in circuitu partibus altissimas rupes deiectusque haberet, una ex parte leniter acclivis aditus in latitudinem non amplius pedum CC relinquebatur; quem locum duplici altissimo muro munierant; tum magni ponderis saxa et praeacutas trabes in muro conlocabant. Ipsi erant ex Cimbris Teutonisque prognati, qui, cum iter in provinciam nostram atque Italiam facerent, iis impedimentis quae secum agere ac portare non poterant citra flumen Rhenum depositis custodiam [ex suis] ac praesidium VI milia hominum una reliquerant. Hi post eorum obitum multos annos a finitimis exagitati, cum alias bellum inferrent, alias inlatum defenderent, consensu eorum omnium pace facta hunc sibi domicilio locum delegerant.
29. De Aduatukers, waren, als boven gezegd, met hun geheele strijdmacht tot bijstand der Nerviërs opgebroken. Maar op het bericht van dezen slag keerden zij midden in hun marsch naar huis terug, gaven al hun steden en burchten prijs en wierpen zich met al hun have in één stad, die van nature uitstekend bevestigd was. Terwijl zij rondom aan alle overige kanten zeer hooge rotsen en steile wanden had, was zij aan éénen kant ter breedte van niet meer dan tweehonderd voet langs een zacht oploopenden weg toegankelijk. Dit punt hadden zij door een dubbelen, zeer hoogen muur versterkt; verder brachten zij zware rotsblokken en van voren met een punt voorziene balken op den muur. Zijzelf stamden af van de Kimbren en Teutonen. Dezen hadden namelijk, toen zij naar onze provincie en Italië opbraken, de bagage, die zij niet met zich konden voeren, met een wacht en een bedekking van 6000 man aan deze zijde van den Rijn achtergelaten. Na den ondergang der Kimbren en Teutonen werden zij door de nabuurvolken aangegrepen, en vele jaren lang weerden zij zich, nu eens zelf aanvallenderwijze te werk gaande, dan weer zich tot de verdediging beperkende, totdat er eindelijk vrede kwam en zij met algemeene instemming deze streek tot hun woonplaats namen.
30. Ac primo adventu exercitus nostri crebras ex oppido excursiones faciebant parvulisque proeliis cum nostris contendebant; postea vallo pedum XII in circuitu quindecim milium crebrisque castellis circummuniti oppido sese continebant. Ubi vineis actis aggere extructo turrim procul constitui viderunt, primum inridere ex muro atque increpitare vocibus, quod tanta machinatio a tanto spatio institueretur: quibusnam manibus aut quibus viribus praesertim homines tantulae staturae (nam plerumque omnibus Gallis prae magnitudine corporum quorum brevitas nostra contemptui est) tanti oneris turrim in muro sese posse conlocare confiderent?
30. Bij het verschijnen van ons leger deden zij talrijke uitvallen uit de stad en maten zich in kleine gevechten met de onzen. Caesar liet daarop de veste met een muur van twaalf voet hoog en vijftien mijlen in omvang, benevens talrijke schansen insluiten. Nu bleven zij binnen de stad. Toen echter de schutdaken waren aangevoerd, de wal opgeworpen was en zij nu in de verte een toren zagen opbouwen, begonnen zij eerst van den muur af daarmee te spotten en te schimpen: waartoe een zoo groot werk zoover van de stad werd opgericht; met wat voor handen of krachten zulke kleine menschen nog wel - want gewoonlijk zien alle Galliërs, groot van gestalte als zij zijn, met geringschatting op onze kleine gestaltes neer - zich verbeeldden een zoo zwaren toren tegen hun muren te brengen.
31. Ubi vero moveri et adpropinquare muris viderunt, nova atque inusitata specie commoti legatos ad Caesarem de pace miserunt, qui ad hunc modum locuti; non se existimare Romanos sine ope divina bellum gerere, qui tantae altitudinis machinationes tanta celeritate promovere possent; se suaque omnia eorum potestati permittere dixerunt. Unum petere ac deprecari: si forte pro sua clementia ac mansuetudine, quam ipsi ab aliis audirent, statuisset Atuatucos esse conservandos, ne se armis despoliaret. Sibi omnes fere finitimos esse inimicos ac suae virtuti invidere; a quibus se defendere traditis armis non possent. Sibi praestare, si in eum casum deducerentur, quamvis fortunam a populo Romano pati quam ab his per cruciatum interfici inter quos dominari consuessent.
31. Toen zij echter zagen, dat de toren werkelijk zich bewoog en dichter bij de muren kwam, zonden zij, verontrust door dit wonderbare en ongewone schouwspel, gezanten naar Caesar, die ongeveer het volgende zeiden: ,,De Aduatukers hielden zich overtuigd, dat de Romeinen met den bijstand der Goden oorlog voerden, daar zij zoo groote machines met zulk een groote snelheid konden voortbewegen. Zij waren daarom bereid, zich met have en goed op genade en ongenade over te geven. Dit ééne slechts baden en smeekten zij: indien Caesar soms in zijn grootmoedigheid en goedertierenheid, die zijzelf door anderen hadden hooren roemen, het volk der Aduatukers wilde in stand houden, dat hij hen dan niet zou ontwapenen. Alle grensvolken bijna waren hun vijandig en ijverzuchtig op hun dapperheid; zij zouden zich door het overgeven van hn wapenen tegen hen niet kunnen verdedigen. Moest het zoover met hen komen, dan gaven zij er de voorkeur aan, alles van het Romeinsche volk te dulden, dan zich te laten doodmartelen door lieden, onder wie zij tot dusver gewoon waren geweest te heerschen."
32. Ad haec Caesar respondit: se magis consuetudine sua quam merito eorum civitatem conservaturum, si prius quam murum aries attigisset se dedidissent; sed deditionis nullam esse condicionem nisi armis traditis. Se id quod in Nerviis fecisset facturum finitimisque imperaturum ne quam dediticiis populi Romani iniuriam inferrent. Re renuntiata ad suos illi se quae imperarentur facere dixerunt. Armorum magna multitudine de muro in fossam, quae erat ante oppidum, iacta, sic ut prope summam muri aggerisque altitudinem acervi armorum adaequarent, et tamen circiter parte tertia, ut postea perspectum est, celata atque in oppido retenta, portis patefactis eo die pace sunt usi.
32. Daarop antwoordde Caesar: hij zou hen, meer omdat 't zijn gewoonte was, dan omdat zij 't verdienden, met verschooning behandelen, indien zij zich vóór den eersten stoot van der stormram tegen hun muren overgaven; maar hij nam hun onderwerping alleen aan onder de voorwaarde, dat zij de wapenen uitleverden. Wat hij bij de Nerviërs had gedaan, wilde hij ook bij hen doen en den naburen bevelen, zich van vijandelijkheden tegen een aan Rome onderworpen staat te onthouden. Toen de afgezanten dit aan hun medeburgers hadden bericht, verklaarden deze aan het bevel te willen gehoorzamen. Men wierp dien ten gevolge massa wapenen van den muur in den gracht vóór de stad, zoodat de opgehoopte wapenen bijna geheel de hoogte van den muur en van onzen opgeworpen dam bereikten; en toch was ongeveer het derde deel, zooals later uitkwam, verheimelijkt en in de stad achtergehouden. De poorten werden geopend en op dien dag hielden zij vrede met ons.
33. Sub vesperum Caesar portas claudi militesque ex oppido exire iussit, ne quam noctu oppidani a militibus iniuriam acciperent. Illi ante inito, ut intellectum est, consilio, quod deditione facta nostros praesidia deducturos aut denique indiligentius servaturos crediderant, partim cum iis quae retinuerant et celaverant armis, partim scutis ex cortice factis aut viminibus intextis, quae subito, ut temporis exiguitas postulabat, pellibus induxerant, tertia vigilia, qua minime arduus ad nostras munitiones accensus videbatur, omnibus copiis repente ex oppido eruptionem fecerunt. Celeriter, ut ante Caesar imperaverat, ignibus significatione facta, ex proximis castellis eo concursum est, pugnatumque ab hostibus ita acriter est ut a viris fortibus in extrema spe salutis iniquo loco contra eos qui ex vallo turribusque tela iacerent pugnari debuit, cum in una virtute omnis spes consisteret. Occisis ad hominum milibus IIII reliqui in oppidum reiecti sunt. Postridie eius diei refractis portis, cum iam defenderet nemo, atque intromissis militibus nostris, sectionem eius oppidi universam Caesar vendidit. Ab iis qui emerant capitum numerus ad eum relatus est milium LIII.
33. Tegen den avond liet Caesar de poorten sluiten en de soldaten uit de stad gaan, opdat de inwoners des nachts niet aan eenige gewelddadigheid van hen zouden zijn blootgesteld. De Aduatukers hadden reeds vooraf, zooals later bleek, hun besluit genomen, in den waan, dat wij na de overgave der plaats onze wachtposten zouden intrekken, of minstens ze zorgeloos bezetten. Zij deden dan, deels voorzien van de wapenen, die zij hadden achtergehouden en verborgen, deels van schilden uit boombast en vlechtwerk, die zij in allerijl, zooals de korte tijd het eischte, met huiden hadden overtrokken, met hun gansche strijdmacht omtrent de derde nachtwake plotseling een uitval, aan den kant, waar onze verschansingen het gemakkelijkst schenen te beklimmen. Spoedig werden, zooals Caesar vooruit met het oog op dergelijke gebeurtenis had bevolen, vuursignalen gegeven en dadelijk snelden de troepen uit de naaste schansen naar het bedreigde punt. De vijanden vochten zoo moedig tegen hen, die van wal en torens hen beschoten, als van dappere mannen, bij het laatste uitzicht op redding, in een ongunstige stelling, was te verwachten, daar alleen op hun dapperheid al hun hoop op redding berustte. Toch werden zij met een verlies van ongeveer vier duizend man in de stad teruggeworpen. Den volgenden dag liet Caesar de poorten, zonder dat iemand tegenstand bood, openbreken en onze soldaten binnenrukken; alle inwoners en hun have verkocht hij als oorlogsbuit. De koopers gaven hem het getal der verkochte inwoners op als bedragende 53.000.
34. Eodem tempore a P. Crasso, quem cum legione una miserat ad Venetos, Venellos, Osismos, Coriosolitas, Esuvios, Aulercos, Redones, quae sunt maritimae civitates Oceanumque attingunt, certior factus est omnes eas civitates in dicionem potestatemque populi Romani esse redactas.
34. Ter zelfder tijd ontving hij tijding van Publius Crassus, die hij met één legioen tegen de Veneters, Venellers, Osismers, Coriosolieten, Esubiërs, Aulerkers en Rhedonen, - zeestaten aan den Atlantischen oceaan - gezonden had, dat al die volken onder Rome's heerschappij en opperhoogheid waren gebracht.
35. His rebus gestis omni Gallia pacata, tanta huius belli ad barbaros opinio perlata est uti ab iis nationibus quae trans Rhenum incolerent legationes ad Caesarem mitterentur, quae se obsides daturas, imperata facturas pollicerentur. Quas legationes Caesar, quod in Italiam Illyricumque properabat, inita proxima aestate ad se reverti iussit. Ipse in Carnutes, Andes, Turonos quaeque civitates propinquae iis locis erant ubi bellum gesserat, legionibus in hiberna deductis, in Italiam profectus est. Ob easque res ex litteris Caesaris dierum XV supplicatio decreta est, quod ante id tempus accidit nulli.
35. Toen geheel Gallië na deze krijgsdaden bedwongen was, verbreidde zich een zoo groote roep over dezen oorlog bij de barbaren, dat de volken aan gene zijde van den Rijn gezanten tot Caesar zonden en beloofden gijzelaars te geven en gehoorzaamheid te betoonen. Caesar beval deze gezantschappen met het begin van den volgenden zomer bij hem terug te keeren, omdat hij op het punt stond naar Italië en Illyrië te gaan. Daarop legde hij de legioenen bij de Carnuten, Anden en Turonen, in wier nabuurschap de oorlog was gevoerd, in de winterkwartieren en vertrok zelf naar Italië. Op zijn bericht over deze gebeurtenissen, werd tot het houden van een dankfeest van vijftien dagen besloten; een eer, welke tot dat tijdstip nog aan niemand was te beurt gevallen.
|
|
Dit boek bevat den veldtocht tegen de Belgen (de Nerviërs), die eindigde met Caesar's overwinning aan de Sabis en de onderwerping der Armorische staten door den legaat P. Crassus. (57 v. Chr.) |
Liber III (56 v.Chr.)
1. Cum in Italiam proficisceretur Caesar, Ser. Galbam cum legione XII et parte equitatus in Nantuates, Veragros Sedunosque misit, qui a finibus Allobrogum et lacu Lemanno et flumine Rhodano ad summas Alpes pertinent. Causa mittendi fuit quod iter per Alpes, quo magno cum periculo magnisque cum portoriis mercatores ire consuerant, patefieri volebat. Huic permisit, si opus esse arbitraretur, uti in his locis legionem hiemandi causa conlocaret. Galba secundis aliquot proeliis factis castellisque compluribus eorum expugnatis, missis ad eum undique legatis obsidibusque datis et pace facta, constituit cohortes duas in Nantuatibus conlocare et ipse cum reliquis eius legionis cohortibus in vico Veragrorum, qui appellatur Octodurus hiemare; qui vicus positus in valle non magna adiecta planitie altissimis montibus undique continetur. Cum hic in duas partes flumine divideretur, alteram partem eius vici Gallis [ad hiemandum] concessit, alteram vacuam ab his relictam cohortibus attribuit. Eum locum vallo fossaque munivit.
1. Bij zijn vertrek naar Italië zond Caesar Servius Galba met het twaalfde legioen en een afdeeling ruiterij naar de Nantuaten, Veragrers en Seduners, wier gebied zich uitstrekt van het land der Allobrogen, het meer Leman en de Rhodanus tot de Hoogalpen. Doel dezer zending was, den weg over de Alpen te openen, dien de kooplui gewoonlijk met groot gevaar en onder betaling van zware tollen passeerden. Hij gaf Galba verlof, om, als hij 't noodig vond, in die streken met zijn legioen de winterkwartieren te betrekken. Galba leverde eenige gelukkige gevechten en nam verscheidene versterkte plaatsen. Eindelijk, toen men van alle kanten gezanten tot hem zond en gijzelaars stelde, maakte hij vrede en besloot daarop, twee cohorten in het gebied der Nantuaten te stationeeren en zelf met de overige cohorten van het legioen in Octodurus, een vlek der Veragrers, den winter over te blijven. Dit vlek ligt in een vrij eng dal, waaraan een vlakte zich aansluit, van alle kanten door hooge bergen ingesloten. Een rivier deelt het vlek in tweeën; het eene deel liet Galba over aan de Galliërs om te overwinteren, het andere, dat door hen was ontruimd, wees hij toe aan zijn cohorten, en deze plaats versterkte hij met een wal en een gracht.
2. Cum dies hibernorum complures transissent frumentumque eo comportari iussisset, subito per exploratores certior factus est ex ea parte vici, quam Gallis concesserat, omnes noctu discessisse montesque qui impenderent a maxima multitudine Sedunorum et Veragrorum teneri. Id aliquot de causis acciderat, ut subito Galli belli renovandi legionisque opprimendae consilium caperent: primum, quod legionem neque eam plenissimam detractis cohortibus duabus et compluribus singillatim, qui commeatus petendi causa missi erant, absentibus propter paucitatem despiciebant; tum etiam, quod propter iniquitatem loci, cum ipsi ex montibus in vallem decurrerent et tela coicerent, ne primum quidem impetum suum posse sustineri existimabant. Accedebat quod suos ab se liberos abstractos obsidum nomine dolebant, et Romanos non solum itinerum causa sed etiam perpetuae possessionis culmina Alpium occupare conari et ea loca finitimae provinciae adiungere sibi persuasum habebant.
2. Reeds was men verscheiden dagen in de winterkwartieren en had Galba bevolen daar het graan in te leveren, toen hij plotseling door zijn kondschappers vernam, dat alle Galliërs in den nacht het hun ingeruimde deel van het vlek hadden verlaten en de beheerschende bergen door de Seduners en Veragrers met zeer veel volk waren bezet. Tot dit besluit der Galliërs, om plotseling den oorlog weder te beginnen en het legioen te overvallen, hadden verschillende gronden medegewerkt. Vooreerst zagen zij met minachting neer op het legioen wegens zijn geringe sterkte. Want het was niet eens geheel voltallig, daar er twee cohorten en nog meerdere afzonderlijke, om proviand uitgezonden, afdeelingen aan ontbraken; dan geloofden zij, dat wij, wanneer zij van de hoogten af op ons in het dal losstormden en werpspiesen op ons wierpen, wegens de ongelijkheid der stelling zelfs hun eersten aanval niet zouden kunnen weerstaan. Daarbij kwam de smart, dat men hun hun kinderen als gijzelaars had ontrukt en de vaste overtuiging, dat de Romeinen niet alleen wegens den vrijen doortocht de Alpenhoogten wilden bezetten, maar ook om ze voor altijd in hun macht te hebben en deze streken met de naburige provincie te vereenigen.
3. His nuntiis acceptis Galba, cum neque opus hibernorum munitionesque plene essent perfectae neque de frumento reliquoque commeatu satis esset provisum quod deditione facta obsidibusque acceptis nihil de bello timendum existimaverat, consilio celeriter convocato sententias exquirere coepit. Quo in consilio, cum tantum repentini periculi praeter opinionem accidisset ac iam omnia fere superiora loca multitudine armatorum completa conspicerentur neque subsidio veniri neque commeatus supportari interclusis itineribus possent, prope iam desperata salute non nullae eius modi sententiae dicebantur, ut impedimentis relictis eruptione facta isdem itineribus quibus eo pervenissent ad salutem contenderent. Maiori tamen parti placuit, hoc reservato ad extremum casum consilio interim rei eventum experiri et castra defendere.
3. Op de ontvangst van deze tijdingen riep Galba snel een krijgsraad bijeen, ten einde diens gevoelen te vernemen. Want de aanleg van het winterkwartier en de versterkingen waren nog niet geheel voltooid en men had zich ook niet voldoende voorzien van graan en van andere behoeften, daar hij, na de onderwerping en het ontvangen van gijzelaars, vijandelijkheden niet meer gemeend had te moeten vreezen. Daar nu tegen alle verwachting onverwacht zulk een groot gevaar zich had opgedaan en reeds bijna alle hoogten met een menigte gewapenden bedekt werden gezien, maar noch op ontzet, noch op toevoer van proviand was te rekenen, nadat de wegen waren afgesloten, werden in den krijgsraad, in dezen haast vertwijfelden toestand, eenige stemmen vernomen, die meenden, dat men de bagage moest in den steek laten, een uitval doen en zich ijlings redden langs denzelfden weg, waarheen men gekomen was. De meerderheid daarentegen besloot, dezen maatregel tot op het uiterste te verschuiven, ondertusschen den verderen loop van zaken af te wachten en de legerplaats te verdedigen.
4. Brevi spatio interiecto, vix ut iis rebus quas constituissent conlocandis atque administrandis tempus daretur, hostes ex omnibus partibus signo dato decurrere, lapides gaesaque in vallum coicere. Nostri primo integris viribus fortiter propugnare neque ullum frustra telum ex loco superiore mittere, et quaecumque pars castrorum nudata defensoribus premi videbatur, eo occurrere et auxilium ferre, sed hoc superari quod diuturnitate pugnae hostes defessi proelio excedebant, alii integris viribus succedebant; quarum rerum a nostris propter paucitatem fieri nihil poterat, ac non modo defesso ex pugna excedendi, sed ne saucio quidem eius loci ubi constiterat relinquendi ac sui recipiendi facultas dabatur.
4. Men had nauwelijks tijd gehad, om de noodzakelijke beschikkingen en maatregelen te treffen ter uitvoering van het genomen besluit, of de vijanden stormden reeds van alle kanten op een gegeven teeken van de bergen af en wierpen steenen en werpspiesen op onzen legerwal. De onzen hielden aanvankelijk, zoo lang de krachten nog frisch waren, dapper stand; geen enkele werpspies miste van den wal af zijn werking; waar een van zijn verdedigers ontbloot deel der legerplaats in gevaar scheen te zijn, daarheen ijlde men om hulp te brengen. Maar langzamerhand geraakten wij daardoor in het nadeel, dat de vijand zijn door de langdurigheid van het gevecht vermoeide troepen uit den kamp terugtrok en door andere versche manschappen verving, wat onzerzijds wegens ons gering getal niet geschieden kon. Zelfs voor gewonden bestond er geen mogelijkheid hun post te verlaten en zich achter de gevechtslinie te begeven, laat staan dan dat vermoeiden zich uit het gevecht konden terugtrekken.
5. Cum iam amplius horis sex continenter pugnaretur, ac non solum vires sed etiam tela nostros deficerent, atque hostes acrius instarent languidioribusque nostris vallum scindere et fossas complere coepissent, resque esset iam ad extremum perducta casum, P. Sextius Baculus, primi pili centurio, quem Nervico proelio compluribus confectum vulneribus diximus, et item C. Volusenus, tribunus militum, vir et consilii magni et virtutis, ad Galbam accurrunt atque unam esse spem salutis docent, si eruptione facta extremum auxilium experirentur. Itaque convocatis centurionibus celeriter milites certiores facit, paulisper intermitterent proelium ac tantum modo tela missa exciperent seque ex labore reficerent, post dato signo ex castris erumperent, atque omnem spem salutis in virtute ponerent.
5. Het gevecht duurde nu reeds meer dan zes uur onafgebroken voort, en den onzen begonnen niet alleen de krachten, maar ook de werpspiesen te ontbreken. De vijand echter drong heftiger op ons in en begon, terwijl onze troepen steeds meer afgemat werden, den wal te doorbreken en de grachten vol te werpen. Het was nu tot het uiterste gekomen. Daar ijlden de hoofdman der eerste cohorte, Publius Sextius Baculus, die, zooals wij boven gezegd hebben, in den slag tegen de Nerviërs vele malen zwaar gewond was, en de tribuun Gajus Volusenus, een man van veel inzicht en groote dapperheid, op Galba toe en verklaarden, dat er slechts nog één mogelijkheid van redding was, nl. een uitval doen en het uiterste beproeven. Derhalve riep Galba de centurio's bijeen en liet door hen spoedig de soldaten weten, dat zij het gevecht langzamerhand moesten afbreken, slechtst de vijandelijke werpspiesen opvangen en zich aldus van hun inspanning herstellen; dan moesten zij, op een gegeven teeken, uit de legerplaats losstormen en al hun hoop op hun dapperheid stellen.
6. Quod iussi sunt faciunt, ac subito omnibus portis eruptione facta neque cognoscendi quid fieret neque sui colligendi hostibus facultatem relinquunt. Ita commutata fortuna eos qui in spem potiundorum castrorum venerant undique circumventos intercipiunt, et ex hominum milibus amplius XXX, quem numerum barbarorum ad castra venisse constabat, plus tertia parte interfecta reliquos perterritos in fugam coniciunt ac ne in locis quidem superioribus consistere patiuntur. Sic omnibus hostium copiis fusis armisque exutis se intra munitiones suas recipiunt. Quo proelio facto, quod saepius fortunam temptare Galba nolebat atque alio se in hiberna consilio venisse meminerat, aliis occurrisse rebus videbat, maxime frumenti [commeatusque] inopia permotus postero die omnibus eius vici aedificiis incensis in provinciam reverti contendit, ac nullo hoste prohibente aut iter demorante incolumem legionem in Nantuates, inde in Allobroges perduxit ibique hiemavit.
6. De soldaten gehoorzaamden aan dit bevel en stortten zich plotseling uit alle legerpoorten op de vijanden, zonder hun tijd te laten om te zien, wat geschiedde, of zich te verzamelen. Alzoo keerde het geluk, en zij, die zich reeds verbeeld hadden in bezit van de legerplaats te zijn, werden van alle kanten omringd en nedergehouden. Van meer dan 30.000 - in zoo sterken getale waren de barbaren, naar vertrouwbare berichten, voor onze legerplaats verschenen - bleef meer dan een derde op het slagveld. De rest sloeg vol schrik op de vlucht en zelfs niet op de hoogten lieten wij toe, dat zij halt hielden. Zoo keerden de onzen, nadat de gansche macht des vijands was verstrooid en hij zijn wapenen had weggeworpen, naar hun legerplaats en achter de verschansingen terug. Na dit treffen wilde Galba de fortuin niet verder beproeven.Hij vergeleek het voornemen, waarmee hij in de winterkwartieren gekomen was, met de geheel andere verhoudingen, die hij had aangetroffen. Hij stak nu den volgenden dag, vooral door gebrek aan koorn en anderen toevoer daartoe geleid, het geheele vlek in brand en bespoedigde zijn terugkeer naar de provincie. Zonder dat een vijand het verhinderde, of hem op zijn marsch ophield, voerde hij het legioen zonder verlies in het gebied der Nantuaten en van daar in dat der Allobrogen, waar hijzelf de winterkwartieren betrok.
7. His rebus gestis cum omnibus de causis Caesar pacatam Galliam existimaret, [superatis Belgis, expulsis Germanis, victis in Alpibus Sedunis,] atque ita inita hieme in Illyricum profectus esset, quod eas quoque nationes adire et regiones cognoscere volebat, subitum bellum in Gallia coortum est. Eius belli haec fuit causa. P. Crassus adulescens eum legione VII. proximus mare Oceanum in Andibus hiemabat. Is, quod in his locis inopia frumenti erat, praefectos tribunosque militum complures in finitimas civitates frumenti causa dimisit; quo in numero est T. Terrasidius missus in Esuvios, M. Trebius Gallus in Coriosolites, Q. Velanius cum T. Silio in Venetos.
7. Na deze gebeurtenis had Caesar allen grond te gelooven, dat Gallië was bevredigd: de Belgen waren overwonnen, de Germanen er uit verdreven, de Seduners in de Alpen overwonnen. En zoo begaf hij zich met het begin van den winter naar Illyrië, om ook die volken te bezoeken en het land te leeren kennen. Daar brak plotseling opnieuw de krijg in Gallië uit. De oorzaak daarvan was het volgende. De jonge Publius Crassus had met het zevende legioen in de onmiddellijke nabijheid van den Oceaan in het gebied der Anden de winterkwartieren betrokken. Wegens gebrek aan graan in deze streken zond hij verscheidene prefecten en krijgstribunen naar de naburige staten om levensmiddelen te halen; onder anderen werd Titus Terrasidius naar de Esubiërs, Trebius Gallus naar de Coriosolieten, Quintus Velanius met Titus Silius naar de Veneters gezonden.
8. Huius est civitatis longe amplissima auctoritas omnis orae maritimae regionum earum, quod et naves habent Veneti plurimas, quibus in Britanniam navigare consuerunt, et scientia atque usu rerum nauticarum ceteros antecedunt et in magno impetu maris atque aperto paucis portibus interiectis, quos tenent ipsi, omnes fere qui eo mari uti consuerunt habent vectigales. Ab his fit initium retinendi Silii atque Velanii, quod per eos suos se obsides, quos Crasso dedissent, recuperaturos existimabant. Horum auctoritate finitimi adducti, ut sunt Gallorum subita et repentina consilia, eadem de causa Trebium Terrasidiumque retinent et celeriter missis legatis per suos principes inter se coniurant nihil nisi communi consilio acturos eundemque omnes fortunae exitum esse laturos, reliquasque civitates sollicitant, ut in ea libertate quam a maioribus acceperint permanere quam Romanorum servitutem perferre malint. Omni ora maritima celeriter ad suam sententiam perducta communem legationem ad P. Crassum mittunt, si velit suos recuperare, obsides sibi remittat.
8. Deze staat der Veneters genoot verreweg het grootste aanzien op dat geheele kustgebied. Want de Veneters hebben de meeste schepen, waarmee zij regelmatig naar Britannië varen, terwijl zij als kundige en geoefende zeelui allen overtreffen. Bovendien zijn bijna alle zeevaarders daar hun schatplichtig, omdat zij de weinige havens, die zich aan die stormachtige en open kusten bevinden, in hun bezit hebben. Zij nu begonnen met het vasthouden van Silius en Velanius, dewijl zij daardoor hun gijzelaars meenden terug te zullen krijgen, die zijn aan Crassus gegeven hadden. Hun toongevend voorbeeld - zooals dan de Galliërs over 't algemeen haastig en overijld in hun besluiten zijn - volgden de naburige stammen, die met hetzelfde doel Trebius en Terrasidius vasthielden. Daarop zond men spoedig gezanten rond en verbonden zij zich door middel hunner opperhoofden onder eede, in alles naar gemeenschappelijk besluit te handelen, gemeenschappelijk elke wending van het lot te dragen. Ook de overige staten ruiden zij op, om liever de van de voorvaderen geërfde vrijheid te verzekeren, dan het juk der Romeinen te dragen. Spoedig was de geheele zeekust voor hun besluit gewonnen, en nu zonden zij gemeenschappelijk afgezanten aan Crassus, met de verklaring, dat hij hun gijzelaars zou terugzenden, wilde hij de zijnen terug hebben.
9. Quibus de rebus Caesar a Crasso certior factus, quod ipse aberat longius, naves interim longas aedificari in flumine Ligeri, quod influit in Oceanum, remiges ex provincia institui, nautas gubernatoresque comparari iubet. His rebus celeriter administratis ipse, cum primum per anni tempus potuit, ad exercitum contendit. Veneti reliquaeque item civitates cognito Caesaris adventu [certiores facti], simul quod quantum in se facinus admisissent intellegebant, [legatos, quod nomen ad omnes nationes sanctum inviolatumque semper fuisset, retentos ab se et in vincula coniectos,] pro magnitudine periculi bellum parare et maxime ea quae ad usum navium pertinent providere instituunt, hoc maiore spe quod multum natura loci confidebant. Pedestria esse itinera concisa aestuariis, navigationem impeditam propter inscientiam locorum paucitatemque portuum sciebant, neque nostros exercitus propter inopiam frumenti diutius apud se morari posse confidebant; ac iam ut omnia contra opinionem acciderent, tamen se plurimum navibus posse, [quam] Romanos neque ullam facultatem habere navium, neque eorum locorum ubi bellum gesturi essent vada, portus, insulas novisse; ac longe aliam esse navigationem in concluso mari atque in vastissimo atque apertissimo Oceano perspiciebant. His initis consiliis oppida muniunt, frumenta ex agris in oppida comportant, naves in Venetiam, ubi Caesarem primum bellum gesturum constabat, quam plurimas possunt cogunt. Socios sibi ad id bellum Osismos, Lexovios, Namnetes, Ambiliatos, Morinos, Diablintes, Menapios adsciscunt; auxilia ex Britannia, quae contra eas regiones posita est, arcessunt.
9. Op Crassus' bericht van deze voorvallen, gaf Caesar, wijl hijzelf te ver af was, bevel, voorloopig in de rivier de Liger (Loire), die in den oceaan uitmondt, oorlogsschepen te bouwen, roeiers uit de provincie te lichten en te oefenen, matrozen en stuurlieden te werven. In korten tijd werd dit alles uitgevoerd, en zoodra het jaargetijde het toeliet, begaf Caesar zich naar het leger. Het bericht van zijn komst bereikte spoedig de Veneters en de overige staten. Te gelijk beseften zij, welk een ongehoorde daad zij begaan hadden, door gezanten, wier ambt altijd bij alle volken voor heilig en onschendbaar geldt, gevangen te nemen en in boeien te sluiten. Daarom rustten zij zich, overeenkomstig de grootte van het gevaar, tot den oorlog toe en maakten voornamelijk voor hun zeemacht de noodige aanstalten. Zij deden dat met te grooter vertrouwen, omdat zij zich veel van de natuurlijke gesteldheid van hun land beloofden. Zij wisten, dat de landwegen door poelen waren doorsneden, dat de scheepvaart bij de onbekendheid met de kusten en het geringe aantal havens moeilijk was; zij rekenden er op, dat onze troepen wegens gebrek aan toevoer zich niet lang in hun land konden ophouden. En viel zelfs alles tegen verwachting uit, dan hadden zij toch nog altijd de overmacht ter zee, terwijl de Romeinen zich niet gemakkelijk een vloot konden aanschaffen en met de ondiepten, de havens en de eilanden van de streken, waar zij den oorlog hadden te voeren onbekend waren. En bovendien wisten zij wel, dat de scheepvaart in een binnenzee geheel iets anders was, dan die op den onmetelijken open oceaan. Na het nemen der bovengenoemde maatregelen versterkten zij hun steden, brachten het koorn van het land daarbinnen en trokken zooveel schepen, als zij maar konden, bijeen in het land der Veneters, waar Caesar stellig en zeker den veldtocht zou openen. De Osismers, Lexoviërs, Namneten, Ambiliaten, Moriners, Diablinten, Menapiërs namen zij op in hun bondgenootschap en lieten uit het tegenoverliggende Britannië hulptroepen komen.
10. Erant hae difficultates belli gerendi quas supra ostendimus, sed tamen multa Caesarem ad id bellum incitabant: iniuria retentorum equitum Romanorum, rebellio facta post deditionem, defectio datis obsidibus, tot civitatum coniuratio, in primis ne hac parte neglecta reliquae nationes sibi idem licere arbitrarentur. Itaque cum intellegeret omnes fere Gallos novis rebus studere et ad bellum mobiliter celeriterque excitari, omnes autem homines natura libertati studere et condicionem servitutis odisse, prius quam plures civitates conspirarent, partiendum sibi ac latius distribuendum exercitum putavit.
10. Dit waren de moeilijkheden in dezen oorlog, waarop wij boven hebben gewezen. Caesar had echter velerlei gronden, om dezen oorlog te gaan voeren: de wederrechtelijke gevangenneming van Romeinsche ridders, de opstand na de onderwerping, de afval na het stellen van gijzelaars, de verbinding van zoovele staten, in 't bijzonder de vrees, dat ook de andere volken zouden meenen, zich hetzelfde te kunnen veroorloven, wanneer deze landstreek ongestraft bleef. Dewijl hij wist, dat de Galliërs bijna zonder uitzondering te allen tijde tot opstand geneigd zijn en zich gemakkelijk en spoedig tot een oorlog laten meesleepen; dat alle menschen nu van nature de vrijheid liefhebben en de slavernij haten, zoo hield hij 't voor geraden, voordat nog meer staten zich bij het verbond aansloten, zijn leger te deelden en wijder uiteen te plaatsen.
11. Itaque T. Labienum legatum in Treveros, qui proximi flumini Rheno sunt, cum equitatu mittit. Huic mandat, Remos reliquosque Belgas adeat atque in officio contineat Germanosque, qui auxilio a Belgis arcessiti dicebantur, si per vim navibus flumen transire conentur, prohibeat. P. Crassum cum cohortibus legionariis XII et magno numero equitatus in Aquitaniam proficisci iubet, ne ex his nationibus auxilia in Galliam mittantur ac tantae nationes coniungantur. Q. Titurium Sabinum legatum cum legionibus tribus in Venellos, Coriosolites Lexoviosque mittit, qui eam manum distinendam curet. D. Brutum adulescentem classi Gallicisque navibus, quas ex Pictonibus et Santonis reliquisque pacatis regionibus convenire iusserat, praeficit et, cum primum possit, in Venetos proficisci iubet. Ipse eo pedestribus copiis contendit.
11. Hij zond alzoo den legaat Titus Labienus met de ruiterij naar het land der Trevirers, onmiddellijk grenzende aan den Rijn, en droeg hem op, het gebied der Remers en dat der overige Belgen binnen te rukken en het in toom te houden, te gelijk de Germanen, die volgens gerucht door de Belgen te hulp waren geroepen, terug te werpen, indien zij met geweld over den Rijn wilden komen. Publius Crassus liet bij met twaalf cohorten van verschillende legioenen en een sterke afdeeling ruiterij naar Aquitanië opbreken, opdat niet van deze volken hulptroepen naar Gallië konden gezonden worden en op die wijze de vereeniging van zoo groote naties werd verhinderd. Den legaat Quintus Titurius Sabinus zond hij met drie legioenen tegen de Venellers, Coriosolieten en Lexoviërs, om deze volken bezig te houden. Den jongen Decimus Brutus stelde hij aan het hoofd der vloot en der Gallische schepe, die hij uit het gebied der Pictonen, Santonen en de overige onderworpen streken had bevolen zich te verzamelen, met het bevel, zoodra mogelijk tegen de Veneters uit te loopen. Hij zelf marcheerde daarheen met het landleger.
12. Erant eius modi fere situs oppidorum ut posita in extremis lingulis promunturiisque neque pedibus aditum haberent, cum ex alto se aestus incitavisset, quod [bis] accidit semper horarum XII spatio, neque navibus, quod rursus minuente aestu naves in vadis adflictarentur. Ita utraque re oppidorum oppugnatio impediebatur. Ac si quando magnitudine operis forte superati, extruso mari aggere ac molibus atque his oppidi moenibus adaequatis, suis fortunis desperare coeperant, magno numero navium adpulso, cuius rei summam facultatem habebant, omnia sua deportabant seque in proxima oppida recipiebant: ibi se rursus isdem opportunitatibus loci defendebant. Haec eo facilius magnam partem aestatis faciebant quod nostrae naves tempestatibus detinebantur summaque erat vasto atque aperto mari, magnis aestibus, raris ac prope nullis portibus difficultas navigandi.
12. Met de ligging hunner steden was het in den regel zóó gesteld: zij waren op de spits van landtongen en voorgebergten aangelegd, en noch van de landzijde toegankelijk, daar de vloed regelmatig in een tijdsruimte van twaalf uur tweemaal intreedt, noch van de zeezijde, wijl bij het vallen van het water de schepen op de ondiepte geraken. Zoo werd de aanval op die steden in elk opzicht belemmerd. En zagen zich de vijanden eenmaal door de grootte onzer belegeringswerken soms overwonnen, was de zee door wallen en dammen teruggedrongen en waren deze tot de hoogte der stadsmuren opgevoerd, zoodat de belegerden aan hun toestand begonnen te wanhopen, dan lieten zij een menigte schepen, die zij in overvloed hadden, landen, scheepten al hun have in en trokken zich terug in de naastbijzijnde steden, waar zij zich opnieuw onder dezelfde plaatselijke gunstige omstandigheden verdedigden. Dat deden zij een groot deel van den zomer te gemakkelijker, omdat stormen onze schepen ophielden en de scheepvaart op de uitgestrekte en open zee bij de hooge vloedgolven en het bijna volslagen gebrek aan havens buitengewoon moeilijk was.
13. Namque ipsorum naves ad hunc modum factae armataeque erant: carinae aliquanto planiores quam nostrarum navium, quo facilius vada ac decessum aestus excipere possent; prorae admodum erectae atque item puppes, ad magnitudinem fluctuum tempestatumque accommodatae; naves totae factae ex robore ad quamvis vim et contumeliam perferendam; transtra ex pedalibus in altitudinem trabibus, confixa clavis ferreis digiti pollicis crassitudine; ancorae pro funibus ferreis catenis revinctae; pelles pro velis alutaeque tenuiter confectae, [hae] sive propter inopiam lini atque eius usus inscientiam, sive eo, quod est magis veri simile, quod tantas tempestates Oceani tantosque impetus ventorum sustineri ac tanta onera navium regi velis non satis commode posse arbitrabantur. Cum his navibus nostrae classi eius modi congressus erat ut una celeritate et pulsu remorum praestaret, reliqua pro loci natura, pro vi tempestatum illis essent aptiora et accommodatiora. Neque enim iis nostrae rostro nocere poterant (tanta in iis erat firmitudo), neque propter altitudinem facile telum adigebatur, et eadem de causa minus commode copulis continebautur. Accedebat ut, cum [saevire ventus coepisset et] se vento dedissent, et tempestatem ferrent facilius et in vadis consisterent tutius et ab aestu relictae nihil saxa et cautes timerent; quarum rerum omnium nostris navibus casus erat extimescendus.
13. De schepen der Veneters waren op de volgende manier gebouwd en uitgerust. De kielen waren aanzienlijk vlakker dan bij onze schepen, om des te minder van ondiepten en eb te lijden te hebben; voordek en achterdek ongemeen hoog, in overeenstemming met de kracht der golven en stormen. De schepen waren verder geheel en al van eikenhout, om bestand te zijn tegen alle wederwaardigheid en ongemak. De gebinten van het dek waren door balken van een voet hoogte door middel van ijzeren nagels van een duim dik aan elkaar genageld. In plaats van aan touwen hingen de ankers aan ijzeren kettingen; in plaats van linnen zeilen hadden zij er van huiden en van dun leder, hetzij uit gebrek aan vlas en onbekendheid met het gebruik daarvan, hetzij, wat waarschijnlijker is, omdat zij meenden, dat linnen zeilen niet bestand waren tegen zulke hevige stormen en zulke geweldige windstooten en de zware schepen zich er niet gemakkelijk genoeg door lieten regeeren. Wanneer nu onze vloot met deze schepen tezamenstiet, zoo had zij alleen de snelheid van beweging en het roeien in haar voordeel, maar overigens, in aanmerking van de plaatselijke gesteldheid en de heftige stormen aan die kust, waren die schepen geschikter en bruikbaarder. Want ook met de scheepssneb kon men hun scheepen geen schade doen, zoo sterk waren zij gebouwd, en wegens hun hoogte kon men ze niet licht beschieten, of gemakkelijk enteren. Daar kwam bij, dat zij, als het begon te stormen en zij zich aan den wind overgaven, gemakkelijker den storm weerstonden, met geringer gevaar op de ondiepten liepen en bij het afloopen van den vloed niets van klippen en riffen te vreezen hadden, terwijl onze schepen zich voor dit alles buitengewoon hadden in acht te nemen.
14. Compluribus expugnatis oppidis Caesar, ubi intellexit frustra tantum laborem sumi neque hostium fugam captis oppidis reprimi neque iis noceri posse, statuit expectandam classem. Quae ubi convenit ac primum ab hostibus visa est, circiter CCXX naves eorum paratissimae atque omni genere armorum ornatissimae profectae ex portu nostris adversae constiterunt; neque satis Bruto, qui classi praeerat, vel tribunis militum centurionibusque, quibus singulae naves erant attributae, constabat quid agerent aut quam rationem pugnae insisterent. Rostro enim noceri non posse cognoverant; turribus autem excitatis tamen has altitudo puppium ex barbaris navibus superabat, ut neque ex inferiore loco satis commode tela adigi possent et missa a Gallis gravius acciderent. Una erat magno usui res praeparata a nostris, falces praeacutae insertae adfixaeque longuriis, non absimili forma muralium falcium. His cum funes qui antemnas ad malos destinabant comprehensi adductique erant, navigio remis incitato praerumpebantur. Quibus abscisis antemnae necessario concidebant, ut, cum omnis Gallicis navibus spes in velis armamentisque consisteret, his ereptis omnis usus navium uno tempore eriperetur. Reliquum erat certamen positum in virtute, qua nostri milites facile superabant, atque eo magis quod in conspectu Caesaris atque omnis exercitus res gerebatur, ut nullum paulo fortius factum latere posset; omnes enim colles ac loca superiora, unde erat propinquus despectus in mare, ab exercitu tenebantur.
14. Na de verovering van verscheidene steden der Veneters zag Caesar in, dat zijn zoo groote inspanning te vergeefs was, en dat hij ook na het nemen van een stad de vlucht der vijanden toch niet kon verhinderen, of hun afbreuk doen. Hij besloot daarom de aankomst zijner vloot af te wachten. Zoodra zij kwam en in het gezicht der vijanden verscheen, liepen dezen terstond met ongeveer 220 schepen, die volkomen slagvaardig en in elk opzicht wel uitgerust waren, uit de haven uit en stelden zich recht tegenover ons. Noch de oppervlootvoogd Brutus, noch de krijgstribunen en centurio´s, die de afzonderlijke schepen commandeerden, konden ´t met zichzelf eens worden, wat zij zouden doen, of hoe zij den kamp beginnen zouden. Want met de scheepssnebben wisten zij, dat zij hun niet konden schaden; boven de torens echter, die zij hadden opgericht, staken de achterstevens der vijandelijke schepen nog uit, zoodat men ze van dit lager gelegen punt niet gemakkelijk kon beschieten, terwijl de door de Galliërs geslingerde werpspiesen des te zwaarder troffen. Eén maatregel slechts bewees ons goede diensten: scherpe zeisen namelijk, op lange stangen gestoken en daaraan bevestigd, ongeveer op de manier van muursikkels. Hiermee greep men de touwen, die de raas aan de masten bevestigden, trok ze strak aan en sneed ze stuk, terwijl het schip snel werd voortgeroeid. Waren de touwen doorgesneden, dan moesten de raas naar beneden vallen, zoodat, daar alles bij de schepen der Galliërs op de zeilen en de takelage aankomt, op eens het schip geheel buiten gebruik was gesteld. De uitslag van het treffen hing nu af van de dapperheid, waarin onze soldaten de vijanden ver overtroffen, en dat te meer, omdat de slag onder de oogen van Caesar en het gansche leger plaats vond, zoodat geen eenigszins koene daad verborgen kon blijven. Want alle heuvels en hoogten, van waar men een uitzicht had op de naburige zee, waren door onze troepen bezet.
15. Deiectis, ut diximus, antemnis, cum singulas binae ac ternae naves circumsteterant, milites summa vi transcendere in hostium naves contendebant. Quod postquam barbari fieri animadverterunt, expugnatis compluribus navibus, cum ei rei nullum reperiretur auxilium, fuga salutem petere contenderunt. Ac iam conversis in eam partem navibus quo ventus ferebat, tanta subito malacia ac tranquillitas exstitit ut se ex loco movere non possent. Quae quidem res ad negotium conficiendum maximae fuit oportunitati: nam singulas nostri consectati expugnaverunt, ut perpaucae ex omni numero noctis interventu ad terram pervenirent, cum ab hora fere IIII usque ad solis occasum pugnaretur.
15. Zoodra nu, als gezegd, de raas naar beneden gerukt waren, omringden twee of drie van onze schepen een vijandelijk vaartuig, en onze soldaten spanden zich dan met alle kracht in, er op over te gaan. Toen de vijanden dat bemerkten en na het verlies van verscheidene schepen geen middel daartegen wisten te vinden, zochten zij ijlings hun heil in de vlucht. En reeds hadden zij de schepen naar den wind gekeerd, of er ontstond plotseling zulk een volkomen windstilte, dat zij zich niet van hun plaats roeren konden. Deze omstandigheid kwam ons uitmuntend te stade, om aan de zaak een eind te maken; want de onzen vervolgden en veroverden het eene schip na het andere. Slechts weinige schepen van de geheele vloot bereikten door het aanbreken van den nacht de kust. de slag had ongeveer van de vierde ure tot zonsondergang geduurd.
16. Quo proelio bellum Venetorum totiusque orae maritimae confectum est. Nam cum omnis iuventus, omnes etiam gravioris aetatis in quibus aliquid consilii aut dignitatis fuit eo convenerant, tum navium quod ubique fuerat in unum locum coegerant; quibus amissis reliqui neque quo se reciperent neque quem ad modum oppida defenderent habebant. Itaque se suaque omnia Caesari dediderunt. In quos eo gravius Caesar vindicandum statuit quo diligentius in reliquum tempus a barbaris ius legatorum conservaretur. Itaque omni senatu necato reliquos sub corona vendidit.
16. Met dezen slag eindigde de oorlog tegen de Veneters en het gansche kustgebied. Want niet slechts de geheele dienstplichtige jongelingschap en alle oudere mannen van eenig inzicht en aanzien waren daar verzameld geweest, maar ook alle hun ten dienste staande schepen hadden zij op dit ééne punt vereenigd gehad. Na hun verlies had alzoo het overschot geen toevluchtsoord, en was de verdediging der steden onmogelijk geworden. derhalve gaven zij zich aan Caesar op genade en ongenade over. Hij besloot hen te zwaarder te straffen, opdat in het vervolg de barbaren het recht der gezanten te nauwgezetter zouden in acht nemen. Hij liet daarom hun geheelen grooten raad ter dood brengen en de overigen als slaven verkoopen.
17. Dum haec in Venetis geruntur, Q. Titurius Sabinus cum iis copiis quas a Caesare acceperat in fines Venellorum pervenit. His praeerat Viridovix ac summam imperii tenebat earum omnium civitatum quae defecerant, ex quibus exercitum [magnasque copias] coegerat; atque his paucis diebus Aulerci Eburovices Lexoviique, senatu suo interfecto quod auctores belli esse nolebant, portas clauserunt seque cum Viridovice coniunxerunt; magnaque praeterea multitudo undique ex Gallia perditorum hominum latronumque convenerat, quos spes praedandi studiumque bellandi ab agri cultura et cotidiano labore revocabat. Sabinus idoneo omnibus rebus loco castris sese tenebat, cum Viridovix contra eum duorum milium spatio consedisset cotidieque productis copiis pugnandi potestatem faceret, ut iam non solum hostibus in contemptionem Sabinus veniret, sed etiam nostrorum militum vocibus non nihil carperetur; tantamque opinionem timoris praebuit ut iam ad vallum castrorum hostes accedere auderent. Id ea de causa faciebat quod cum tanta multitudine hostium, praesertim eo absente qui summam imperii teneret, nisi aequo loco aut oportunitate aliqua data legato dimicandum non existimabat.
17. Terwijl deze gebeurtenissen voorvielen in het land der Veneters, was Quintus Titurius Sabinus met de troepen, die hij van Caesar had meegekregen, in het gebied der Venellers gekomen, aan wier hoofd Viridovix stond, die te gelijk het opperbevel voerde over al de afgevallen volken, waaruit hij een leger en groote strijdkrachten had tezamen gebracht. En weinige dagen later hadden ook de Eburoviken, een stam der Aulerkers, en de Lexoviërs hun senaat, die den oorlog niet wilde goedkeuren, vermoord, hun poorten gesloten en zich met Viridovix vereenigd. Bovendien was nog een groote menigte gespuis en benden roovers uit alle deelen van Gallië samengekomen, die roofzucht en krijgslust van den akkerbouw en den dagelijkschen arbeid had afgeroepen. Sabinus bleef op een in elk opzicht geschikte plaats rustig in zijn legerkamp, terwijl Viridovix op een afstand van twee mijlen tegenover hem stelling had genomen, dagelijks zijn troepen deed uitrukken en den slag aanbood. Zoo werd Sabinus niet alleen verachtelijk in het oog der vijanden, maar ook zijn eigen soldaten smaalden eenigermate op hem. Zijn houding maakte zoozeer den indruk, alsof hij bang was, dat de vijanden reeds dicht bij onzen legerwal dorsten te komen. De beweeggrond van Sabinus´ handelwijze was, dat een legaat, voornamelijk in afwezigheid van den opperbevelhebber, met een zoo groote vijandelijke overmacht slechts op gunstig terrein, of wanneer zich een gunstige gelegenheid biedt den strijd moet aanbinden.
18. Hac confirmata opinione timoris idoneum quendam hominem et callidum deligit, Gallum, ex iis quos auxilii causa secum habebat. Huic magnis praemiis pollicitationibusque persuadet uti ad hostes transeat, et quid fieri velit edocet. Qui ubi pro perfuga ad eos venit, timorem Romanorum proponit, quibus angustiis ipse Caesar a Venetis prematur docet, neque longius abesse quin proxima nocte Sabinus clam ex castris exercitum educat et ad Caesarem auxilii ferendi causa proficiscatur. Quod ubi auditum est, conclamant omnes occasionem negotii bene gerendi amittendam non esse: ad castra iri oportere. Multae res ad hoc consilium Gallos hortabantur: superiorum dierum Sabini cunctatio, perfugae confirmatio, inopia cibariorum, cui rei parum diligenter ab iis erat provisum, spes Venetici belli, et quod fere libenter homines id quod volunt credunt. His rebus adducti non prius Viridovicem reliquosque duces ex concilio dimittunt quam ab iis sit concessum arma uti capiant et ad castra contendant. Qua re concessa laeti, ut explorata victoria, sarmentis virgultisque collectis, quibus fossas Romanorum compleant, ad castra pergunt.
18. Toen hij de vijanden in deze meening van zijn vrees had versterkt, koos hij een geschikten en slimmen Galliër uit de Gallische hulptroepen, dien hij door groote belooningen en beloften overhaalde tot den vijand over te gaan en dien hij omtrent zijn bedoelingen onderrichtte. Deze kwam nu als een overlooper tot hen, schilderde de vrees der Romeinen, zette uiteen, in welk een hachelijken toestand Caesar zelf door de Veneters werd gebracht, en vertelde hun, dat er haast niet aan viel te twijfelen, of Sabinus zou in den volgenden nacht met zijn troepen heimelijk het legerkamp verlaten en Caesar te hulp ijlen. Op dit bericht riepen allen, dat men zulk een gunstige gelegenheid om een goeden slag te slaan niet mocht laten voorbijgaan, dat men de legerplaats moest aangrijpen. Vele gronden werkten mede, om de Galliërs dit besluit te doen nemen: het talmen van Sabinus in de vorige dagen, de verzekeringen van den overlooper, het gebrek aan levensmiddelen, waarvoor zij zoo weinig gezorgd hadden, de hoop, die zij stelden op den krijg der Veneters, en eindelijk, omdat de menschen in den regel gaarne gelooven, wat zij wenschen. Viridorix en de overige aanvoerders lieten zij niet eerder uit den krijgsraad gaan, voordat zij hun inwilliging hadden gegeven, om de wapenen op te nemen en tegen het kamp op te rukken. Na hun toestemming trokken de vijanden jubelend en als van de overwinning zeker, met rijshout en struiken beladen, om de grachten der Romeinen dicht te werpen, op de legerplaats los.
19. Locus erat castrorum editus et paulatim ab imo acclivis circiter passus mille. Huc magno cursu contenderunt, ut quam minimum spatii ad se colligendos armandosque Romanis daretur, exanimatique pervenerunt. Sabinus suos hortatus cupientibus signum dat. Impeditis hostibus propter ea quae ferebant onera subito duabus portis eruptionem fieri iubet. Factum est oportunitate loci, hostium inscientia ac defatigatione, virtute militum et superiorum pugnarum exercitatione, ut ne unum quidem nostrorum impetum ferrent ac statim terga verterent. Quos impeditos integris viribus milites nostri consecuti magnum numerum eorum occiderunt; reliquos equites consectati paucos, qui ex fuga evaserant, reliquerunt. Sic uno tempore et de navali pugna Sabinus et de Sabini victoria Caesar est certior factus, civitatesque omnes se statim Titurio dediderunt. Nam ut ad bella suscipienda Gallorum alacer ac promptus est animus, sic mollis ac minime resistens ad calamitates ferendas mens eorum est.
19. Het kamp stond op een hoogte, die ongeveer over een uitgestrektheid van een mijl langzaam opsteeg. In stormpas snelden de vijanden dezen heuvel op, om de Romeinen zoo min mogelijk tijd te laten zich te verzamelen en zich te wapenen. En zoo kwamen zij buiten adem boven aan. Sabinus gaf, na de zijnen te hebben aangevuurd, het verlangde teeken tot den aanval en liet hen plotseling uit twee poorten een aanval doen op de Galliërs, die wegens den last, welken zij droegen, niet strijdvaardig waren. Ten gevolge van het gunstige terrein, de verrassing en de vermoeienis der vijanden, de dapperheid onzer soldaten en hun in vorige gevechten verkregen geoefendheid, werden de Galliërs reeds bij den eersten aanval overhoop geworpen en sloegen zij terstond op de vlucht. Onze soldaten vervolgden met frissche krachten de onbeholpen vijanden en doodden een groot aantal hunner; de ruiterij vervolgde de overigen en liet slechts weinigen over, die op de vlucht waren ontkomen. Zoo werden terzelfder tijd Sabinus van den zeeslag en Caesar van Sabinus´ zege onderricht, en al deze staten gaven zich terstond aan Titurius over. Want zoo licht ontvlambaar en spoedig tot den krijg besloten de Galliërs zijn, zoo week en weinig volhardend zijn zij in het ongeluk.
20. Eodem fere tempore P. Crassus, cum in Aquitaniam pervenisset, quae [pars], ut ante dictum est, [et regionum latitudine et multitudine hominum] tertia pars Galliae est [aestimanda], cum intellegeret in iis locis sibi bellum gerendum ubi paucis ante annis L. Valerius Praeconinus legatus exercitu pulso interfectus esset atque unde L. Manlius proconsul impedimentis amissis profugisset, non mediocrem sibi diligentiam adhibendam intellegebat. Itaque re frumentaria provisa, auxiliis equitatuque comparato, multis praeterea viris fortibus Tolosa et Carcasone et Narbone, quae sunt civitates Galliae provinciae finitimae, ex his regionibus nominatim evocatis, in Sotiatium fines exercitum introduxit. Cuius adventu cognito Sotiates magnis copiis coactis, equitatuque, quo plurimum valebant, in itinere agmen nostrum adorti primum equestre proelium commiserunt, deinde equitatu suo pulso atque insequentibus nostris subito pedestres copias, quas in convalle in insidiis conlocaverant, ostenderunt. Hi nostros disiectos adorti proelium renovarunt.
20. Bijna terzelfder tijd was Publius Crassus in Aquitanië aangekomen, dat, als vroeger gezegd, zoowel naar zijn grootte als naar zijn bevolking als een derde deel van Gallië moet worden beschouwd. Wetende, dat hij op denzelfden bodem had krijg te voeren, waar weinige jaren vroeger de legaat Lucius Valerius Praeconinus slag en leven had verloren, en de proconsul Lucius Mallius met verlies van zijn legertrein had moeten vluchten, begreep hij, dat hij met ongewone voorzorg moest te werk gaan. Hij voerde derhalve zijn leger het gebied der Sontiaten eerst binnen, na voor de proviand gezorgd, hulptroepen en ruiterij ontboden, buitendien vele dappere mannen uit Tolosa (Toulouse) en Narbo (Narbonne), nabuurstaten der Gallische provincie, bij name tot zich geroepen te hebben. Op het bericht van zijn nadering hadden de Sontiaten groote troepenmassa´s en ruiterij, - deze maakte hun voornaamste sterkte uit - samengetrokken en grepen daarmee ons leger op zijn marsch aan. Eerst hadden wij met hun ruiterij te doen, maar vervolgens, toen deze overhoop geworpen was en de onzen haar achternazetten, kwam onverwacht ook hun voetvolk uit een hinderlaag in een dal te voorschijn, dat onze uit elkaar geraakte troepen aanviel en aldus het gevecht hernieuwde.
21. Pugnatum est diu atque acriter, cum Sotiates superioribus victoriis freti in sua virtute totius Aquitaniae salutem positam putarent, nostri autem quid sine imperatore et sine reliquis legionibus adulescentulo duce efficere possent perspici cuperent; tandem confecti vulneribus hostes terga verterunt. Quorum magno numero interfecto Crassus ex itinere oppidum Sotiatium oppugnare coepit. Quibus fortiter resistentibus vineas turresque egit. Illi alias eruptione temptata, alias cuniculis ad aggerem vineasque actis (cuius rei sunt longe peritissimi Aquitani, propterea quod multis locis apud eos aerariae secturaeque sunt), ubi diligentia nostrorum nihil his rebus profici posse intellexerunt, legatos ad Crassum mittunt seque in deditionem ut recipiat petunt.
21. Lang en heftig is er gevochten. Want de Sontiaten, vertrouwende op hun vroegere overwinningen, meenden, dat van hun dapperheid het heil van geheel Aquitanië afhing; onze troepen echter wilden bewijzen, wat zij ook zonder den opperbevelhebber en zonder de overige legioenen, onder een nog zeer jeugdigen aanvoerder vermochten te volbrengen. Eindelijk sloeg de vijand, na groote verliezen te hebben geleden, op de vlucht. Crassus richtte een groote slachting onder hen aan en begon toen terstond een aanval op de stad der Sontiaten. Daar zij dapper weerstand boden, liet hij schutdaken en torens aanvoeren. De belegerden waagden nu eens uitvallen, dan eens legden zij mijnen aan onder onzen aardwal en onze schutdaken; want hierin zijn de Aquitaniërs bijzonder bedreven, daar zich bij hen op vele plaatsen erts- en steengroeven bevinden. Toen zij echter zagen, dat, bij de waakzaamheid der onzen, met dit alles niets viel uit te richten, zonden zij gezanten aan Crassus, met de bede, hun onderwerping aan te nemen. Crassus ging daar op in, en zij leverden, overeenkomstig zijn bevel, hun wapenen uit.
22. Qua re impetrata arma tradere iussi faciunt. Atque in eam rem omnium nostrorum intentis animis alia ex parte oppidi Adiatunnus, qui summam imperii tenebat, cum DC devotis, quos illi soldurios appellant, quorum haec est condicio, ut omnibus in vita commodis una cum iis fruantur quorum se amicitiae dediderint, si quid his per vim accidat, aut eundem casum una ferant aut sibi mortem consciscant; neque adhuc hominum memoria repertus est quisquam qui, eo interfecto cuius se amicitiae devovisset, mortem recusaret---cum his Adiatunnus eruptionem facere conatus clamore ab ea parte munitionis sublato cum ad arma milites concurrissent vehementerque ibi pugnatum esset, repulsus in oppidum tamen uti eadem deditionis condicione uteretur a Crasso impetravit.
22. Terwijl deze gebeurtenissen al de opmerkzaamheid der onzen in beslag namen, beproefde de opperbevelhebber der Sontiaten, Adjatunnus, met 600 "Getrouwen", die zij in hun taal "Solduriërs" noemen, aan den anderen kant der stad, een uitval. Die "Solduriërs" plegen al het goede des levens gemeenschappelijk te genieten met hen, wien zij zich als vrienden hebben toegewijd; lijden dezen daarentegen eenig ongeval door geweld, dan moeten zij hetzelfde lot met hen deelen, of zich van het leven berooven. En inderdaad is er zoolang als menschenheugenis strekt niemand geweest, die na den dood van hem, dien hij tot zijn vriend had uitverkoren, geweigerd heeft den dood te ondergaan. Met deze troepen dan trachtte Adjatunnus een uitval te doen. Op het geschreeuw, dat zich aan dien kant der verschansing verhief, grepen onze soldaten naar de wapenen en Adjatunnus werd na een heeten strijd in de stad teruggedreven. Toch verwierf hij van Crassus dezelfde voorwaarden van onderwerping, als de anderen.
23. Armis obsidibusque acceptis, Crassus in fines Vocatium et Tarusatium profectus est. Tum vero barbari commoti, quod oppidum et natura loci et manu munitum paucis diebus quibus eo ventum erat expugnatum cognoverant, legatos quoque versum dimittere, coniurare, obsides inter se dare, copias parare coeperunt. Mittuntur etiam ad eas civitates legati quae sunt citerioris Hispaniae finitimae Aquitaniae: inde auxilia ducesque arcessuntur. Quorum adventu magna cum auctoritate et magna [cum] hominum multitudine bellum gerere conantur. Duces vero ii deliguntur qui una cum Q. Sertorio omnes annos fuerant summamque scientiam rei militaris habere existimabantur. Hi consuetudine populi Romani loca capere, castra munire, commeatibus nostros intercludere instituunt. Quod ubi Crassus animadvertit, suas copias propter exiguitatem non facile diduci, hostem et vagari et vias obsidere et castris satis praesidii relinquere, ob eam causam minus commode frumentum commeatumque sibi supportari, in dies hostium numerum augeri, non cunctandum existimavit quin pugna decertaret. Hac re ad consilium delata, ubi omnes idem sentire intellexit, posterum diem pugnae constituit.
23. Na ontvangst van wapenen en gijzelaars rukte Crassus het gebied der Vocaten en Tarusaten binnen. Het bericht, dat een door natuur en kunst zoo sterke stad binnen weinige dagen, nadat de Romeinen er vóór gekomen waren, was veroverd, had een zoo diepen indruk gemaakt, dat de barbaren overal heen gezanten zonden, bondgenootschappen sloten, wederkeerig gijzelaars gaven, troepen uitrustten. Zelfs tot de staten in Spanje t.n. van de Ebro, die grenzen aan Aquitanië, werden gezanten gezonden; hulptroepen en aanvoerders werden van daar ontboden. Toen dezen aankwamen, begon men den oorlog met grooten nadruk en sterke krijgsmacht te voeren. Tot aanvoerders koos men hen, die al den tijd onder Quintus Sertorius hadden gediend en in den roep stonden van buitengemeene kennis van het krijgswezen te bezitten. Dezen begonnen, naar Romeinsche gewoonte, geschikte stellingen te kiezen, de legerplaats te versterken en ons den toevoer af te snijden. Als nu Crassus zag, dat zijn strijdkrachten zich wegens haar gering getal niet lieten verdeelen, de vijand daarentegen strooptochten hield, de wegen bezette en toch nog genoeg troepen ter bescherming van zijn legerplaats achterliet, dat daarom de toevoer van koorn en anderen voorraad voor hem, Crassus, steeds bezwaarlijker werd, dat de vijand van dag tot dag talrijker werd, - toen meende Crassus zonder verwijl een beslissenden slag te moeten leveren. Dit stelde hij dan ook in den krijgsraad voor, en toen hij allen eensgezind met hem vond, bepaalde hij den slag op den volgenden dag.
24. Prima luce productis omnibus copiis duplici acie instituta, auxiliis in mediam aciem coniectis, quid hostes consilii caperent expectabat. Illi, etsi propter multitudinem et veterem belli gloriam paucitatemque nostrorum se tuto dimicaturos existimabant, tamen tutius esse arbitrabantur obsessis viis commeatu intercluso sine vulnere victoria potiri, et si propter inopiam rei frumentariae Romani se recipere coepissent, impeditos in agmine et sub sarcinis infirmiore animo adoriri cogitabant. Hoc consilio probato ab ducibus, productis Romanorum copiis, sese castris tenebant. Hac re perspecta Crassus, cum sua cunctatione atque opinione timoris hostes nostros milites alacriores ad pugnandum effecissent atque omnium voces audirentur expectari diutius non oportere quin ad castra iretur, cohortatus suos omnibus cupientibus ad hostium castra contendit.
24. Met het aanbreken van den dag rukte Crassus met zijn geheele leger uit en stelde het op in twee slagliniën, waarbij hij de hulptroepen in het midden nam. Dan wachtte hij af, welk besluit de vijanden zouden nemen. Dezen hielden weliswaar, zoowel wegens hun overmacht en hun alouden oorlogsroem als wegens ons gering aantal de overwinning voor zeker, maar zij oordeelden ´t toch veiliger door het bezetten der wegen en het afsnijden van den toevoer de zege zonder verlies te behalen; trokken de Romeinen uit gebrek aan levensmiddelen terug, dan dachten zij hen op den marsch aan te vallen, terwijl dezen, niet slagvaardig en bepakt, minder zelfvertrouwen hadden. Dit plan werd door de aanvoerders goedgekeurd; de vijanden bleven derhalve, trotsch den opmarsch der Romeinen, rustig in de legerplaats. Maar Crassus had het plan doorzien. Toen nu de vijanden door hun talmen en hun schijnbare vrees onze soldaten strijdlustiger hadden gemaakt en van alle zijden zich stemmen verhieven, dat men niet langer moest talmen om het vijandelijk kamp aan te tasten, rukte Crassus, na de zijnen nog eens te hebben toegesproken, onder algemeene geestdrift tegen de legerplaats der vijanden op.
25. Ibi cum alii fossas complerent, alii multis telis coniectis defensores vallo munitionibusque depellerent, auxiliaresque, quibus ad pugnam non multum Crassus confidebat, lapidibus telisque subministrandis et ad aggerem caespitibus comportandis speciem atque opinionem pugnantium praeberent, cum item ab hostibus constanter ac non timide pugnaretur telaque ex loco superiore missa non frustra acciderent, equites circumitis hostium castris Crasso renuntiaverunt non eadem esse diligentia ab decumana porta castra munita facilemque aditum habere.
25. Eenigen begonnen de grachten vol te werpen, anderen verdreven met een hagelbui van werpspiesen de verdedigers van den wal en van de schansen; de hulptroepen, waarop Crassus voor het gevecht niet veel vertrouwen had, voerden steenen en werpspiesen aan, of droegen graszoden aan tot een dam, waardoor ´t volkomen den schijn had, alsof zij zelf medestreden. Van hun kant weerden zich de vijanden hardnekkig en onverschrokken, en hun werpspiesen, van boven af geslingerd, misten hun uitwerking niet. Inmiddels was de ruiterij om het vijandelijk kamp heengereden en berichtte aan Crassus, dat aan den kant van de decumaansche poort (achterpoort) de legerplaats niet met dezelfde zorgvuldigheid was versterkt en men dáár gemakkelijk kon binnendringen.
26. Crassus equitum praefectos cohortatus, ut magnis praemiis pollicitationibusque suos excitarent, quid fieri vellet ostendit. Illi, ut erat imperatum, eductis iis cohortibus quae praesidio castris relictae intritae ab labore erant, et longiore itinere circumductis, ne ex hostium castris conspici possent, omnium oculis mentibusque ad pugnam intentis celeriter ad eas quas diximus munitiones pervenerunt atque his prorutis prius in hostium castris constiterunt quam plane ab his videri aut quid rei gereretur cognosci posset. Tum vero clamore ab ea parte audito nostri redintegratis viribus, quod plerumque in spe victoriae accidere consuevit, acrius impugnare coeperunt. Hostes undique circumventi desperatis omnibus rebus se per munitiones deicere et fuga salutem petere contenderunt. Quos equitatus apertissimis campis consectatus ex milium L numero, quae ex Aquitania Cantabrisque convenisse constabat, vix quarta parte relicta, multa nocte se in castra recepit.
26. Crassus wekte nu de aanvoerders der ruiterij op, de hunnen door groote belooningen en beloften aan te vuren en gaf hun zijn bevelen. Dezen lieten dienovereenkomstig de cohorten, die, ter bescherming van de legerplaats achtergelaten, nog ongerept waren, oprukken en voerden ze langs een grooten omweg rond de vijandelijke legerplaats, om niet van daar uit te worden gezien. Terwijl de gansche opmerkzaamheid van den vijand op het gevecht was gericht, kwamen zij snel bij de schansen, waarvan wij boven hebben gesproken, en stonden, na deze te hebben neergeworpen, in het vijandelijk kamp, vóór de vijand nog kon zien, of weten, wat er gebeurde. Toen nu de onzen het krijgsgeschreeuw aan dien kant hoorden, begonnen zij weder met frissche krachten moediger den strijd, zooals gewoonlijk bij het uitzicht op de overwinning geschiedt. De vijanden, van alle zijden omringd, gaven alles verloren, trachtten in aller ijl over de verschansingen naar beneden te springen en hun heil in de vlucht te zoeken. De ruiterij vervolgde hen in de open vlakte en liet van de 50.000 man, die volgens betrouwbare berichten uit Aquitanië en Cantabrië waren tezamen gekomen, nauwelijks een vierde over. Laat in den nacht keerde zij eerst in de legerplaats terug.
27. Hac audita pugna maxima pars Aquitaniae sese Crasso dedidit obsidesque ultro misit; quo in numero fuerunt Tarbelli, Bigerriones, Ptianii, Vocates, Tarusates, Elusates, Gates, Ausci, Garumni, Sibusates, Cocosates: paucae ultimae nationes anni tempore confisae, quod hiems suberat, id facere neglexerunt.
27. Op het bericht van dezen slag onderwierp zich het grootste deel van Aquitanië aan Crassus en stelde uit eigen beweging gijzelaars; daaronder waren namelijk de Tarbellers, Bigerrionen, Ptianiërs, Vocaten, Tarusaten, Elusaten, Gaten, Auskers, Garumners, Sibuzaten en Cocosaten. Slechts eenige ver wonende volken deden dit niet, vertrouwende op het jaargetijde, daar de winter voor de deur stond.
28. Eodem fere tempore Caesar, etsi prope exacta iam aestas erat, tamen, quod omni Gallia pacata Morini Menapiique supererant, qui in armis essent neque ad eum umquam legatos de pace misissent, arbitratus id bellum celeriter confici posse eo exercitum duxit; qui longe alia ratione ac reliqui Galli bellum gerere coeperunt. Nam quod intellegebant maximas nationes, quae proelio contendissent, pulsas superatasque esse, continentesque silvas ac paludes habebant, eo se suaque omnia contulerunt. Ad quarum initium silvarum cum Caesar pervenisset castraque munire instituisset neque hostis interim visus esset, dispersis in opere nostris subito ex omnibus partibus silvae evolaverunt et in nostros impetum fecerunt. Nostri celeriter arma ceperunt eosque in silvas repulerunt et compluribus interfectis longius impeditioribus locis secuti paucos ex suis deperdiderunt.
28. Ongeveer terzelfder tijd rukte Caesar, ofschoon de zomer haast voorbij was, toch met zijn leger op tegen de Moriners en Menapiërs, wijl deze volken, na de onderwerping van geheel Gallië, alleen nog onder de wapenen stonden en nog nooit gezanten om vrede tot hem hadden gezonden. Hij deed het in de meening, dezen oorlog tot een spoedig einde te kunnen brengen. Maar deze volken begonnen den krijg op een gansch andere wijze te voeren, dan de overige Galliërs. Want daar zij zagen, dat zelfs de grootste volken in open veldslag geslagen en overwonnen waren, trokken zij met al hun have in de uitgestrekte bosschen en moerassen terug, waarvan hun land vol was. Toen Caesar aan den ingang van deze bosschen was gekomen en aanstalten had laten maken om zijn legerplaats op te slaan, had geen vijand zich in dien tijd laten zien; maar zoodra de onzen zich bij den arbeid verdeeld hadden, stormden de barbaren uit alle kanten van het bosch plotseling te voorschijn en vielen ons aan. Terstond grepen de onzen naar de wapenen en wierpen hen in het woud terug, waarbij de vijand veel volk verloor. Toen wij hen echter te ver in dien vrij wel ontoegankelijke streken achtervolgden, verloren ook wij eenige manschappen.
29. Reliquis deinceps diebus Caesar silvas caedere instituit, et ne quis inermibus imprudentibusque militibus ab latere impetus fieri posset, omnem eam materiam quae erat caesa conversam ad hostem conlocabat et pro vallo ad utrumque latus extruebat. Incredibili celeritate magno spatio paucis diebus confecto, cum iam pecus atque extrema impedimenta a nostris tenerentur, ipsi densiores silvas peterent, eius modi sunt tempestates consecutae uti opus necessario intermitteretur et continuatione imbrium diutius sub pellibus milites contineri non possent. Itaque vastatis omnibus eorum agris, vicis aedificiisque incensis, Caesar exercitum reduxit et in Aulercis Lexoviisque, reliquis item civitatibus quae proxime bellum fecerant, in hibernis conlocavit.
29. In de naastvolgende dagen begon Caesar het woud om te houwen; al de gevelde boomen liet hij, de kronen buitenwaarts gekeerd, als een wal ter bedekking der beide zijden ophoopen, opdat onze soldaten niet ongewapend en onvoorziens door den vijand in de flank kon worden aangevallen. Men was in weinige dagen met ongeloofelijke vlugheid een groot stuk gevorderd; het vee en het achterste deel van hun legertrein was reeds in onze handen gevallen, terwijl de vijanden zelve zich in de dichtere bosschen terugtrokken, toen er zulk stormachtig weer kwam, dat men noodzakelijk met den arbeid moest ophouden en de aanhoudende regens een langer verblijf der soldaten onder de tenten onmogelijk maakten. Caesar verwoestte derhalve alle akkers van den vijand, legde dorpen en woningen in de asch en ging daarna met zijn leger terug, dat hij in het gebied der Aulerkers, Lexoviërs en der overige staten, die het laatst den oorlog hadden begonnen, in de winterkwartieren legde.
|
|
Dit boek behandelt het derde jaar van den krijg (56 v. Chr.), waarin Caesar een gelukkigen zeeoorlog voerde tegen de Armorikers, nl. tegen de Veneters; hier leerden de Romeinen vloed en eb van den oceaan kennen. Verder overwon Crassus de Aquitaniërs. |
Liber IV (55 v. Chr.)
1. Ea quae secuta est hieme, qui fuit annus Cn. Pompeio, M. Crasso consulibus, Usipetes Germani et item Tencteri magna [cum] multitudine hominum flumen Rhenum transierunt, non longe a mari, quo Rhenus influit. Causa transeundi fuit quod ab Suebis complures annos exagitati bello premebantur et agri cultura prohibebantur. Sueborum gens est longe maxima et bellicosissima Germanorum omnium. Hi centum pagos habere dicuntur, ex quibus quotannis singula milia armatorum bellandi causa ex finibus educunt. Reliqui, qui domi manserunt, se atque illos alunt; hi rursus in vicem anno post in armis sunt, illi domi remanent. Sic neque agri cultura nec ratio atque usus belli intermittitur. Sed privati ac separati agri apud eos nihil est, neque longius anno remanere uno in loco colendi causa licet. Neque multum frumento, sed maximam partem lacte atque pecore vivunt; multum sunt in venationibus; quae res et cibi genere et cotidiana exercitatione et libertate vitae, quod a pueris nullo officio aut disciplina adsuefacti nihil omnino contra voluntatem faciunt, et vires alit et immani corporum magnitudine homines efficit. Atque in eam se consuetudinem adduxerunt ut locis frigidissimis neque vestitus praeter pelles habeant quicquam, quarum propter exiguitatem magna est corporis pars aperta, et laventur in fluminibus.
1. In den volgende winter - het was het consulaatsjaar van Gnaeus Pompejus en Marcus Crassus - gingen de Usipeten en de Teukteren, Germaansche stammen, in groote menigte over den Rijn, niet ver van zijn uitmonding in zee. De oorzaak daarvan was, dat zij, verscheiden jaren door de Sueben verontrust, van den oorlog te lijden hadden en in den rustigen akkerbouw werden verhinderd. De Sueben zijn verreweg de grootste en krijgshaftigste natie van alle Germanen. Men zegt, dat zij honderd gauwen hebben, waaruit zij telken jare duizend gewapenden over de grenzen zenden, om krijgstochten te ondernemen. De anderen, die thuis blijven, zorgen voor het onderhoud van zich en van hen, die zijn uitgetrokken. Het jaar daarop trekken wederom op hun beurt de achtergeblevenen uit en blijven de anderen thuis. Zoo verwaarloozen zij noch den landbouw, noch de kennis en de oefening van den oorlog. Eigen privaatgrondbezit bestaat bij hen niet; ook mag men niet langer dan een jaar op dezelfde plaats blijven wonen. Zij leven ook niet zoozeer van graan, maar grootendeels van de melk en het vleesch van hun vee; bovendien houden zij zich veel met de jacht bezig. Deze levenswijze staalt, zoowel door de soort van het voedsel als door de dagelijksche lichaamsoefeningen en de ongebonden vrijheid - want van kindsbeen af zijn zij aan plicht noch tucht gewend en doen zij volstrekt niets tegen hun zin - hun krachten en geeft hun deze reusachtige gestalte. En daarbij hebben zij zich gewend, zelfs in de koudste streken in de rivieren te baden en geen andere kleeding te dragen dan een dierenhuid, die wegens haar kortheid het lichaam toch grootendeels onbedekt laat.
2. Mercatoribus est aditus magis eo ut quae bello ceperint quibus vendant habeant, quam quo ullam rem ad se importari desiderent. Quin etiam iumentis, quibus maxime Galli delectantur quaeque impenso parant pretio, Germani importatis non utuntur, sed quae sunt apud eos nata, parva atque deformia, haec cotidiana exercitatione summi ut sint laboris efficiunt. Equestribus proeliis saepe ex equis desiliunt ac pedibus proeliantur, equos eodem remanere vestigio adsuefecerunt, ad quos se celeriter, cum usus est, recipiunt: neque eorum moribus turpius quicquam aut inertius habetur quam ephippiis uti. Itaque ad quemvis numerum ephippiatorum equitum quamvis pauci adire audent. Vinum omnino ad se importari non patiuntur, quod ea re ad laborem ferendum remollescere homines atque effeminari arbitrantur.
2. Voor kooplieden staat hun land open, meer om den oorlogsbuit aan hen te verkoopen, dan om eenig artikel van invoer te bekomen. Ja zelfs vreemde paarden, die de Galliërs zoo gaarne hebben en die zij zich met groote kosten aanschaffen, gebruiken de Germanen niet, maar zij vergenoegen zich hun eigen inheemsche paarden, die, schoon slecht gebouwd en onaanzienlijk, door dagelijksche oefening in staat zijn het zwaarste werk te verrichten. Bij de ruitergevechten springen zij dikwijls van hun paarden en vechten te voet ; hun paarden hebben zij afgericht om dan op dezelfde plaats te blijven staan, waarheen de ruiters zich, als de nood dringt, weer ijlings terugbegeven. In hun oogen geldt niets voor schandelijker en weekelijker dan het gebruik van het zadel. Vandaar dat zij 't wagen, hoe weinigen in getal ook, de talrijkste schaar van ruiters op gezadelde paarden aan te vallen. De invoer van wijn is bij hen volstrekt verboden; want zij meenen, dat de menschen daardoor de kracht verliezen om vermoeienissen te verdragen en verwijfd worden.
3. Publice maximam putant esse laudem quam latissime a suis finibus vacare agros: hac re significari magnum numerum civitatum suam vim sustinere non posse. Itaque una ex parte a Suebis circiter milia passuum C agri vacare dicuntur. Ad alteram partem succedunt Ubii, quorum fuit civitas ampla atque florens, ut est captus Germanorum; ii paulo, quamquam sunt eiusdem generis, sunt ceteris humaniores, propterea quod Rhenum attingunt multum ad eos mercatores ventitant et ipsi propter propinquitatem [quod] Gallicis sunt moribus adsuefacti. Hos cum Suebi multis saepe bellis experti propter amplitudinem gravitatem civitatis finibus expellere non potuissent, tamen vectigales sibi fecerunt ac multo humiliores infirmiores redegerunt.
3. Zij beschouwen het als den grootsten roem voor den staat, wanneer in den wijdsten omtrek van hun grenzen de akkers woest liggen; want dit bewijst, dat vele staten hun macht niet hebben kunnen weerstaan. Aan den eenen kant van het gebied der Sueben zal daar een streek van ongeveer 600 mijlen woest liggen. Aan den anderen kant zijn de Ubiërs hun naburen, wier staat eenmaal, naar Germaansche begrippen, groot en bloeiend was. Dit volk is wat beschaafder dan zijn overige stamgenooten, omdat het onmiddellijk aan den Rijn woont, een druk verkeer heeft met buitenlandsche kooplieden en wegens zijn nabuurschap Gallische zeden heeft aangenomen. Met hen hebben de Sueben vele oorlogen gevoerd en ofschoon zij hen wegens de grootte en de beteekenis van hun rijk niet uit het land hadden kunnen verdrijven, hebben zij hen toch schatplichtig gemaakt en zeer vernederd en verzwakt.
4. In eadem causa fuerunt Usipetes et Tencteri, quos supra diximus; qui complures annos Sueborum vim sustinuerunt, ad extremum tamen agris expulsi et multis locis Germaniae triennium vagati ad Rhenum pervenerunt, quas regiones Menapii incolebant. Hi ad utramque ripam fluminis agros, aedificia vicosque habebant; sed tantae multitudinis adventu perterriti ex iis aedificiis quae trans flumen habuerant demigraverant, et cis Rhenum dispositis praesidiis Germanos transire prohibebant. Illi omnia experti, cum neque vi contendere propter inopiam navium neque clam transire propter custodias Menapiorum possent, reverti se in suas sedes regionesque simulaverunt et tridui viam progressi rursus reverterunt atque omni hoc itinere una nocte equitatu confecto inscios inopinantes Menapios oppresserunt, qui de Germanorum discessu per exploratores certiores facti sine metu trans Rhenum in suos vicos remigraverant. His interfectis navibus eorum occupatis, prius quam ea pars Menapiorum quae citra Rhenum erat certior fieret, flumen transierunt atque omnibus eorum aedificiis occupatis reliquam partem hiemis se eorum copiis aluerunt.
4. In denzelfden toestand verkeerden de bovengenoemde Usipeten en Teukteren. Na een reeks van jaren den Sueben tegenstand te hebben geboden, waren zij echter ten laatste uit hun land verdreven en, na een rondzwerven van drie jaar hier en daar in Germanië, eindelijk aan den Rijn gekomen. Daar woonden de Menapiërs, die aan beide oevers land, hoeven en dorpen hadden. Verschrikt door de aankomst van zulk een groote menigte, verlieten de Menapiërs hun hoeven op den rechteroever, plaatsten wachtposten op den linkeroever en beletten de Germanen den overgang. Dezen beproefden al het mogelijke, om over de rivier te komen, maar uit gebrek aan schepen konden zij geen geweld aanwenden en evenmin, wegens de waakzaamheid der Menapiërs, onbemerkt overgaan. Derhalve deden zij, alsof zij naar hun vaderland terugkeerden, en marcheerden drie dagmarschen; dan keerden zij echter om, legden dezen heelen weg met hun ruiterij in één nacht af en overvielen onvermoed en onvoorziens de Menapiërs, die, op het bericht hunner verspieders, dat de Germanen waren afgetrokken, zorgeloos over den Rijn naar hun dorpen waren teruggekeerd. Dezen werden nedergehouwen, en, na bemachtiging van hun schepen, staken de vijanden de rivier over, eer de Menapiërs aan deze zijde van den Rijn daar iets van wisten. Zij maakten zich nu ook meester van al hun hoeven en leefden de rest van den winter van den voorraad der overvallen vijanden.
5. His de rebus Caesar certior factus et infirmitatem Gallorum veritus, quod sunt in consiliis capiendis mobiles et novis plerumque rebus student, nihil his committendum existimavit. Est enim hoc Gallicae consuetudinis, uti et viatores etiam invitos consistere cogant et quid quisque eorum de quaque re audierit aut cognoverit quaerant et mercatores in oppidis vulgus circumsistat quibus ex regionibus veniant quas ibi res cognoverint pronuntiare cogat. His rebus atque auditionibus permoti de summis saepe rebus consilia ineunt, quorum eos in vestigio paenitere necesse est, cum incertis rumoribus serviant et pleri ad voluntatem eorum ficta respondeant.
5. Op het bericht van deze gebeurtenissen, meende Caesar, die de wankelmoedigheid van het Gallische karakter vreesde, die wist, hoe licht zij zich tot het nemen van besluiten laten bewegen en hoe zij bijna altijd tot opstand geneigd zijn, het niet op hen te moeten laten aankomen. Want het is bij de Galliërs gewoonte, reizigers, zelfs tegen hun wil, aan te houden en hen uit te vragen naar al wat zij maar gehoord of ervaren hebben. In de steden omringt het volk de kooplieden en dwingt hen, luide te vertellen, waar zij vandaan komen en wat zij voor nieuws vandaar meebrengen. Op zulke geruchten en verhalen afgaande, nemen zij dikwijls besluiten over de gewichtigste aangelegenheden, waarvan zij noodzakelijkerwijze op hetzelfde oogenblik berouw hebben, omdat zij zich door onzekere geruchten laten overhalen en de meeste reizigers hun de dingen voorliegen, zooals zij het juist willen hooren.
6. Qua consuetudine cognita Caesar, ne graviori bello, occurreret, maturius quam consuerat ad exercitum proficiscitur. Eo cum venisset, ea quas fore suspicatus erat facta cognovit: missas legationes ab non nullis civitatibus ad Germanos invitatos eos uti ab Rheno discederent: omnia quae[que] postulassent ab se fore parata. Qua spe adducti Germani latius iam vagabantur et in fines Eburonum et Condrusorum, qui sunt Treverorum clientes, pervenerant. Principibus Gallice evocatis Caesar ea quae cognoverat dissimulanda sibi existimavit, eorumque animis permulsis et confirmatis equitatu imperato bellum cum Germanis gerere constituit.
6. Daar Caesar deze gewoonte kende, vertrok hij vroeger dan gewoonlijk naar zijn leger, om een gevaarlijken krijg te voorkomen. Bij zijn aankomst vond hij zijn vermoedens bevestigd : eenige staten hadden gezanten naar de Germanen gezonden en hen uitgenoodigd, het Rijngebied te verlaten; men zou hun allen gewenschten bijstand verleenen. Hierdoor bemoedigd strekten de Germanen hun zwerftochten verder uit en waren het land der Eburonen en Condrusen, die onder de bescherming der Trevirers stonden, binnengerukt. Caesar riep den adel van Gallië tot zich, oordeelde het echter niet raadzaam hun iets van hetgeen hij had waargenomen te laten bemerken, maar sprak hun integendeel vriendelijk toe en bemoedigde hen, verlangde het stellen van ruiterij en besloot, den oorlog met de Germanen te beginnen.
7. Re frumentaria comparata equitibusque delectis iter in ea loca facere coepit, quibus in locis esse Germanos audiebat. A quibus cum paucorum dierum iter abesset, legati ab iis venerunt, quorum haec fuit oratio: Germanos neque priores populo Romano bellum inferre neque tamen recusare, si lacessantur, quin armis contendant, quod Germanorum consuetudo [haec] sit a maioribus tradita, Quicumque bellum inferant, resistere neque deprecari. Haec tamen dicere venisse invitos, eiectos domo; si suam gratiam Romani velint, posse iis utiles esse amicos; vel sibi agros attribuant vel patiantur eos tenere quos armis possederint: sese unis Suebis concedere, quibus ne di quidem immortales pares esse possint; reliquum quidem in terris esse neminem quem non superare possint.
7. Zoodra Caesar den toevoer van graan bezorgd en de ruiters uitgezocht had, begon hij zijn marsch naar die streken, waar de Germanen, zooals hij gehoord had, stonden. Toen hij nog weinige dagmarschen van hen verwijderd was, verschenen er afgezanten van hen, wier rede ongeveer aldus luidde: ,,De Germanen zouden weliswaar de Romeinen niet het eerst aanvallen, zij waren echter ook, voor 't geval zij werden aangevallen, tot den strijd bereid. Want het was bij de Germanen een van de voorouders overgeleverd gebruik, zich te weren tegen een aanvallenden vijand, niet, hem door bidden van zich zoeken af te wenden. Dit echter wilden zij zeggen: niet uit vrijen wil, maar als uit hun land verdrevenen waren zij gekomen; wilden de Romeinen een goede verstandhouding met hen, zij konden nuttige vrienden voor hen zijn; zij moesten hun dan landerijen aanwijzen, of hun die laten, welke zij veroverd hadden. Alleen voor de Sueben ruimden zij het veld, tegen wie de onsterfelijke Goden zelfs niet waren opgewassen; overigens was er op aarde niemand, dien zij niet konden bedwingen.
8. Ad haec Caesar quae visum est respondit; sed exitus fuit orationis: sibi nullam cum iis amicitiam esse posse, si in Gallia remanerent; neque verum esse, qui suos fines tueri non potuerint alienos occupare; neque ullos in Gallia vacare agros qui dari tantae praesertim multitudini sine iniuria possint; sed licere, si velint, in Ubiorum finibus considere, quorum sint legati apud se et de Sueborum iniuriis querantur et a se auxilium petant: hoc se Ubiis imperaturus.
8. Caesar antwoordde hierop, wat hem passend scheen en besloot aldus: ,,Hij kon met hen geen vriendschap sluiten, zoolang zij in Gallië bleven; het had ook geen grond, een vreemd gebied in bezit te nemen, als men zijn eigen gebied niet had kunnen beschermen; ook waren in Gallië geen landstreken vrij, die men zonder krenking van het recht van anderen, voornamelijk aan zulk een groote menigte kon geven. Maar als zij wilden, konden zij zich nederzetten in het gebied der Ubiërs, van wie juist gezanten bij hem waren om over gewelddadigheden der Sueben te klagen en hem om hulp te verzoeken. Hij zou dan den Ubiërs de noodige bevelen geven".
9. Legati haec se ad suos relaturos dixerunt et re deliberata post diem tertium ad Caesarem reversuros: interea ne propius se castra moveret petierunt. Ne id quidem Caesar ab se impetrari posse dixit. Cognoverat enim magnam partem equitatus ab iis aliquot diebus ante praedandi frumentandi causa ad Ambivaritos trans Mosam missam: hos expectari equites atque eius rei causa moram interponi arbitrabatur.
9. De gezanten antwoordden, dat zij dit aan de hunnen zouden melden en na gehouden overleg in drie dagen terugkeeren. Intusschen verzochten zij, dat hij in dien tijd niet verder zou voortrukken. Caesar verklaarde, zelfs dat niet te kunnen toestaan. Want hij had ervaren, dat eenige dagen te voren een sterke afdeeling ruiterij over de Maas was gezonden in het land der Ambivarieten om te plunderen en levensmiddelen op te halen; deze ruiters, meende hij, wachtten zij af en daarom zochten zij uitstel.
10. [Mosa profluit ex monte Vosego, qui est in finibus Lingonum, et parte quadam ex Rheno recepta, quae appellatur Vacalus insulam efficit Batavorum, in Oceanum influit neque longius ab Oceano milibus passuum LXXX in Rhenum influit. Rhenus autem oritur ex Lepontiis, qui Alpes incolunt, et longo spatio per fines Nantuatium, Helvetiorum, Sequanorum, Mediomatricorum, Tribocorum, Treverorum citatus fertur et, ubi Oceano adpropinquavit, in plures diffluit partes multis ingentibus insulis effectis, quarum pars magna a feris barbaris nationibus incolitur, ex quibus sunt qui piscibus atque ovis avium vivere existimantur, multis capitibus in Oceanum influit.]
10. De Maas ontspringt op de Vogesen in het gebied der Lingonen, neemt dan een arm van den Rijn op, die Vaculus (Waal) heet, vormt daarmee het eiland der Bataven en stroomt dan in den Rijn, niet verder dan 80 mijlen van den Oceaan. De Rijn echter ontspringt in het gebied der Lepontiërs, een Alpenvolk, stroomt dan in langen loop met snelheid door het land der Nantuaten, Helvetiërs, Sequaners, Mediomatrikers, Tribokers, Treverers, splitst zich, als hij den Oceaan is genaderd, in verscheiden armen en vormt vele zeer groote eilanden, die grootendeels door wilde en barbaarsche volken worden bewoond, waarvan er eenige slechts van visschen en vogeleieren zullen leven. Eindelijk stroomt hij met vele mondingen in den Oceaan.
11. Caesar cum ab hoste non amplius passuum XII milibus abesset, ut erat constitutum, ad eum legati revertuntur; qui in itinere congressi magnopere ne longius progrederetur orabant. Cum id non impetrassent, petebant uti ad eos [equites] qui agmen antecessissent praemitteret eos pugna prohiberet, sibique ut potestatem faceret in Ubios legatos mittendi; quorum si principes ac senatus sibi iure iurando fidem fecisset, ea condicione quae a Caesare ferretur se usuros ostendebant: ad has res conficiendas sibi tridui spatium daret. Haec omnia Caesar eodem illo pertinere arbitrabatur ut tridui mora interposita equites eorum qui abessent reverterentur; tamen sese non longius milibus passuum IIII aquationis causa processurum eo die dixit: huc postero die quam frequentissimi convenirent, ut de eorum postulatis cognosceret. Interim ad praefectos, qui cum omni equitatu antecesserant, mittit qui nuntiarent ne hostes proelio lacesserent, et si ipsi lacesserentur, sustinerent quoad ipse cum exercitu propius accessisset.
11. Caesar was nog maar twaalf mijlen van den vijand verwijderd, toen de gezanten volgens afspraak tot hem terugkeerden, en daar zij hem op den marsch aantroffen, baden zij hem dringend, niet verder voort te rukken. Toen zij dat niet van hem verkrijgen konden, verzochten ze hem, aan de ruiterij, die de voorhoede vormde, te verbieden, vijandelijkheden te beginnen en hun zelf te veroorloven, gezanten naar de Ubiërs te zenden. Gaven de adel en de senaat der Ubiërs hun door een eed zekerheid, dan verklaarden zij op Caesar's voorslag te willen ingaan; hij moest hun drie dagen tijd geven, om deze zaak tot stand te brengen. Dit alles, meende Caesar, strekte wederom daartoe, om drie dagen tijd te winnen, opdat de afwezige ruiters inmiddels terug konden keeren; echter beloofde hij hun, op dezen dag niet meer dan vier mijlen voorwaarts te zullen rukken, om water te vinden; zij zouden zich den volgenden dag daar dan in zoo grooten getale mogelijk bevinden, opdat hij over hun vorderingen een beslissing kon nemen. Intusschen zond hij aan de aanvoerders der gansche ruiterij het bevel, den vijand niet aan te vallen, en, indien zijzelf werden aangevallen, stand te houden, totdat hijzelf met het hoofdleger naderbij gekomen was.
12. At hostes, ubi primum nostros equites conspexerunt, quorum erat V milium numerus, cum ipsi non amplius DCCC equites haberent, quod ii qui frumentandi causa erant trans Mosam profecti nondum redierant, nihil timentibus nostris, quod legati eorum paulo ante a Caesare discesserant atque is dies indutiis erat ab his petitus, impetu facto celeriter nostros perturbaverunt; rursus his resistentibus consuetudine sua ad pedes desiluerunt subfossis equis compluribus nostris deiectis reliquos in fugam coniecerunt atque ita perterritos egerunt ut non prius fuga desisterent quam in conspectum agminis nostri venissent. In eo proelio ex equitibus nostris interficiuntur IIII et LXX, in his vir fortissimus Piso Aquitanus, amplissimo genere natus, cuius avus in civitate sua regnum obtinuerat amicus a senatu nostro appellatus. Hic cum fratri intercluso ab hostibus auxilium ferret, illum ex periculo eripuit, ipse equo vulnerato deiectus, quoad potuit, fortissime restitit; cum circumventus multis vulneribus acceptis cecidisset atque id frater, qui iam proelio excesserat, procul animadvertisset, incitato equo se hostibus obtulit atque interfectus est.
12. Maar zoodra de vijanden onze ruiterij, 5000 man sterk, in 't gezicht kregen, terwijl zijzelf niet meer dan 800 ruiters hadden, omdat degenen, die om te fourageeren over de Maas waren gegaan, nog niet waren teruggekeerd, vielen zij haar aan en wierpen haar snel overhoop, daar de onzen geen kwaad vermoedden, wijl de gezanten der vijanden pas kort te voren Caesar hadden verlaten en zij voor dezen dag een wapenstilstand hadden verzocht. Toen de onzen wederom tegenstand boden, sprongen de vijanden, overeenkomstig hun gewoonte, van de paarden, staken onze paarden van onderen dood, wierpen daardoor vele ruiters neder, joegen dan de overigen op de vlucht en jaagden hen in zulk een verwarring voor zich uit, dat zij niet eerder hun vlucht staakten, voordat zij ons hoofdleger in 't gezicht kregen. In dit gevecht verloren wij vier en zeventig ruiters, onder hen den dapperen Aquitaniër Piso, een man uit een aanzienlijk geslacht, wiens grootvader eens over zijn volk koning was geweest en van onzen senaat den titel ,,vriend'' gekregen had. Hij kwam zijn broeder, die door vijanden omringd was, te hulp en redde hem uit het gevaar, stortte echter zelf van zijn gewond paard en weerde zich, zoolang hij kon, zoo dapper mogelijk. Doch van alle kanten aangevallen en met wonden overdekt zeeg hij neder. Toen zijn broeder, die reeds buiten het gevecht was, dat van verre had bemerkt, gaf hij zijn paard de sporen, stortte zich te midden van de vijanden en kwam eveneens om.
13. Hoc facto proelio Caesar neque iam sibi legatos audiendos neque condiciones accipiendas arbitrabatur ab iis qui per dolum atque insidias petita pace ultro bellum intulissent; expectare vero dum hostium copiae augerentur equitatus reverteretur summae dementiae esse iudicabat, et cognita Gallorum infirmitate quantum iam apud eos hostes uno proelio auctoritatis essent consecuti sentiebat; quibus ad consilia capienda nihil spatii dandum existimabat. His constitutis rebus et consilio cum legatis et quaestore communicato, ne quem diem pugnae praetermitteret, oportunissima res accidit, quod postridie eius diei mane eadem et perfidia et simulatione usi Germani frequentes, omnibus principibus maioribusque natu adhibitis, ad eum in castra venerunt, simul, ut dicebatur, sui purgandi causa, quod contra atque esset dictum et ipsi petissent, proelium pridie commisissent, simul ut, si quid possent, de indutiis fallendo impetrarent. Quos sibi Caesar oblatos gavisus illos retineri iussit; ipse omnes copias castris D eduxit equitatumque, quod recenti proelio perterritum esse existimabat, agmen subsequi iussit.
13. Na dit gevecht meende Caesar geen gezanten meer te moeten ontvangen, noch voorstellen aan te hooren van lieden, die bedriegelijk en verraderlijk eerst om vrede gebeden en dan zonder aanleiding de vijandelijkheden hadden begonnen; maar hij hield het te gelijk voor de grootste dwaasheid, te wachten, tot de vijand door het terugkeeren zijner ruiterij versterking kreeg. Daar hij de wankelmoedigheid der Galliërs kende, begreep hij, hoeveel aanzien de vijand zich reeds bij hen door dit ééne gevecht had verworven, en zoo geloofde hij hun geen oogenblik tijd tot het nemen van een besluit te moeten laten. Na dit vastgesteld en zijn voornemen den legaten en den quaestor medegedeeld te hebben, namelijk, geen dag langer met den beslissenden slag te wachten, trof het gansch bijzonder, dat den volgenden morgen de Germanen in groote getale, al hun vorsten en oudsten aan de spits, met dezelfde trouweloosheid en veinzerij, bij hem in de legerplaats kwamen, deels om zich, zooals zij zeiden, te verontschuldigen, dat zij tegen de afspraak en tegen hun eigen verzoek den vorigen dag hadden aangevallen, deels om, zoo mogelijk, door leugen en bedrog een wapenstilstand te verkrijgen. Caesar was verheugd, dat zij in zijn handen geraakt waren en liet hen vasthouden. Daarna brak hij met al zijn troepen op, maar liet de ruiterij, wijl hij ze door het vorige gevecht nog voor zeer ontsteld hield, de achterhoede vormen.
14. Acie triplici instituta et celeriter VIII milium itinere confecto, prius ad hostium castra pervenit quam quid ageretur Germani sentire possent. Qui omnibus rebus subito perterriti et celeritate adventus nostri et discessu suorum, neque consilii habendi neque arma capiendi spatio dato perturbantur, copiasne adversus hostem ducere an castra defendere an fuga salutem petere praestaret. Quorum timor cum fremitu et concursu significaretur, milites nostri pristini diei perfidia incitati in castra inruperunt. Quo loco qui celeriter arma capere potuerunt paulisper nostris restiterunt atque inter carros impedimentaque proelium commiserunt; at reliqua multitudo puerorum mulierumque (nam cum omnibus suis domo excesserant Rhenum transierant) passim fugere coepit, ad quos consectandos Caesar equitatum misit.
14. Na een snellen marsch van acht mijlen bereikte hij in drie slagorden het vijandelijk kamp, nog vóórdat de Germanen een vermoeden konden hebben van hetgeen er voorviel. Ons snel verschijnen, de afwezigheid der hunnen, de onmogelijkheid te beraadslagen en naar de wapenen te grijpen; dit alles verbijsterde hen plotseling en zij wisten in hun ontsteltenis niet, wat beter was: tegen den vijand op te rukken, de legerplaats te verdedigen, of hun heil in de vlucht te zoeken. Terwijl hun angst door het geschreeuw en het door elkaar loopen merkbaar was, stormden onze soldaten, verbitterd door de trouweloosheid van den vorigen dag, het kamp binnen. Wie de wapenen nog snel grijpen konden, boden ons korten tegenstand en stelden zich tusschen de wagens en bagage te weer. Maar de overige menigte van kinderen en vrouwen - want zij waren met hun geheel volk uitgetogen en over den Rijn gegaan - begonnen naar alle kanten te vluchten. Te hunner vervolging zond Caesar zijne ruiterij af.
15. Germani post tergum clamore audito, cum suos interfiei viderent, armis abiectis signis militaribus relictis se ex castris eiecerunt, et cum ad confluentem Mosae et Rheni pervenissent, reliqua fuga desperata, magno numero interfecto, reliqui se in flumen praecipitaverunt atque ibi timore, lassitudine, vi fluminis oppressi perierunt. Nostri ad unum omnes incolumes, perpaucis vulneratis, ex tanti belli timore, cum hostium numerus capitum CCCCXXX milium fuisset, se in castra receperunt. Caesar iis quos in castris retinuerat discedendi potestatem fecit. Illi supplicia cruciatusque Gallorum veriti, quorum agros vexaverant, remanere se apud eum velle dixerunt. His Caesar libertatem concessit.
15. Toen de Germanen dat geschreeuw achter zich hoorden en het bloedbad onder de hunnen zagen, wierpen zij de wapenen weg, lieten hun veldteekenen in den steek en stormden uit de legerplaats. Aan de samenvloeiing van Maas en Rijn gekomen, wanhoopten zij aan een verder voorzetten der vlucht. Het grootste deel werd neergehouwen, de overigen sprongen in de rivier, en vonden daar, door schrik, vermoeidheid en de kracht van den stroom overmand, hun graf. De onzen keerden, zonder ook slechts één man verloren te hebben, ongedeerd, slechts met weinige gewonden in de legerplaats terug, na een zoo vreeselijk dreigenden oorlog, daar het getal der vijanden 430.000 man was geweest. Caesar veroorloofde hun, die hij in zijn kamp had gehouden, heen te gaan. Uit vrees, door de Galliërs, wier landerijen zij verwoest hadden, doodgemarteld te worden, verklaarden zij, bij hem te willen blijven. Daartoe gaf Caesar hun vrijheid.
16. Germanico bello confecto multis de causis Caesar statuit sibi Rhenum esse transeundum; quarum illa fuit iustissima quod, cum videret Germanos tam facile impelli ut in Galliam venirent, suis quoque rebus eos timere voluit, cum intellegerent et posse et audere populi Romani exercitum Rhenum transire. Accessit etiam quod illa pars equitatus Usipetum et Tencterorum, quam supra commemoravi praedandi frumentandi causa Mosam transisse neque proelio interfuisse, post fugam suorum se trans Rhenum in fines Sugambrorum receperat seque cum his coniunxerat. Ad quos cum Caesar nuntios misisset, qui postularent eos qui sibi Galliae bellum intulissent sibi dederent, responderunt: populi Romani imperium Rhenum finire; si se invito Germanos in Galliam transire non aequum existimaret, cur sui quicquam esse imperii aut potestatis trans Rhenum postularet? Ubii autem, qui uni ex Transrhenanis ad Caesarem legatos miserant, amicitiam fecerant, obsides dederant, magnopere orabant ut sibi auxilium ferret, quod graviter ab Suebis premerentur; vel, si id facere occupationibus rei publicae prohiberetur, exercitum modo Rhenum transportaret: id sibi ad auxilium spemque reliqui temporis satis futurum. Tantum esse nomen atque opinionem eius exercitus Ariovisto pulso et hoc novissimo proelio facto etiam ad ultimas Germanorum nationes, uti opinione et amicitia populi Romani tuti esse possint. Navium magnam copiam ad transportandum exercitum pollicebantur.
16. Na beëindiging van den oorlog met de Germanen besloot Caesar om vele redenen over den Rijn te gaan. De geldigste van die redenen was deze: hij wilde, daar hij zag, dat de Germanen zich zoo licht lieten verleiden naar Gallië te komen, ook hun vrees inboezemen voor hun eigen zekerheid, terwijl hij hun toonde, dat ook de Romeinen de macht en den moed hadden den Rijn over te steken. Daarbij kwam, dat de afdeeling van de ruiterij der Usipeten en Teukteren, die, als boven gezegd, over de Maas was gegaan om te plunderen en te fourageeren en niet bij het gevecht was tegenwoordig geweest, na de vlucht der hunnen zich over den Rijn in het gebied der Sugambren teruggetrokken en zich met dat volk vereenigd had. Toen nu Caesar aan de Sugambren boden zond, met den eisch, dat zij hem diegenen zouden uitleveren, die hem in Gallië beoorloogd hadden, antwoordden zij: dat de Rijn de grens was van de heerschappij des Romeischen volks; achtte Caesar het onbillijk, dat de Germanen tegen zijn wil naar Gallië kwamen, hoe kon hij dan voor zich eenige heerschappij of macht aan gene zijde van den Rijn eischen? De Ubiërs echter, de eenigen, die van de volken over den Rijn gezanten tot Caesar gezonden, vriendschap gesloten en gijzelaars gesteld hadden, baden hem dringend om hulp tegen de Seuben, die hen erg in 't nauw brachten; of, zoo hij door staatszaken daarin verhinderd werd, dat hij dan slechts met zijn leger over den Rijn zou komen. Dat zou hun reeds hulp en troost voor de naaste toekomst genoeg zijn. Want door de overwinning op Ariovistus en door dezen laatsten strijd had dat leger ook bij de verst verwijderde Germaansche stammen zulk een naam en zulk een aanzien verworven, dat reeds de roep, die van het volk der Romeinen uitging, en de vriendschap met de Romeinen hunne veiligheid waarborgde. Zij beloofden een groot getal schepen, om het leger over de rivier te zetten.
17. Caesar his de causis quas commemoravi Rhenum transire decrevat; sed navibus transire neque satis tutum esse arbitrabatur neque suae neque populi Romani dignitatis esse statuebat. Itaque, etsi summa difficultas faciendi pontis proponebatur propter latitudinem, rapiditatem altitudinemque fluminis, tamen id sibi contendendum aut aliter non traducendum exercitum existimabat. Rationem pontis hanc instituit. Tigna bina sesquipedalia. paulum ab imo praeacuta dimensa ad altitudinem fluminis intervallo pedum duorum inter se iungebat. Haec cum machinationibus immissa in flumen defixerat fistucisque adegerat, non sublicae modo derecte ad perpendiculum, sed prone ac fastigate, ut secundum naturam fluminis procumberent, iis item contraria duo ad eundem modum iuncta intervallo pedum quadragenum ab inferiore parte contra vim atque impetu fluminis conversa statuebat. Haec utraque insuper bipedalibus trabibus immissis, quantum eorum tignorum iunctura distabat, binis utrimque fibulis ab extrema parte distinebantur; quibus disclusis atque in contrariam partem revinctis, tanta erat operis firmitudo atque ea rerum natura ut, quo maior vis aquae se incitavisset, hoc artius inligata tenerentur. Haec derecta materia iniecta contexebantur ac longuriis cratibusque consternebantur; ac nihilo setius sublicae et ad inferiorem partem fluminis oblique agebantur, quae pro ariete subiectae et cum omni opere coniunctae vim fluminis exciperent, et aliae item supra pontem mediocri spatio, ut, si arborum trunci sive naves deiciendi operis causa essent a barbaris missae, his defensoribus earum rerum vis minueretur neu ponti nocerent.
17. Om al deze redenen had Caesar besloten over den Rijn te gaan; maar den overgang op schepen hield hij niet voor veilig genoeg en beneden zijn waardigheid en die van het Romeinsche volk. Ofschoon men hem het bouwen van een brug wegens de breedte, den snellen stroom en de diepte der rivier als met de grootste moeilijkheden verbonden voorstelde, meende hij echter daarbij te moeten volharden, of anders niet over te steken. Hij bouwde de brug op de volgende wijze. Hij liet telkens twee anderhalf voet dikke palen, die aan het ondereind een weinig puntig gemaakt waren en berekend naar de diepte der rivier, op een afstand van twee voet met elkaar verbinden. Wanneer deze door machines in de rivier neergelaten en vastgezet, en vervolgens door heiblokken ingeheid waren, niet loodrecht als pijlers, maar schuin en voorovergebogen, zoodat zij in de richting van den stroom overhelden, dan werden tegenover deze twee andere palen, op dezelfde wijze verbonden, op een afstand van veertig voet stroomafwaarts, maar tegen den druk en den aandrang van den stroom gekeerd, er in geheid. Beide deze stellen palen werden door dwarsbalken van twee voet dik - want zooveel tusschenruimte lieten de beide verbonden palen - uit elkaar gehouden, nadat deze aan weerskanten aan de uiteinden met twee bouten waren vastgehecht. Daar elk paar palen op die wijze op behoorlijken afstand van elkaar werd gehouden en in tegenovergestelde richting was verbonden, kreeg de bouw zulk een stevigheid en was 't er zóó mee gesteld, dat hoe sterker het geweld van den stroom aandrong, des te vaster de gebinten aaneensloten. Deze paalwerken werden door in de lengte gelegde balken met elkaar verbonden, en met dwarslatten en vlechtwerk bedekt. Niettemin werden eenerzijds stroomafwaarts palen schuins ingeheid, welke, als een stormram ertegen aan geplaatst en met het geheele werk verbonden, de kracht van den stroom moesten breken, anderzijds boven de brug, op geringen afstand van dezen, andere palen, ten einde haar niet te laten beschadigen en de kracht te verminderen van boomstammen, of van schepen, die de vijand, om het werk te vernielen, zou kunnen laten afdrijven.
18. Diebus X, quibus materia coepta erat comportari, omni opere effecto exercitus traducitur. Caesar ad utramque partem pontis firmo praesidio relicto in fines Sugambrorum contendit. Interim a compluribus civitatibus ad eum legati veniunt; quibus pacem atque amicitiam petentibus liberaliter respondet obsidesque ad se adduci iubet. At Sugambri, ex eo tempore quo pons institui coeptus est fuga comparata, hortantibus iis quos ex Tencteris atque Usipetibus apud se habebant, finibus suis excesserant suaque omnia exportaverant seque in solitudinem ac silvas abdiderant.
18. Binnen tien dagen, nadat men met het bij elkaar brengen van het houtwerk was begonnen, was de geheele bouw voltooid en rukte het leger over de rivier. Op beide oevers liet Caesar een sterke bedekking voor de brug achter en zette dan zijn marsch voort naar het gebied der Sugambren. Ondertussen kwamen van verscheiden staten gezanten tot hem, die om vrede en vriendschap verzochten. Hun gaf Caesar een vriendelijk bescheid en beval hun gijzelaars te stellen. De Sugambren echter hadden zich van het oogenblik af, waarop met den bouw van de brug een aanvang was gemaakt, op aanraden der Teukteren en Usipeten, die bij hen waren, tot de vlucht voorbereid, waren dan uit hun land getogen, al hun have meenemende, en hadden zich in de eenzame plaatsen en de bosschen verscholen.
19. Caesar paucos dies in eorum finibus moratus, omnibus vicis aedificiisque incensis frumentisque succisis, se in fines Ubiorum recepit atque his auxilium suum pollicitus, si a Suebis premerentur, haec ab iis cognovit: Suebos, postea quam per exploratores pontem fieri comperissent, more suo concilio habito nuntios in omnes partes dimisisse, uti de oppidis demigrarent, liberos, uxores suaque omnia in silvis deponerent atque omnes qui arma ferre possent unum in locum convenirent. Hunc esse delectum medium fere regionum earum quas Suebi obtinerent; hic Romanorum adventum expectare atque ibi decertare constituisse. Quod ubi Caesar comperit, omnibus iis rebus confectis, quarum rerum causa exercitum traducere constituerat, ut Germanis metum iniceret, ut Sugambros ulcisceretur, ut Ubios obsidione liberaret, diebus omnino XVIII trans Rhenum consumptis, satis et ad laudem et ad utilitatem profectum arbitratus se in Galliam recepit pontemque rescidit.
19. Na een oponthoud van eenige dagen in hun gebied, gedurende hetwelk hij alle dorpen en hoeven in de asch liet leggen en het koren afmaaien, trok Caesar terug naar het land der Ubiërs, wien hij zijn hulp beloofde, voor 't geval dat zij door de Sueben werden benauwd. Hier vernam hij, dat de Sueben, nadat zij door hun verspieders van den bouw der brug waren onderricht, overeenkomstig hun gewoonte een landdag hadden gehouden en vervolgens boden naar alle kanten gezonden met de dringende uitnoodiging, om de steden te verlaten, vrouwen, kinderen en al hun have in veiligheid te brengen; voorts, dat allen, die de wapenen konden dragen, zich op één plaats zouden vereenigen, waartoe een plek was uitgezocht ongeveer in het midden van het geheele gebied der Sueben. Hier hadden zij besloten de Romeinen af te wachten en den beslissenden slag te slaan. Dit waren de berichten, die Caesar ontving. Maar, dewijl zijn gansche doel met dezen overtocht over den Rijn, namelijk den Germanen schrik aan te jagen, de Sugambren te tuchtigen, de Ubiërs van den druk hunner vijanden te bevrijden, bereikt was, geloofde hij door zijn oponthoud van achttien dagen aan gene zijde van den Rijn roem en voordeel genoeg verworven te hebben. Derhalve keerde hij naar Gallië terug en brak de brug af.
20. Exigua parte aestatis reliqua Caesar, etsi in his locis, quod omnis Gallia ad septentriones vergit, maturae sunt hiemes, tamen in Britanniam proficisci contendit, quod omnibus fere Gallicis bellis hostibus nostris inde subministrata auxilia intellegebat, et si tempus anni ad bellum gerendum deficeret, tamen magno sibi usui fore arbitrabatur, si modo insulam adiisset, genus hominum perspexisset, loca, portus, aditus cognovisset; quae omnia fere Gallis erant incognita. Neque enim temere praeter mercatores illo adit quisquam, neque his ipsis quicquam praeter oram maritimam atque eas regiones quae sunt contra Galliam notum est. Itaque vocatis ad se undique mercatoribus, neque quanta esset insulae magnitudo neque quae aut quantae nationes incolerent, neque quem usum belli haberent aut quibus institutis uterentur, neque qui essent ad maiorem navium multitudinem idonei portus reperire poterat.
20. Ofschoon de zomer ten einde liep en bij de noordelijke ligging van geheel Gallië in deze streken de winter vroeg intreedt, besloot Caesar toch, een toch naar Britannië te doen, omdat, zooals hij wist, van daar bijna in alle oorlogen met de Galliërs de vijanden ondersteund waren. Was ook het gunstige jaargetijde om oorlog te voeren verstreken, hij meende toch, dat het zijn nut had, ten minste eenmaal het eiland te betreden, zijn bewoners in oogenschouw te nemen, de plaatselijk toestanden, havens en landingplaatsen te leeren kennen; hetgeen alles aan de Galliërs nagenoeg onbekend was. Want met uitzondering van de kooplieden gaat niemand zonder aanleiding er heen; en zelfs zij kennen slechts de zeekust en de streken tegenover Gallië. Caesar kon derhalve van de kooplui, die hij van alle kanten ontbood, niet ervaren, hoe groot het eiland was, welke, of hoevele stammen het bewoonden, welk een vechtwijze zij hadden, of onder welke instellingen zij leefden, noch welke havens geschikt waren een aanzienlijk getal grootere schepen op te nemen.
21. Ad haec cognoscenda, prius quam periculum faceret, idoneum esse arbitratus C. Volusenum cum navi longa praemittit. Huic mandat ut exploratis omnibus rebus ad se quam primum revertatur. Ipse cum omnibus copiis in Morinos proficiscitur, quod inde erat brevissimus in Britanniam traiectus. Huc naves undique ex finitimis regionibus et quam superiore aestate ad Veneticum bellum fecerat classem iubet convenire. Interim, consilio eius cognito et per mercatores perlato ad Britannos, a compluribus insulae civitatibus ad eum legati veniunt, qui polliceantur obsides dare atque imperio populi Romani obtemperare. Quibus auditis, liberaliter pollicitus hortatusque ut in ea sententia permanerent, eos domum remittit et cum iis una Commium, quem ipse Atrebatibus superatis regem ibi constituerat, cuius et virtutem et consilium probabat et quem sibi fidelem esse arbitrabatur cuiusque auctoritas in his regionibus magni habebatur, mittit. Huic imperat quas possit adeat civitates horteturque ut populi Romani fidem sequantur seque celeriter eo venturum nuntiet. Volusenus perspectis regionibus omnibus quantum ei facultatis dari potuit, qui navi egredi ac se barbaris committere non auderet, V. die ad Caesarem revertitur quaeque ibi perspexisset renuntiat.
21. Om dit een en ander te vernemen, voordat hij zulk een poging deed, zond hij Gajus Volusenus, dien hij bekwaam daartoe hield, met een oorlogsschip vooruit. Hij droeg hem op, alles uit te vorschen en dan zoo spoedig mogelijk terug te keeren. Caesar zelf marcheerde met zijn geheele leger het gebied der Moriners binnen, omdat men van daar den kortsten overtocht had naar Britannië. Hier verzamelden zich op zijn bevel, benevens de vloot, die men in den vorigen zomer ten behoeve van den oorlog met de Veneters had gebouwd, de schepen van alle staten uit de gansche nabuurschap. Intusschen was zijn voornemen bekend en door kooplui aan de Britten medegedeeld geworden. Er kwamen nu van verscheiden staten van het eiland gezanten tot hem, die beloofden gijzelaars te stellen en zich aan de Romeinsche heerschappij te onderwerpen. Na hen te hebben aangehoord, gaf Caesar hun vriendelijke beloften en zond hen heen met de vermaning, bij deze gezindheid te volharden. Te gelijk met hen ging Commius, dien Caesar zelf tot koning der door hem onderworpen Atrebaten had aangesteld, een man, wiens degelijkheid en inzicht hij als beproefd erkende, op wiens trouw hij meende zich te kunnen verlaten, en die in deze streken veel aanzien bezat. Dezen droeg hij op, zooveel staten mogelijk te bezoeken, hun aan te bevelen, zich onder Rome's bescherming te stellen en Caesar spoedige komst te berichten. Nadat Volusenus al die streken had in oogenschouw genomen, zoover hem dat mogelijk was geweest, daar hij het niet gewaagd had zijn schip te verlaten en zich onder de barbaren te begeven, keerde hij na vijf dagen terug en deed Caesar verslag van hetgeen hij daar had waargenomen.
22. Dum in his locis Caesar navium parandarum causa moratur, ex magna parte Morinorum ad eum legati venerunt, qui se de superioris temporis consilio excusarent, quod homines barbari et nostrae consuetudinis imperiti bellum populo Romano fecissent, seque ea quae imperasset facturos pollicerentur. Hoc sibi Caesar satis oportune accidisse arbitratus, quod neque post tergum hostem relinquere volebat neque belli gerendi propter anni tempus facultatem habebat neque has tantularum rerum occupationes Britanniae anteponendas iudicabat, magnum iis numerum obsidum imperat. Quibus adductis eos in fidem recipit. Navibus circiter LXXX onerariis coactis contractisque, quot satis esse ad duas transportandas legiones existimabat, quod praeterea navium longarum habebat quaestori, legatis praefectisque distribuit. Huc accedebant XVIII onerariae naves, quae ex eo loco a milibus passuum VIII vento tenebantur quo minus in eundem portum venire possent: has equitibus tribuit. Reliquum exercitum Q. Titurio Sabino et L. Aurunculeio Cottae legatis in Menapios atque in eos pagos Morinorum a quibus ad eum legati non venerant ducendum dedit. P. Sulpicium Rufum legatum cum eo praesidio quod satis esse arbitrabatur portum tenere iussit.
22. Terwijl Caesar zich in deze streken ophield om schepen aan te schaffen, kwamen van een groot deel der Moriners gezanten tot hem, ten einde zich wegens hun vroeger gedrag te verontschuldigen, dat zij, een vreemd volk en met onze gewoonte onbekend, de Romeinen beoorloogd hadden. Te gelijk beloofden zij, in 't vervolg zijn bevelen steeds te zullen nakomen. Dit kwam Caesar zeer gelegen; want hij wilde geen vijand in den rug laten en uit hoofde van het jaargetijde kon hij onmogelijk oorlog voeren; bovendien achtte hij de onderneming tegen Britannië gewichtiger dan zulke kleinigheden. Hij eischte derhalve een groot getal gijzelaars, en nam, nadat hem die geleverd waren, de Moriners in genade aan. Ondertusschen waren ongeveer tachtig transportschepen tezamengebracht en vereenigd, die hem voldoende schenen, om twee legioenen over te schepen. De oorlogsschepen, waarover hij bovendien beschikte, verdeelde hij in eskaders onder den quaestor, de legaten en prefecten. Daarbij kwamen nog achttien transportschepen, die, acht mijlen ver van de verzamelplaats door ongunstige wind opgehouden, niet in dezelfde haven konden komen. Die bestemde hij voor de ruiterij. De rest van het leger gaf hij aan de legaten Quintus Titurius Sabinus en Lucius Aurunculejus Cotta, om in het land der Menapiërs en in die gauwen der Moriners te voeren, waarvan geen gezanten tot hem waren gekomen. De legaat Publius Sulpicius Rufus kreeg de opdracht, met een voldoende bezetting de haven bezet te houden.
23. His constitutis rebus, nactus idoneam ad navigandum tempestatem III. fere vigilia solvit equitesque in ulteriorem portum progredi et naves conscendere et se sequi iussit. A quibus cum paulo tardius esset administratum, ipse hora diei circiter IIII. cum primis navibus Britanniam attigit atque ibi in omnibus collibus eitas hostium copias armatas conspexit. Cuius loci haec erat natura atque ita montibus angustis mare continebatur, uti ex locis superioribus in litus telum adigi posset. Hunc ad egrediendum nequaquam idoneum locum arbitratus, dum reliquae naves eo convenirent ad horam nonam in ancoris expectavit. Interim legatis tribunisque militum convocatis et quae ex Voluseno cognovisset et quae fieri vellet ostendit monuitque, ut rei militaris ratio, maximeque ut maritimae res postularent, ut, cum celerem atque instabilem motum haberent, ad nutum et ad tempus D omnes res ab iis administrarentur. His dimissis, et VII ab eo loco progressus aperto ac plano litore naves constituit.
23. Na dit alles te hebben geregeld, wachtte hij gunstig weer voor het uitloopen af en lichtte omtrent de derde nachtwake het anker; de ruiters echter ontvingen bevel naar de ander haven te gaan, zich daar in te schepen en hem te volgen. Terwijl dit wat langzaam geschiedde, bereikte hij zelf ongeveer met het vierde uur van den dag Britannië met de eerste schepen en zag daar alle heuvels met de troepen der vijanden bezet. De ligging van deze landingsplaats was zoodanig, en rondom kwamen de bergen zóó dicht aan de havenbocht, dat men van de hoogten af het strand beschieten kon. Caesar achtte daarom deze plaats volstrekt niet voor een landing geschikt, bleef tot de negende ure voor anker liggen en wachtte, totdat de overige schepen kwamen. Ondertusschen riep hij de legaten en de krijgstribunen bijeen, stelde hen in kennis met hetgeen hij van Volusenus had gehoord en met zijn eigen bedoelingen, en scherpte hun in, op zijn wenk en te rechter tijd alle bevelen te volvoeren, zooals het wezen van den krijg, voornamelijk op zee, welker bewegingen even snel als onbestendig waren, dat eischte. Na hen te hebben heengezonden, gaf Caesar, wijl wind en vloed te gelijker tijd gunstig waren, het teken tot afvaart, lichtte het anker, zeilde ongeveer zeven mijlen verder en liet aan een open en vlak strand de schepen voor anker komen.
24. At barbari, consilio Romanorum cognito praemisso equitatu et essedariis, quo plerumque genere in proeliis uti consuerunt, reliquis copiis subsecuti nostros navibus egredi prohibebant. Erat ob has causas summa difficultas, quod naves propter magnitudinem nisi in alto constitui non poterant, militibus autem, ignotis locis, impeditis manibus, magno et gravi onere armorum oppressis simul et de navibus desiliendum et in auctibus consistendum et cum hostibus erat pugnandum, cum illi aut ex arido aut paulum in aquam progressi omnibus membris expeditis, notissimis locis, audacter tela coicerent et equos insuefactos incitarent. Quibus rebus nostri perterriti atque huius omnino generis pugnae imperiti, non eadem alacritate ac studio quo in pedestribus uti proeliis consuerant utebantur.
24. Maar de barbaren, die de bedoeling der Romeinen hadden bemerkt, hadden ruiterij en strijdwagens, het hoofdwapen, waarvan zij zich bedienden, vooruitgezonden, waren met hun overige troepen gevolgd en trachtten nu den onzen het landen te beletten. Wij bevonden ons in de moeilijkste omstandigheden: de schepen konden wegens hun grootte niet dan in diep water voor anker gaan; de soldaten, met de plaatselijke gesteldheid onbekend, belemmerd in het vrije gebruik der handen en bezwaard met den drukkende last hunner wapenrusting, moesten te gelijk van de schepen afspringen, in het water post vatten en met de vijanden vechten, terwijl deze òf op het droge, òf een weinig in het water voorwaarts gemarcheerd, al hun ledematen tot hun vrije beschikking hebbende en met de plaats goed bekend, stoutmoedig hun werpspiesen slingerden en hun afgerichte paarden aanzetten. Door dit alles raakten de onzen onthutst en, geheel en al onervaren in gevechten van dezen aard, toonden zij niet dezelfde opgewektheid en denzelfden ijver, als zij in de gevechten te land plachten aan den dag te leggen.
25. Quod ubi Caesar animadvertit, naves longas, quarum et species erat barbaris inusitatior et motus ad usum expeditior, paulum removeri ab onerariis navibus et remis incitari et ad latus apertum hostium constitui atque inde fundis, sagittis, tormentis hostes propelli ac submoveri iussit; quae res magno usui nostris fuit. Nam et navium figura et remorum motu et inusitato genere tormentorum permoti barbari constiterunt ac paulum modo pedem rettulerunt. Atque nostris militibus cunctantibus, maxime propter altitudinem maris, qui X legionis aquilam gerebat, obtestatus deos, ut ea res legioni feliciter eveniret, ' desilite', inquit, ' milites, nisi vultis aquilam hostibus prodere; ego certe meum rei publicae atque imperatori officium praestitero.' Hoc cum voce magna dixisset, se ex navi proiecit atque in hostes aquilam ferre coepit. Tum nostri cohortati inter se, ne tantum dedecus admitteretur, universi ex navi desiluerunt. Hos item ex proximis primi navibus cum conspexissent, subsecuti hostibus adpropinquaverunt.
25. Toen Caesar dat bemerkte, liet hij de oorlogsschepen, welker uiterlijke verschijning den vijanden ongewoon was en die door hun bewegelijkheid gemakkelijker waren te gebruiken, een weinig van de transportschepen verwijderen, voorwaarts roeien en zich in de ongedekte flank der vijanden opstellen, om hen van daar met slingers, pijlen en werpmachines terug te drijven en te verjagen; een maatregel, die voor de onzen van groot voordeel was. Want de gedaante der schepen, de beweging der roeiriemen, het voor hen ongewone soort van geschut, het maakte alles grooten indruk op de barbaren; zij weken, zij 't ook slechts een weinig, terug. Doch toen ook nu nog onze soldaten aarzelden, voornamelijk wegens de diepte van het water, smeekte de vaandeldrager van het tiende legioen de Goden, dat zij zijn daad tot heil voor het legioen mochten laten gedijen. "Kameraden," zoo riep hij daarop, "springt van de schepen, als gij den adelaar niet wilt prijsgeven aan de vijanden; ik ten minste zal mijn plicht doen jegens het vaderland en den veldheer!" Toen hij dit met luider stemme had gezegd, sprong hij over boord en ging, den adelaar in de hand, op den vijand los. Toen wekten de onzen elkaar op, zulk een smaad niet op zich te laden, en sprongen allen van het schip. Als nu de voorsten op de dichtstbijzijnde schepen dit zagen, volgden zij ook en gingen op den vijand los.
26. Pugnatum est ab utrisque acriter. Nostri tamen, quod neque ordines servare neque firmiter insistere neque signa subsequi poterant atque alius alia ex navi quibuscumque signis occurrerat se adgregabat, magnopere perturbabantur; hostes vero, notis omnibus vadii, ubi ex litore aliquos singulares ex navi egredientes conspexerant, incitatis equis impeditos adoriebantur, plures paucos circumsistebant, alii ab latere aperto in universos tela coiciebant. Quod cum animadvertisset Caesar, scaphas longarum navium, item speculatoria navigia militibus compleri iussit, et quos laborantes conspexerat, his subsidia submittebat. Nostri, simul in arido constiterunt, suis omnibus consecutis, in hostes impetum fecerunt atque eos in fugam dederunt; neque longius prosequi potuerunt, quod equites cursum tenere atque insulam capere non potuerant. Hoc unum ad pristinam fortunam Caesari defuit.
26. Hevig werd er van beide kanten gevochten. De onzen echter geraakten in groote wanorde; want zij konden noch rij en gelid, noch vasten voet houden, noch bij de vanen blijven; maar de een uit dit, de ander uit dat schip sloot zich aan bij het eerste het beste veldteeken, dat hij aantrof. De vijanden daarentegen, die alle ondiepe plaatsen kenden, renden, zoodra zij van het strand eenigen der onzen ieder op zichzelf de schepen zagen verlaten, op hen, die nog niet slagvaardig waren, met lossen teugel in en omringden hen, weinigen in getal, met overmacht, terwijl anderen op de open flank onze geheele strijdmacht beschoten. Toen Caesar dit bemerkte, liet hij de booten der oorlogsschepen, zoo ook de voor den dienst der verkenners bestemde kleine schepen, bemannen en zond hun, die hij in nood zag, versterking. Zoodra de onzen nu op het droge stonden en al onze troepen zich hadden aangesloten, deden zij een aanval op den vijand, dien zij op de vlucht dreven, maar niet ver konden vervolgen, omdat de ruiterij den koers niet had kunnen houden en Britannië bereiken. Dit alleen ontbrak aan Caesar's tot dusver hem trouw gebleven krijgsgeluk.
27. Hostes proelio superati, simul atque se ex fuga receperunt, statim ad Caesarem legatos de pace miserunt; obsides sese daturos quaeque imperasset facturos polliciti sunt. Una cum his legatis Commius Atrebas venit, quem supra demonstraveram a Caesare in Britanniam praemissum. Hunc illi e navi egressum, cum ad eos oratoris modo Caesaris mandata deferret, comprehenderant atque in vincula coniecerant; tum proelio facto remiserunt et in petenda pace eius rei culpam in multitudinem contulerunt et propter imprudentiam ut ignosceretur petiverunt. Caesar questus quod, cum ultro in continentem legatis missis pacem ab se petissent, bellum sine causa intulissent, ignoscere se imprudentiae dixit obsidesque imperavit; quorum illi partem statim dederunt, partem ex longinquioribus locis arcessitam paucis diebus sese daturos dixerunt. Interea suos in agros remigrare iusserunt, principesque undique convenire et se civitatesque suas Caesari commendare coeperunt.
27. Zoodra de geslagen vijanden van hun vlucht weer tot zichzelve waren gekomen, zonden zij terstond gezanten aan Caesar om den vrede aan te bieden en beloofden gijzelaars te geven en zich te onderwerpen. Te gelijk met deze gezanten kwam Commius de Atrebaat, dien Caesar, zooals wij boven gezegd hebben, naar Britannië vooruitgezonden had. Zij hadden hem namelijk, toen hij aan land was gegaan en hun als afgezant van Caesar diens opdracht overbracht, gegrepen en in boeien geklonken; nu, na den slag, zonden zij hem terug en schoven, bij hun smeeken om den vrede, de schuld daarvan op den grooten hoop, terwijl zij hem baden, het hun om hun onverstand te vergeven. Caesar beklaagde zich, dat zij zonder oorzaak vijandelijkheden hadden begonnen, terwijl zij toch uit vrije beweging gezanten naar het vasteland gezonden en hem om vrede gebeden hadden. Evenwel verklaarde hij, het hun onbezonnenheid te willen vergeven, en verlangde gijzelaars. Gedeeltelijk gaven zij die terstond, de overigen, die uit verderopgelegen streken komen moesten, beloofden zij binnen weinige dagen te stellen. Middelerwijl zonden zij hun volk naar huis; hun vorsten kwamen van alle kanten tezamen, om zich en hun staten in Caesars welwillendheid aan te bevelen.
28. His rebus pace confirmata, post diem quartum quam est in Britanniam ventum naves XVIII, de quibus supra demonstratum est, quae equites sustulerant, ex superiore portu leni vento solverunt. Quae cum adpropinquarent Britanniae et ex castris viderentur, tanta tempestas subito coorta est ut nulla earum cursum tenere posset, sed aliae eodem unde erant profectae referrentur, aliae ad inferiorem partem insulae, quae est propius solis occasum, magno suo cum periculo deicerentur; quae tamen ancoris iactis cum fluctibus complerentur, necessario adversa nocte in altum provectae continentem petierunt.
28. Toen hierdoor de vrede was hersteld, liepen op den vierden dag na Caesars komst in Britannië de achttien schepen, welke, als boven gezegd, de ruiterij transporteerden, bij matigen wind uit hun hooger gelegen haven uit. Reeds naderden zij de kust en werden zij uit onze legerplaats gezien, toen plotseling zulk een hevige storm opstak, dat zij geen van alle koers konden houden, maar sommige teruggedreven werden naar de plaats, waarvan zij waren vertrokken, andere onder groot gevaar naar het zuidwestelijk deel van het eiland werden geslagen. Wijl deze echter na het uitwerpen der ankers door de golven werden overstroomd, zoo gingen zij, door den nood gedrongen, met het aanbreken van den nacht weer in zee en stuurden naar het vasteland.
29. Eadem nocte accidit ut esset luna plena, qui dies a maritimos aestus maximos in Oceano efficere consuevit, nostrisque id erat incognitum. Ita uno tempore et longas naves, [quibus Caesar exercitum transportandum curaverat,] quas Caesar in aridum subduxerat, aestus complebat, et onerarias, quae ad ancoras erant deligatae, tempestas adflictabat, neque ulla nostris facultas aut administrandi aut auxiliandi dabatur. Compluribus navibus fractis, reliquae cum essent funibus, ancoris reliquisque armamentis amissis ad navigandum inutiles, magna, id quod necesse erat accidere, totius exercitus perturbatio facta est. Neque enim naves erant aliae quibus reportari possent, et omnia deerant quae ad reficiendas naves erant usui, et, quod omnibus constabat hiemari in Gallia oportere, frumentum in his locis in hiemem provisum non erat.
29. In denzelfden nacht had men volle maan, wat in den Oceaan geregeld springvloeden veroorzaakt, maar de onzen wisten dat niet. De vloed had alzoo gelijktijdig de oorlogsschepen, waarop Caesar de troepen had overgevoerd en die hij dan op het strand had laten trekken, geheel gevuld, en de storm beschadigde de voor anker liggende transportschepen. De onzen waren buiten staat ze te besturen, of op andere wijze te helpen. Een groot deel der schepen werd verbrijzeld, en de rest was na het verlies van touwen, ankers en het andere takelwerk onbruikbaar voor de vaart. Het kon niet anders, of groote verslagenheid maakte zich van het geheele leger meester. Want andere schepen om de troepen terug te brengen waren er niet, en hal het noodige materiaal, om de schepen te herstellen, ontbrak. Bovendien had men in deze streken voor proviand voor den winter niet gezorgd, wijl het voor allen een uitgemaakte zaak was, dat men in Gallië moest overwinteren.
30. Quibus rebus cognitis, principes Britanniae, qui post proelium ad Caesarem convenerant, inter se conlocuti, cum et equites et naves et frumentum Romanis deesse intellegerent et paucitatem militum ex castrorum exiguitate cognoscerent, quae hoc erant etiam angustior quod sine impedimentis Caesar legiones transportaverat, optimum factu esse duxerunt rebellione facta frumento commeatuque nostros prohibere et rem in hiemem producere, quod his superatis aut reditu interclusis neminem postea belli inferendi causa in Britanniam transiturum confidebant. Itaque rursus coniuratione facta paulatim ex castris discedere et suos clam ex agris deducere coeperunt.
30. Toen nu de Britannische vorsten, die na den slag bij Caesar waren tezamengekomen, dezen toestand waarnamen, spraken zij met elkander, en daar zij bemerkten, dat 't den Romeinen ontbrak aan ruiters, schepen en koorn , en zij uit den geringen omvang onzer legerplaats, die te kleiner was, omdat Caesar de legioenen zonder bagage had overgevoerd, de geringe sterkte onzer troepen opmaakten, hielden zij 't voor het beste, den oorlog te hernieuwen, den onzen proviand en anderen toevoer af te snijden en zoo de zaak te rekken tot in den winter. Want zij vertrouwenden, dat, als dit leger was overwonnen, of de terugkeer was afgesneden, in het vervolg niemand meer met oorlogszuchtige bedoelingen naar Britannië zou komen. Zij verbonden zich alzoo wederom in 't geheim met elkander, begonnen allengs de legerplaats te verlaten en in alle stilte hun volk van het land op te roepen.
31. At Caesar, etsi nondum eorum consilia cognoverat, tamen et ex eventu navium suarum et ex eo quod obsides dare intermiserant fore id quod accidit suspicabatur. Itaque ad omnes casus subsidia comparabat. Nam et frumentum ex agris cotidie in castra conferebat et, quae gravissime adflictae erant naves, earum materia atque aere ad reliquas reficiendas utebatur et quae ad eas res erant usui ex continenti comportari iubebat. Itaque, cum summo studio a militibus administraretur, XII navibus amissis, reliquis ut navigari satis commode posset effecit.
31. Caesar wist weliswaar nog niets van hun plannen, doch bij het ongeval, zijn vloot overkomen, en in aanmerking genomen de omstandigheid, dat zij hadden nagelaten gijzelaars te geven, vermoedde hij, dat gebeuren zou, wat ook werkelijk geschiedde. Hij bereidde zich dus op alle gevallen voor. Daartoe liet hij dagelijks koorn van het veld in de legerplaats brengen, gebruikte het hout en het metaal van de het meest beschadigde schepen tot herstel der andere, en liet wat daartoe nog buitendien noodig was van het vasteland aanbrengen. Daar nu de soldaten met den grootsten ijver de handen aan 't werk sloegen, bracht hij 't, met een verlies van twaalf schepen, zóó ver, dat men met de overige weer goed in zee kon gaan.
32. Dum ea geruntur, legione ex consuetudine una frumentatum missa, quae appellabatur VII, neque ulla ad id tempus belli suspicione interposita, cum pars hominum in agris remaneret, pars etiam in castra ventitaret, ii qui pro portis castrorum in statione erant Caesari nuntiaverunt pulverem maiorem quam consuetudo ferret in ea parte videri quam in partem legio iter fecisset. Caesar id quod erat suspicatus aliquid novi a barbaris initum consilii, cohortes quae in statione erant secum in eam partem proficisci, ex reliquis duas in stationem succedere, reliquas armari et confestim sese subsequi iussit. Cum paulo longius a castris processisset, suos ab hostibus premi atque aegre sustinere et conferta legione ex omnibus partibus tela coici animadvertit. Nam quod omni ex reliquis partibus demesso frumento pars una erat reliqua, suspicati hostes huc nostros esse venturos noctu in silvis delituerant; tum dispersos depositis armis in metendo occupatos subito adorti paucis interfectis reliquos incertis ordinibus perturbaverant, simul equitatu atque essedis circumdederant.
32. Gedurende deze toebereidselen was, als gewoonlijk, één legioen, nl. het zevende, uit fourageeren gezonden. Tot dusver was geen schijn van oorlog voorhanden. Deels bleven de Brittaniërs bij hun veldarbeid, deels zelfs bezochten zij de legerplaats. Daar meldden de veldwachten, die voor de poorten der legerplaats stonden, aan Caesar, dat een ongewoon groote stofwolk opsteeg in de richting, die het legioen had ingeslagen. Caesar, die terstond vermoedde, wat geschied was, dat namelijk de vijanden een of ander nieuw plan hadden gesmeed, brak met de cohorten, die de wacht hadden, in die richting op, liet twee andere cohorten de wacht betrekken en beval al de overige zich te wapenen en hem onverwijld te volgen. Tamelijk ver van de legerplaats vond hij dan ook de zijnen door den vijand in 't nauw gebracht; met moeite weerstonden zij den vijandelijken aanval en het opeengedrongen legioen werd van alle kanten beschoten. Op alle velden was namelijk het graan afgemaaid; slechts op nog één akker was het blijven staan. In het vermoeden, dat de onzen daarheen zouden komen, hadden de vijanden zich 's nachts in de bosschen verborgen; en toen nu de onzen, na de wapenen te hebben afgelegd, zich verstrooid hadden en bezig waren met afmaaien, overvielen zij hen plotseling, doodden er eenigen en brachten de overigen in wanorde. Te gelijk hadden zij hen met ruiterij en strijdwagens ingesloten.
33. Genus hoc est ex essedis pugnae. Primo per omnes partes perequitant et tela coniciunt atque ipso terrore equorum et strepitu rotarum ordines plerumque perturbant, et cum se inter equitum turmas insinuaverunt, ex essedis desiliunt et pedibus proeliantur. Aurigae interim paulatim ex proelio excedunt atque ita currus conlocant ut, si illi a multitudine hostium premantur, expeditum ad quos receptum habeant. Ita mobilitatem equitum, stabilitatem peditum in proeliis praestant, ac tantum usu cotidiano et exercitatione efficiunt uti in declivi ac praecipiti loco incitatos equos sustinere et brevi moderari ac flectere et per temonem percurrere et in iugo insistere et se inde in currus citissime recipere consuerint.
33. De kamp met deze strijdwagens is van den volgenden aard. Eerst jagen zij in alle richtingen rond, werpen hun werpspiesen, en reeds door den schrik voor hun paarden en het geratel der raderen brengen zij meestal verwarring in de vijandelijke gelederen. Hebben zij zich tusschen de ruiterescadrons ingedrongen, dan springen zij van de wagens af en strijden te voet. Ondertusschen trekken de wagenbestuurders zich langzamerhand uit het gevecht terug en plaatsen de wagens zóó, dat de strijders zich gemakkelijk daarnaar kunnen terugbegeven, indien zij door de overmacht worden in de engte gedreven. Zoo vereenigen zij de vlugheid der ruiterij met den vasten stand der voetknechten in het gevecht; en door dagelijksche praktijk en oefening hebben zij 't zoo ver gebracht, dat zij op glooiend terrein en op steile hellingen hun paarden in vollen galop tot staan brengen, deze in korten tijd intoomen en wenden, over den dissel heenloopen, op het juk blijven staan en zich van daar schielijk weer in den wagen werpen.
34. Quibus rebus perturbatis nostris [novitate pugnae] tempore oportunissimo Caesar auxilium tulit: namque eius adventu hostes constiterunt, nostri se ex timore receperunt. Quo facto, ad lacessendum hostem et committendum proelium alienum esse tempus arbitratus suo se loco continuit et brevi tempore intermisso in castra legiones reduxit. Dum haec geruntur, nostris omnibus occupatis qui erant in agris reliqui discesserunt. Secutae sunt continuos complures dies tempeststes, quae et nostros in castris continerent et hostem a pugna prohiberent. Interim barbari nuntios in omnes partes dimiserunt paucitatemque nostrorum militum suis praedicaverunt et quanta praedae faciendae atque in perpetuum sui liberandi facultas daretur, si Romanos castris expulissent, demonstraverunt. His rebus celeriter magna multitudine peditatus equitatusque coacta ad castra venerunt.
34. Onder deze omstandigheden kwam Caesar den onzen, die door dit alles en door de ongewone manier van strijden verbluft waren, op een zeer gelegen oogenblik te hulp. Bij zijn verschijnen bleven de vijanden staan en kwamen de onzen weer tot zich zelve van hun ontsteltenis. Toch achtte Caesar het tegenwoordig tijdstip niet gunstig om aan te vallen en slag te leveren; hij bleef in zijn stelling en voerde na verloop van korten tijd de legioenen in de legerplaats terug. Terwijl de onzen onder deze gebeurtenissen alle bezig waren, hadden de Britanniërs, die nog op hun hoeven waren, zich verwijderd. Er volgden verscheiden dagen achtereen stormachtig weer, waardoor de onzen in het legerkamp werden teruggehouden en de vijanden geen aanval konden ondernemen. Ondertusschen zonden de barbaren naar alle kanten boden, lieten de geringe sterkte onzer troepen uitbazuinen en overal verkondigen, welk een gunstige gelegenheid zich aanbood, buit te behalen en de vrijheid voor altijd te verzekeren, indien men de Romeinen uit hun legerplaats had verjaagd. Hierdoor brachten zij in korten tijd een groote massa voetvolk en ruiterij bijeen en rukten tegen de legerplaats op.
35. Caesar, etsi idem quod superioribus diebus acciderat fore videbat, ut, si essent hostes pulsi, celeritate periculum effugerent, tamen nactus equites circiter XXX, quos Commius Atrebas, de quo ante dictum est, secum transportaverat, legiones in acie pro castris constituit. Commisso proelio diutius nostrorum militum impetum hostes ferre non potuerunt ac terga verterunt. Quos tanto spatio secuti quantum cursu et viribus efficere potuerunt, complures ex iis occiderunt, deinde omnibus longe lateque aedificiis incensis se in castra receperunt.
35. Schoon Caesar inzag, dat hetgeen de vorige dagen gebeurd was zich zou herhalen, dat nl. de vijanden, als zij werden geslagen, door hun vlugheid aan een vervolging zouden ontkomen, stelde hij toch, hoewel hij maar ongeveer dertig ruiters had, die de bovengemelde Atrebaat Commius had mee overgebracht, zijn legioenen voor de legerplaats in slagorde. In het nu begonnen gevecht konden de vijanden den aanval onzer soldaten niet lang weerstaan en sloegen op de vlucht. Wij vervolgden hen zoo ver, als onze beenen en onze krachten het veroorloofden en doodden een nog al groot aantal; vervolgens staken wij wijd en zijd alle hoeven in brand en keerden naar het legerkamp terug.
36. Eodem die legati ab hostibus missi ad Caesarem de pace venerunt. His Caesar numerum obsidum quem ante imperaverat duplicavit eosque in continentem adduci iussit, quod propinqua die aequinoctii infirmis navibus hiemi navigationem subiciendam non existimabat. Ipse idoneam tempestatem nactus paulo post mediam noctem naves solvit, quae omnes incolumes ad continentem pervenerunt; sed ex iis onerariae duae eosdem portus quos reliquae capere non potuerunt et paulo infra delatae sunt.
36. Denzelfden dag kwamen gezanten van den vijand tot Caesar en verzochten om vrede. Caesar verdubbelde het vroeger verlangde getal gijzelaars en beval, hem die op het vasteland na te zenden, omdat hij bij het naderen der dag- en nachtevening zijn gebrekkige schepen niet aan de winterstormen wilde blootstellen. Hijzelf lichtte kort na middernacht het ander, daar het weer gunstig was geworden. Ongedeerd bereikten alle schepen het vasteland, slechts twee transportschepen konden niet in dezelfde havens, als de overige, inloopen en werden een weinig verder noordwaarts afgedreven.
37. Quibus ex navibus cum essent eiti milites circiter CCC atque in castra contenderent, Morini, quos Caesar in Britanniam proficiscens pacatos reliquerat, spe praedae adducti primo non ita magno suorum numero circumsteterunt ac, si sese interfici nollent, arma ponere iusserunt. Cum illi orbe facto sese defenderent, celeriter ad clamorem hominum circiter milia VI convenerunt; qua re nuntiata, Caesar omnem ex castris equitatum suis auxilio misit. Interim nostri milites impetum hostium sustinuerunt atque amplius horis IIII fortissime pugnaverunt et paucis vulneribus acceptis complures ex iis occiderunt. Postea vero quam equitatus noster in conspectum venit, hostes abiectis armis terga verterunt magnusque eorum numerus est occisus.
37. Toen uit de schepen ongeveer driehonderd man waren aan lang gegaan en naar de legerplaats togen, werden zij door de Moriners, die Caesar bij zijn vertrek naar Britannië in vredestoestand had verlaten, maar die thans door de hoop op buit werden verlokt, omringd. Aanvankelijk niet sterk in aantal, bevalen zij den onzen, als het leven hun lief was, de wapenen neer te leggen. Toen wij echter een carré vormden en ons te weer stelden, kwamen op hun krijgsgeschreeuw spoedig ongeveer 6000 man samen. Op het bericht daarvan zond Caesar zijn geheele ruiterij uit de legerplaats den zijnen te hulp. Onze soldaten hielden intusschen stand tegen den vijandelijken aanval, vochten meer dan vier uur allerdapperst en doodden met gering verlies van hun zijde zeer vele vijanden. Nadat echter onze ruiterij in het gezicht kwam, wierpen de vijanden hun wapens weg en vluchtten. Een menigte hunner werd op de vlucht neergehouwen.
38. Caesar postero die T. Labienum legatum cum iis legionibus quas ex Britannia reduxerat in Morinos qui rebellionem fecerant misit. Qui cum propter siccitates paludum quo se reciperent non haberent, quo perfugio superiore anno erant usi, omnes fere in potestatem Labieni venerunt. At Q. Titurius et L. Cotta legati, qui in Menapiorum fines legiones duxerant, omnibus eorum agris vastatis, frumentis succisis, aedificiis incensis, quod Menapii se omnes in densissimas silvas abdiderant, se ad Caesarem receperunt. Caesar in Belgis omnium legionum hiberna constituit. Eo duae omnino civitates ex Britannia obsides miserunt, reliquae neglexerunt. His rebus gestis ex litteris Caesaris dierum XX supplicatio a senatu decreta est.
38. Den volgenden dag zond Caesar den legaat Titus Labienus met de legioenen, die hij uit Britannië had teruggebracht, tegen de Moriners, die waren opgestaan. En daar dezen wegens de droogte der moerassen, waar zij het vorige jaar een toevlucht hadden gezocht, thans niet wisten, waarheen zij zouden terugtrekken, vielen zij bijna allen Labienus in handen. De legaten Quintus Titurius en Lucius Cotta, die met hun legioenen het gebied der Menapiërs waren binnengerukt, verwoestten al de akkers van dezen volksstam, sneden het graan af, staken de hoeven in brand, en keerden dan tot Caesar terug, wijl de Menapiërs gezamenlijk zich in de dichtste bosschen hadden teruggetrokken. Caesar besloot al zijn legioenen bij de Belgen in de winterkwartieren te leggen. Daarheen zonden in't geheel slechts twee staten van Britannië gijzelaars, de overige verzuimden zulks te doen. Op Caesar's bericht van deze gebeurtenissen besloot de senaat tot een dankfeest van twintig dagen.
|
|
Caesar werpt de door de Sueben verdrongen Usipeten en Teukteren over den Rijn terug, slaat een brug over den Rijn en betreedt voor de eerste maal den Duitschen bodem. Daarna steekt hij naar Britannië over (55 v. Chr.). |
Liber V (54 v.Chr.)
1. L. Domitio Ap. Claudio consulibus, discedens ab hibernis Caesar in Italiam, ut quotannis facere consuerat, legatis imperat quos legionibus praefecerat uti quam plurimas possent hieme naves aedificandas veteresque reficiendas curarent. Earum modum formamque demonstrat. Ad celeritatem onerandi subductionesque paulo facit humiliores quam quibus in nostro mari uti consuevimus, atque id eo magis, quod propter crebras commutationes aestuum minus magnos ibi fluctus fieri cognoverat; ad onera, ad multitudinem iumentorum transportandam paulo latiores quam quibus in reliquis utimur maribus. Has omnes actuarias imperat fieri, quam ad rem multum humilitas adiuvat. Ea quae sunt usui ad armandas naves ex Hispania apportari iubet. Ipse conventibus Galliae citerioris peractis in Illyricum proficiscitur, quod a Pirustis finitimam partem provinciae incursionibus vastari audiebat. Eo cum venisset, civitatibus milites imperat certumque in locum convenire iubet. Qua re nuntiata Pirustae legatos ad eum mittunt qui doceant nihil earum rerum publico factum consilio, seseque paratos esse demonstrant omnibus rationibus de iniuriis satisfacere. Accepta oratione eorum Caesar obsides imperat eosque ad certam diem adduci iubet; nisi ita fecerint, sese bello civitatem persecuturum demonstrat. Eis ad diem adductis, ut imperaverat, arbitros inter civitates dat qui litem aestiment poenamque constituant.
1. Onder het consulaat van Lucius Domitius en Appius Claudius begaf Caesar zich als gewoonlijk uit de winterkwartieren naar Italië en gaf den legaten, die hij aan het hoofd der legioenen had gesteld, bevel, in den loop van den winter zooveel schepen mogelijk te laten bouwen en de oude te herstellen. Hij gaf tevens de constructie en de gedaante ervan aan. Om ze snel te kunnen laden en op het land te kunnen trekken, liet hij ze wat vlakker maken dan onze gewone schepen in de Middellandsche Zee; en dat des te eerder, omdat, naar hij ervaren had, wegens de menigvuldige wisselingen van eb en vloed de golven hier minder hoog gaan. Om des meer ladingen en trekvee over te brengen, liet hij ze wat breeder maken, dan schepen in alle andere zeeën. Het moesten alle roeischepen worden, waarbij hun lage, vlakke bouw goede diensten deed. Het noodige materiaal om ze op te takelen liet hij uit Spanje komen. Na de rechtsdagen in Cisalpijnsch Gallië gehouden te hebben, vertrok Caesar zelf naar Illyrië, omdat hij hoorde, dat het grensgebied der provincie door de invallen der Pirusten werd verwoest. Daar gekomen gaf hij den staten bevel soldaten te leveren, die hij gelastte zich op een bepaalde plaats te verzamelen. Op het bericht daarvan zonden de Pirusten gezanten tot hem, om hem te verklaren, dat niets van het voorgevallene van den staat was uitgegaan; ook toonden zij zich bereid, in elk opzicht voor de gewelddadigheden voldoening te geven. Caesar hoorde hun verzekeringen aan, vorderde gijzelaars en gelastte hun, hem die op een bepaalden dag te brengen; deden zij dat niet, dan verklaarde hij, hen te zullen beoorlogen. De gijzelaars werden, overeenkomstig zijn bevel, op den vastgestelden dag gebracht; hij benoemde daarop scheidsrechters tusschen de staten, om de schade te schatten en de te betalen som vast te stellen.
2. His confectis rebus conventibusque peractis, in citeriorem Galliam revertitur atque inde ad exercitum proficiscitur. Eo cum venisset, circuitis omnibus hibernis, singulari militum studio in summa omnium rerum inopia circiter sescentas eius generis cuius supra demonstravimus naves et longas XXVIII invenit instructas neque multum abesse ab eo quin paucis diebus deduci possint. Collaudatis militibus atque eis qui negotio praefuerant, quid fieri velit ostendit atque omnes ad portum Itium convenire iubet, quo ex portu commodissimum in Britanniam traiectum esse cognoverat, circiter milium passuum XXX transmissum a continenti: huic rei quod satis esse visum est militum reliquit. Ipse cum legionibus expeditis IIII et equitibus DCCC in fines Treverorum proficiscitur, quod hi neque ad concilia veniebant neque imperio parebant Germanosque Transrhenanos sollicitare dicebantur.
2. Na deze aangelegenheden geregeld en ook in Illyrië de rechtsdagen gehouden te hebben, keerde Caesar naar Cisalpijnsch Gallië terug en vertrok van daar naar het leger. Na zijn aankomsat bezocht hij alle winterkwartieren en vond, trots het uiterste gebrek aan alle benoodigdheden, door de buitengewone werkzaamheid der soldaten ongeveer zeshonderd schepen van de boven beschreven bouworde, benevens acht en twintig oorlogsschepen, zoo ver uitgerust, dat ze binnen eenige dagen van stapel konden loopen. Hij prees de soldaten en hen, die den arbeid geleid hadden, gaf dezen laatsten verdere bevelen en bepaalde als verzamelplaats der geheele vloot de haven Itius, waaruit men, zooals hij ervaren had, het gemakkelijkst naar Brittannië oversteekt, dat hier slechts ongeveer dertig mijlen van het vasteland verwijderd is. Voor de voorbereiding van den overtocht liet hij een voldoend aantal soldaten achter. Hijzelf brak met vier legioenen zonder bagage en achthonderd ruiters op naar het land der Trevirers, wijl dezen de landdagen niet bezochten, noch zijn bevelen gehoorzaamden en, zooals het gerucht ging, de Germanen van over den Rijn opruiden.
3. Haec civitas longe plurimum totius Galliae equitatu valet magnasque habet copias peditum Rhenumque, ut supra demonstravimus, tangit. In ea civitate duo de principatu inter se contendebant, Indutiomarus et Cingetorix; e quibus alter, simul atque de Caesaris legionumque adventu cognitum est, ad eum venit, se suosque omnes in officio futuros neque ab amicitia populi Romani defecturos confirmavit quaeque in Treveris gererentur ostendit. At Indutiomarus equitatum peditatumque cogere, eisque qui per aetatem in armis esse non poterant in silvam Arduennam abditis, quae ingenti magnitudine per medios fines Treverorum a flumine Rheno ad initium Remorum pertinet, bellum parare instituit. Sed posteaquam nonnulli principes ex ea civitate et familiaritate Cingetorigis adducti et adventu nostri exercitus perterriti ad Caesarem venerunt et de suis privatim rebus ab eo petere coeperunt, quoniam civitati consulere non possent, veritus ne ab omnibus desereretur Indutiomarus legatos ad Caesarem mittit: sese idcirco ab suis discedere atque ad eum venire noluisse, quo facilius civitatem in officio contineret, ne omnis nobilitatis discessu plebs propter imprudentiam laberetur: itaque esse civitatem in sua potestate, seseque, si Caesar permitteret, ad eum in castra venturum, suas civitatisque fortunas eius fidei permissurum.
3. Deze staat bezit verreweg de beste ruiterij van geheel Gallië en heeft een groote menigte voetvolk. Hij grenst, zooals boven vermeld is, aan den Rijn. Twee mannen streden hier met elkander om het hoogste gezag, Indutiomarus en Cingetorix. Zoodra Caesar's aankomst met zijn legioenen bekend was, kwam de laatstgenoemde tot hem, met de verzekering, dat hij en al de zijnen trouw zouden blijven en de vriendschap met de Romeinen niet zouden verbreken; tevens maakte hij hem bekend met hetgeen bij de Trevirers voorviel. Indutiomarus daarentegen trok ruiterij en voetvolk samen, bracht hen, die om hun leeftijd de wapenen niet konden dragen, in het Ardennerwoud in veiligheid, dat zich in groote uitgestektheid uitbreidt van den Rijn midden door het land der Trevirers tot de grens der Remers, en begon zich tot den oorlog toe te rusten. Nadat evenwel sommige vorsten van dien staat, deels daartoe gebracht door hun verbindingen met Cingetorix, deels verschrikt door de aankomst van ons leger, tot Caesar waren gegaan en, daar zij voor hun volk niets konden doen, persoonlijk voor zich om genade smeekten, zond ook Indutiomarus, uit vrees door allen in den steek te worden gelaten, gezanten naar Caesar. Hij had, zoo verklaarde hij, daarom zijn land niet willen verlaten en tot Caesar gaan, om het volk des te gemakkelijker in de toom te houden, opdat niet, als de gansche adel zich verwijderde, de groote hoop uit gebrek aan inzicht een misgreep zou doen. Zoo was dus de staat in zijn macht, en, als Caesar het vergunde, wilde hij bij hem in de legerplaats komen en zijn lot met dat van zijn volk aan zijn genade toevertrouwen.
4. Caesar, etsi intellegebat qua de causa ea dicerentur quaeque eum res ab instituto consilio deterreret, tamen, ne aestatem in Treveris consumere cogeretur omnibus ad Britannicum bellum rebus comparatis, Indutiomarum ad se cum CC obsidibus venire iussit. His adductis, in eis filio propinquisque eius omnibus, quos nominatim evocaverat, consolatus Indutiomarum hortatusque est uti in officio maneret; nihilo tamen setius principibus Treverorum ad se convocatis hos singillatim Cingetorigi conciliavit, quod cum merito eius a se fieri intellegebat, tum magni interesse arbitrabatur eius auctoritatem inter suos quam plurimum valere, cuius tam egregiam in se voluntatem perspexisset. Id tulit factum graviter Indutiomarus, suam gratiam inter suos minui, et, qui iam ante inimico in nos animo fuisset, multo gravius hoc dolore exarsit.
4. Caesar begreep weliswaar, waarom Indutiomarus thans zoo sprak, en wat hem afschrikte zijn plannen te volvoeren. Daar hij echter niet, nu alle voorbereidingen tot den Britannischen oorlog voltooid waren, den zomer bij de Trevirers nutteloos wilde doorbrengen, beval hij Indutiomarus met tweehonderd gijzelaars tot hem te komen. Toen deze bij hem waren verschenen, onder hen Indutiomarus' zoon en al zijn verwanten, die Caesar uitdrukkelijk ontboden had, sprak hij Indutiomarus vriendschappelijk toe en vermaande hem, trouw te blijven. Niettemin riep hij echter de vorsten der Trevirers tot zich en bracht den een na den ander aan de zijde van Cingetorix. Niet alleen had deze dat verdiend, maar het was ook voor Caesar zelf van groot belang, dat het aanzien van den man, van wiens groote aanhankelijkheid hij zich overtuigd hield, bij zijn landgenoten zooveel gold als maar mogelijk was. Deze handelwijze, namelijk om zijn aanzien bij zijn volk te verzwakken, verdroot Indutiomarus zeer, en was hij reeds vóór dezen ons vijandig gezind, uit wrok hierover werd zijn verbittering nog veel grooter.
5. His rebus constitutis Caesar ad portum Itium cum legionibus pervenit. Ibi cognoscit LX naves, quae in Meldis factae erant, tempestate reiectas cursum tenere non potuisse atque eodem unde erant profectae revertisse; reliquas paratas ad navigandum atque omnibus rebus instructas invenit. Eodem equitatus totius Galliae convenit, numero milium quattuor, principesque ex omnibus civitatibus; ex quibus perpaucos, quorum in se fidem perspexerat, relinquere in Gallia, reliquos obsidum loco secum ducere decreverat, quod, cum ipse abesset, motum Galliae verebatur.
5. Nadat Caesar deze dingen had geregeld, marcheerde hij met zijn legioen naar de haven Itius. Daar vernam hij, dat zestig schepen, die in het gebied der Melders waren gebouwd, door een storm teruggeslagen, den koers niet hadden kunnen houden en weer naar de haven, van waar zij uitgeloopen waren, waren teruggekeerd. De overige schepen vond hij gereed om in zee te steken en van al het noodige voorzien. Hier verzamelde zich ook de ruiterij ven geheel Gallië, 4000 man sterk, evenals de vorsten uit alle staten. Caesar had namelijk, uit vrees voor een opstand in zijn afwezigheid, besloten, van hen slechts enkele weinigen, van wier trouw hij verzekerd was, in Gallië achter te laten, de overigen echter als gijzelaars mede te nemen.
6. Erat una cum ceteris Dumnorix Aeduus, de quo ante ab nobis dictum est. Hunc secum habere in primis constituerat, quod eum cupidum rerum novarum, cupidum imperi, magni animi, magnae inter Gallos auctoritatis cognoverat. Accedebat huc quod in concilio Aeduorum Dumnorix dixerat sibi a Caesare regnum civitatis deferri; quod dictum Aedui graviter ferebant, neque recusandi aut deprecandi causa legatos ad Caesarem mittere audebant. Id factum ex suis hospitibus Caesar cognoverat. Ille omnibus primo precibus petere contendit ut in Gallia relinqueretur, partim quod insuetus navigandi mare timeret, partim quod religionibus impediri sese diceret. Posteaquam id obstinate sibi negari vidit, omni spe impetrandi adempta principes Galliae sollicitare, sevocare singulos hortarique coepit uti in continenti remanerent: metu territare: non sine causa fieri, ut Gallia omni nobilitate spoliaretur; id esse consilium Caesaris, ut quos in conspectu Galliae interficere vereretur, hos omnes in Britanniam traductos necaret; fidem reliquis interponere, iusiurandum poscere, ut quod esse ex usu Galliae intellexissent communi consilio administrarent. Haec a compluribus ad Caesarem deferebantur.
6. Onder dezen bevond zich ook de Haeduër Dumnorix, van wien wij reeds vroeger gesproken hebben. Caesar had besloten hem vooral bij zich te houden, wijl hij zijn onrustigen geest, zijn heerschzucht, zijn hoogen moed en zijn groot aanzien bij de Galliërs kende. Daar kwam bij, dat Dumnorix op den landdag der Haeduërs had gezegd, dat Caesar hem tot hun koning wilde maken; een uiting, die de Haeduërs euvel opnamen, ofschoon zij 't niet waagden gezanten tot Caesar te zenden, om zich daartegen te verzetten, of te verzoeken, dat zulks niet geschiedde. Caesar had dit van zijn gastvrienden ervaren. Dumnorix smeekte in 't eerst dringend op alle wijzen, hem in Gallië te laten, deels, omdat hij, ongewoon aan de zeevaart, bang was voor de zee, deels, wijl hij, naar zijn zeggen, door godsdienstige overwegingen werd teruggehouden. Toen hij echter zijn bede hardnekkig geweigerd zag en geen hoop had op hare verwezenlijking, begon hij de Gallische vorsten op te ruien, nam hen één voor één ter zijde, spoorde hen aan, het vasteland niet te verlaten en maakte hen beangst: niet zonder reden wilde men Gallië van zijn ganschen adel berooven; Caesar's plan was, hen allen in Britannië te laten vermoorden, omdat hij niet den moed had, hen voor de oogen der Galliërs te dooden. Te gelijk gaf hij den overigen zijn woord tot pand en verlangde van hen een eed, om naar gemeenschappelijk besluit datgene te verrichten, wat overeenkomstig hun inzichten in 't belang van Gallië was. Met dit een en ander werd Caesar van verscheidene kanten in kennis gesteld.
7. Qua re cognita Caesar, quod tantum civitati Aeduae dignitatis tribuebat, coercendum atque deterrendum quibuscumque rebus posset Dumnorigem statuebat; quod longius eius amentiam progredi videbat, prospiciendum, ne quid sibi ac rei publicae nocere posset. Itaque dies circiter XXV in eo loco commoratus, quod Corus ventus navigationem impediebat, qui magnam partem omnis temporis in his locis flare consuevit, dabat operam ut in officio Dumnorigem contineret, nihilo tamen setius omnia eius consilia cognosceret: tandem idoneam nactus tempestatem milites equitesque conscendere in naves iubet. At omnium impeditis animis Dumnorix cum equitibus Aeduorum a castris insciente Caesare domum discedere coepit. Qua re nuntiata Caesar intermissa profectione atque omnibus rebus postpositis magnam partem equitatus ad eum insequendum mittit retrahique imperat; si vim faciat neque pareat, interfici iubet, nihil hunc se absente pro sano facturum arbitratus, qui praesentis imperium neglexisset. Ille enim revocatus resistere ac se manu defendere suorumque fidem implorare coepit, saepe clamitans liberum se liberaeque esse civitatis. Illi, ut erat imperatum, circumsistunt hominem atque interficiunt: at equites Aedui ad Caesarem omnes revertuntur.
7. Hiervan onderricht besloot Caesar op alle mogelijke wijzen Dumnorix in bedwang te houden en hem af te schrikken, te meer, omdat hij, Caesar, zelf den staat der Haeduërs een zoo groot aanzien had ingeruimd. En toen hij zag, dat diens dolzinnigheid te ver ging, besloot hij de noodige voorzorg te nemen, dat zij hem en den staat in geen enkel opzicht schaadde. In de vijf en twintig dagen ongeveer, die hij hier doorbracht, omdat de Coruswind, die een goed deel van het geheele jaar in deze streken waait, hem belette zee te kiezen, gaf hij zich moeite Dumnorix in gehoorzaamheid te houden, maar niettemin al zijn plannen te leeren kennen. Eindelijk kwam er een gunstige wind en gaf hij zijn voetvolk en ruiters bevel zich in te schepen; maar terwijl aller gedachten zich daarmee bezig hielden, verliet Dumnorix, buiten weten van Caesar, met de ruiters der Haeduërs langzamerhand de legerplaats en sloeg den weg in naar zijn land. Op het bericht hiervan stelde Caesar zijn vertrek uit en al het overige ter zijde, en zond hem een sterke afdeeling ruiterij achterna, met het bevel hem terug te brengen, of neer te sabelen, indien hij geweld gebruikte en niet gehoorzaamde. Want hij geloofde, dat Dumnorix, die zich in zijn tegenwoordigheid niet bekommerde om zijn bevelen, in zijn afwezigheid zeker in niets verstandig zou handelen. Door de onzen bevolen terug te keeren, weigerde hij, stelde zich persoonlijk te weer en riep den bijstand der zijnen in, terwijl hij herhaaldelijk uitschreeuwde, dat hij een vrij man was en burger van een vrijen staat. De onzen omringden hem, zooals hun was gelast, en doodden hem. De ruiters der Haeduërs echter keerden alle tot Caesar terug.
8. His rebus gestis, Labieno in continente cum tribus legionibus et equitum milibus duobus relicto ut portus tueretur et rem frumentariam provideret quaeque in Gallia gererentur cognosceret consiliumque pro tempore et pro re caperet, ipse cum quinque legionibus et pari numero equitum, quem in continenti reliquerat, ad solis occasum naves solvit et leni Africo provectus media circiter nocte vento intermisso cursum non tenuit, et longius delatus aestu orta luce sub sinistra Britanniam relictam conspexit. Tum rursus aestus commutationem secutus remis contendit ut eam partem insulae caperet, qua optimum esse egressum superiore aestate cognoverat. Qua in re admodum fuit militum virtus laudanda, qui vectoriis gravibusque navigiis non intermisso remigandi labore longarum navium cursum adaequarunt. Accessum est ad Britanniam omnibus navibus meridiano fere tempore, neque in eo loco hostis est visus; sed, ut postea Caesar ex captivis cognovit, cum magnae manus eo convenissent, multitudine navium perterritae, quae cum annotinis privatisque quas sui quisque commodi fecerat amplius octingentae uno erant visae tempore, a litore discesserant ac se in superiora loca abdiderant.
8. Hierop liet Caesar Labienus met drie legioenen en twee duizend ruiters op het vasteland achter, om de havens te beschermen, voor den toevoer van levensmiddelen te zorgen en een waakzaam oog te houden op Gallië en naar tijd en omstandigheden maatregelen te nemen. Hijzelf stak met vijf legioenen en even zooveel ruiterij, als hij op het vasteland had achtergelaten, met zonsondergang in zee. Bij een zwakken z. w. wind uitgevaren, kon hij, daar er ongeveer te middernacht windstilte kwam, zijn koers niet houden en, door den vloed verder afgedreven, zag hij bij het aanbreken van den dag Britannie aan zijn linkerhand achter zich. Hij volgde thans wederom den veranderden stroom en liet met alle inspanning roeien, om die kust van het eiland te bereiken, waar, naar zijn ervaring in den vorigen zomer, de landing het best geschieden kon. Den hoogsten lof waardig was daarbij de volharding onzer soldaten, die met de zware transportschepen zoo voortdurend en ingespannen roeiden, dat zij met de oorlogsschepen gelijk bleven. Ongeveer met den middag naderde de geheele vloot de Britsche kust, en geen vijand liet zich zien. Wel is waar had zich, zooals Caesar later van krijgsgevangenen vernam, een sterke macht hier verzameld, maar door den aanblik van onze talrijke schepen ontsteld - met die van het vorige jaar en die schepen, welke enkelen zich voor hun gemak hadden laten bouwen, kwamen er meer dan 800 gelijktijdig in 't gezicht - waren zij van de kust weggegaan en hadden zich naar de hoogten teruggetrokken.
9. Caesar ???? exercitu et loco castris idoneo capto, ubi ex captivis cognovit quo in loco hostium copiae consedissent, cohortibus decem ad mare relictis et equitibus trecentis, qui praesidio navibus essent, de tertia vigilia ad hostes contendit, eo minus veritus navibus, quod in litore molli atque aperto deligatas ad ancoram relinquebat, et praesidio navibus Q. Atrium praefecit. Ipse noctu progressus milia passuum circiter XII hostium copias conspicatus est. Illi equitatu atque essedis ad flumen progressi ex loco superiore nostros prohibere et proelium committere coeperuut. Repulsi ab equitatu se in silvas abdiderunt, locum nacti egregie et natura et opere munitum, quem domestici belli, ut videbantur, causa iam ante praeparaverant: nam crebris arboribus succisis omnes introitus erant praeclusi. Ipsi ex silvis rari propugnabant nostrosque intra munitiones ingredi prohibebant. At milites legionis septimae, testudine facta et aggere ad munitiones adiecto, locum ceperunt eosque ex silvis expulerunt paucis vulneribus acceptis. Sed eos fugientes longius Caesar prosequi vetuit, et quod loci naturam ignorabat, et quod magna parte diei consumpta munitioni castrorum tempus relinqui volebat.
9. Caesar zette de troepen in land en zocht een geschikte plaats voor het legerkamp uit. Na van gevangenen gehoord te hebben, waar de vijand had stelling genomen, brak hij, met achterlating van tien cohorten en driehonderd ruiters aan het strand, om de schepen te beschermen, met het begin der derde nachtwake tegen den vijand op. Voor de schepen koesterde hij te minder bezorgdheid, omdat hij ze voor anker aan een zacht oploopend strand achterliet. Het bevel over de bedekking der vloot droeg hij op aan Quintus Atrius. Na een nachtelijken marsch van ongeveer twaalf mijlen zag hij de vijanden. Deze rukten met hun ruiterij en strijdwagens voort tot een rivier, vingen uit hun hooger gelegen stelling aan, de onzen af te weren en begonnen den kamp. Door onze ruiterij teruggeworpen, trokken zij zich in de wouden terug, waar zij een door natuur en kunst uitstekend versterkte stelling bezetten, die zij, naar het scheen, reeds vroeger ter oorzake van binnenlandsche oorlogen hadden ingericht, want alle toegangen waren door talrijke gevelde boomen afgesloten. Zijzelf kwamen in kleine afdeelingen uit de bosschen tot den strijd te voorschijn en verhinderden de onzen binnen hun verschansingen te dringen. Maar de soldaten van het zevende legioen vormden een schilddak, wierpen een aarden wal op tegen de verschansingen, namen de stelling en joegen den vijand met gering verlies uit de bosschen. Caesar verbood hun echter de vluchtenden verder te vervolgen, deels, omdat hij de streek niet kende, deels, omdat hij, daar al een groot deel van den dag voorbij was, nog tijd wilde overhouden voor de verschansing der legerplaats.
10. Postridie eius diei mane tripertito milites equitesque in expeditionem misit, ut eos qui fugerant persequerentur. His aliquantum itineris progressis, cum iam extremi essent in prospectu, equites a Quinto Atrio ad Caesarem venerunt, qui nuntiarent superiore nocte maxima coorta tempestate prope omnes naves adflictas atque in litore eiectas esse, quod neque ancorae funesque subsisterent, neque nautae gubernatoresque vim tempestatis pati possent; itaque ex eo concursu navium magnum esse incommodum acceptum.
10. Den volgenden morgen zond Caesar voetvolk en ruiterij in drie richtingen uit ter vervolging der vluchtenden. Toen zij een eindweegs waren voortgerukt en de achterhoede des vijands reeds in 't gezicht hadden, kwamen ruiters van Quintus Atrius tot Caesar met het bericht, dat in den laatsten nacht door een zeer hevigen storm bijna alle schepen beschadigd en gestrand waren, daar noch ankers of touwen hielden, noch matrozen en stuurlieden het geweld van den storm op de schepen hadden kunnen uithouden. En zoo was door dat samenstooten der schepen groot nadeel aangericht.
11. His rebus cognitis Caesar legiones equitatumque revocari atque in itinere resistere iubet, ipse ad naves revertitur; eadem fere quae ex nuntiis litterisque cognoverat coram perspicit, sic ut amissis circiter XL navibus reliquae tamen refici posse magno negotio viderentur. Itaque ex legionibus fabros deligit et ex continenti alios arcessi iubet; Labieno scribit, ut quam plurimas posset eis legionibus, quae sunt apud eum, naves instituat. Ipse, etsi res erat multae operae ac laboris, tamen commodissimum esse statuit omnes naves subduci et cum castris una munitione coniungi. In his rebus circiter dies X consumit ne nocturnis quidem temporibus ad laborem militum intermissis. Subductis navibus castrisque egregie munitis easdem copias, quas ante, praesidio navibus reliquit: ipse eodem unde redierat proficiscitur. Eo cum venisset, maiores iam undique in eum locum copiae Britannorum convenerant summa imperi bellique administrandi communi consilio permissa Cassivellauno, cuius fines a maritimis civitatibus fiumen dividit, quod appellatur Tamesis, a mari circiter milia passuum LXXX. Huic superiore tempore cum reliquis civitatibus continentia bella intercesserant; sed nostro adventu permoti Britanni hunc toti bello imperioque praefeceraut.
11. Op het vernemen hiervan gaf Caesar den legioenen en ruiters bevel, om te keeren en zich tegen mogelijke aanvallen van den vijand te weer te stellen, zonder den terugmarsch te staken. Hijzelf keerde naar de vloot terug en zag nu met eigen oogen ongeveer hetzelfde, wat men hem mondeling en schriftelijk had bericht: veertig schepen ten naastenbij waren verloren, de overige echter schenen, hoewel met veel moeite, hersteld te kunnen worden. Derhalve liet hij behalve de handwerkslieden, die hij uit de legioenen koos, nog andere van het vasteland overkomen; aan Labienus schreef hij, dat hij door zijn legioenen zooveel schepen mogelijk moest laten bouwen. Ofschoon het veel arbeid en moeite kostte, achtte hij het toch het raadzaamst, alle schepen op het strand te trekken en ze met de legerplaats in ééne verschansing in te sluiten. Ongeveer tien dagen gingen met dat werk heen, ofschoon de soldaten zelfs 's nachts niet den arbeid staakten. Toen de schepen op het land waren getrokken en de legerplaats uitmuntend verschanst was, liet hij dezelfde troepen, als den vorigen keer, ter beveiliging der vloot achter en marcheerde hijzelf daarheen, vanwaar hij was teruggekeerd. Daar gekomen vond hij reeds grootere troepenmassa's der Britanniërs van alle kanten op dat punt vereenigd; het opperbevel en de algemeene leiding had men volgens gemeenschappelijk besluit opgedragen aan Cassivellaunus, wiens gebied van de kuststaten door de rivier de Tamesis (Theems) wordt gescheiden, ongeveer tachtig mijlen van de zee. Cassivellaunus had weliswaar tot dusver met de andere staten in voortdurenden oorlog verkeerd, maar ten gevolge van onze aankomst hadden zij hem de gansche leiding van den oorlog opgedragen.
12. Britanniae pars interior ab eis incolitur quos natos in insula ipsi memoria proditum dicunt, maritima ab eis, qui praedae ac belli inferendi causa ex Belgio transierunt (qui omnes fere eis nominibus civitatum appellantur, quibus orti ex civitatibus eo pervenerunt) et bello illato ibi permanserunt atque agros colere coeperunt. Hominum est infinita multitudo creberrimaque aedificia fere Gallicis consimilia, pecorum magnus numerus. Vtuntur aut aere aut nummo aureo aut taleis ferreis ad certum pondus examinatis pro nummo. Nascitur ibi plumbum album in mediterraneis regionibus, in maritimis ferrum, sed eius exigua est copia; aere utuntur importato. Materia cuiusque generis ut in Gallia est, praeter fagum atque abietem. Leporem et gallinam et anserem gustare fas non putant; haec tamen alunt animi voluptatisque causa. Loca sunt temperatiora quam in Gallia, remissioribus frigoribus.
12. Het binnenland van Britannië wordt bewoond door volksstammen, die de oude overlevering de oorspronkelijke inwoners van het eiland noemt; de zeekust door Belgen, die uit roof- en krijgslust zijn overgekomen. Deze laatsten dragen haast alle nog den naam der staten, waartoe zij naar afstamming behooren en uit welke zij naar Britannië zijn gekomen. Na den oorlog zijn zij er gebleven en begonnen, zich aan den landbouw te wijden. Het getal inwoners is onbegrensd, de hoeven, die in den regel aan de Gallische gelijk zijn, allertalrijkst, de veestapel groot. Voor geld gebruiken zij koperen of ijzeren staafjes van een bepaald gewicht. In het binnenland wordt tin gevonden, in de kuststreken ijzer, echter in geringe hoeveelheid; het koper wordt ingevoerd. Allerlei houtsoorten levert het land op, evenals Gallië, behalve den beuk en den den. Hazen, kippen en ganzen te eten achten zij zonde; echter houden zij deze dieren voor hun vermaak en genoegen. Het klimaat is zachter dan in Gallië, de koude minder streng.
13. Insula natura triquetra, cuius unum latus est contra Galliam. Huius lateris alter angulus, qui est ad Cantium, quo fere omnes ex Gallia naves appelluntur, ad orientem solem, inferior ad meridiem spectat. Hoc pertinet circiter mila passuum quingenta. Alterum vergit ad Hispaniam atque occidentem solem; qua ex parte est Hibernia, dimidio minor, ut aestimatur, quam Britannia, sed pari spatio transmissus atque ex Gallia est in Britanniam. In hoc medio cursu est insula, quae appellatur Mona: complures praeterea minores subiectae insulae existimantur, de quibus insulis nonnulli scripserunt dies continuos triginta sub bruma esse noctem. Nos nihil de eo percontationibus reperiebamus, nisi certis ex aqua mensuris breviores esse quam in continenti noctes videbamus. Huius est longitudo lateris, ut fert illorum opinio, septingentorum milium. Tertium est contra septentriones; cui parti nulla est obiecta terra, sed eius angulus lateris maxime ad Germaniam spectat. Hoc milia passuum octingenta in longitudinem esse existimatur. Ita omnis insula est in circuitu vicies centum milium passuum.
13. Het eiland heeft den vorm van een driehoek, welks ééne zijde tegen Gallië is gekeerd. De eene hoek van deze zijde, bij Cantium (Kent), waar bijna alle schepen uit Gallië landen, ligt tegen het oosten, de andere, lager, tegen het zuiden. Deze zijde is ongeveer 500 mijlen lang. De andere zijde heeft haar richting naar Spanje en het westen heen; aan deze ligt Hibernië (Ierland), naar schatting de helft kleiner dan Britannië, maar even ver van Britannië, als dit van Gallië verwijderd is. Midden op de vaart daarheen ligt het eiland Mona (Man); nog meerdere kleinere eilanden zullen hier liggen, op welke, volgens eenige schrijvers, het in den winter dertig dagen aaneen nacht is. Wij hebben bij onze navorschingen niets daarvan ervaren, dan dat wij uit nauwkeurige metingen met het wateruurwerk zagen, dat de nachten korter waren dan op het vasteland. De lengte van deze zijde is, volgens de meening van die schrijvers, 700 mijlen. De derde zijde ligt tegen het noorden en heeft geen land tegenover zich; haar ééne hoek is het meest naar Germanië gekeerd; haar lengte schat men op 800 mijlen. De omvang van het gehele eiland bedraagt alzoo twee duizend mijlen.
14. Ex his omnibus longe sunt humanissimi qui Cantium incolunt, quae regio est maritima omnis, neque multum a Gallica differunt consuetudine. Interiores plerique frumenta non serunt, sed lacte et carne vivunt pellibusque sunt vestiti. Omnes vero se Britanni vitro inficiunt, quod caeruleum efficit colorem, atque hoc horridiores sunt in pugna aspectu; capilloque sunt promisso atque omni parte corporis rasa praeter caput et labrum superius. Vxores habent deni duodenique inter se communes et maxime fratres cum fratribus parentesque cum liberis; sed qui sunt ex his nati, eorum habentur liberi, quo primum virgo quaeque deducta est.
14. Van alle volken van het eiland zijn de bewoners van Cantium, geheel een kustland, verreweg het beschaafdst en in leefwijze weinig verschillend van de Galliërs. De bewoners van het binnenland hebben meerendeels geen graanbouw, maar leven van melk en vleesch en kleeden zich met huiden. Alle Britanniërs echter verven zich met weede, wat een blauwe kleur geeft, en daardoor zien zij in den slag er des te verschrikkelijker uit. Het hoofdhaar laten zij groeien, overigens scheren zij, uitgenomen hoofd en bovenlip, het geheele lichaam glad. Met hun tienen of twaalven hebben zij de vrouwen gemeenschappelijk, vooral broeders met broeders en vaders met hun zonen; maar de kinderen uit deze huwelijken worden toegekend aan hem, die de moeder het eerst als jonkvrouw naar zijn huis heeft geleid.
15. Equites hostium essedariique acriter proelio cum equitatu nostro in itinere conflixerunt, tamen ut nostri omnibus partibus superiores fuerint atque eos in silvas collesque compulerint; sed compluribus interfectis cupidius insecuti nonnullos ex suis amiserunt. At illi intermisso spatio imprudentibus nostris atque occupatis in munitione castrorum subito se ex statione pro castris collocati, acriter pugnaverunt, duabusque missis subsidio cohortibus a Caesare atque eis primis legionum duarum, cum hae perexiguo intermisso loci spatio inter se constitissent, novo genere pugnae perterritis nostris per medios audacissime perruperunt seque inde incolumes receperunt. Eo die Quintus Laberius Durus, tribunus militum, interficitur. Illi pluribus submissis cohortibus repelluntur.
15. De vijandelijke ruiterij en de strijdwagens geraakten met onze ruiterij op den marsch in een hevig gevecht. De onzen behielden echter op alle punten de overhand en dreven hen terug naar de bosschen en heuvels. Hun verlies was vrij groot, maar ook de onzen leden, daar zij hen wat al te vurig nazetten, eenig verlies. Na eenigen tijd, terwijl de onzen er niet op verdacht en bezig waren met het verschansen der legerplaats, stormden de vijanden plotseling uit de bosschen te voorschijn en deden op de wachtposten vóór de legerplaats een hevigen aanval. Hardnekkig werd er gestreden. Caesar zond twee cohorten, en dat wel de eerste van twee legioenen, te hulp. Toen deze zich reeds op een geringen afstand van elkander hadden opgesteld, braken de vijanden bij de ontsteltenis, die zich van de onzen door de ongewone vechtwijze des vijands had meester gemaakt, met de grootste stoutmoedigheid midden door hen heen en trokken zich ongedeerd weder terug. Op dien dag sneuvelde de krijgstribuun Quintus Laberius Durus. Nadat meerdere cohorten in het gevecht waren gezonden, werden de vijanden eindelijk teruggedreven.
16. Toto hoc in genere pugnae, cum sub oculis omnium ac pro castris dimicaretur, intellectum est nostros propter gravitatem armorum, quod neque insequi cedentes possent neque ab signis discedere auderent, minus aptos esse ad huius generis hostem, equites autem magno cum periculo proelio dimicare, propterea quod illi etiam consulto plerumque cederent et, cum paulum ab legionibus nostros removissent, ex essedis desilirent et pedibus dispari proelio contenderent. Equestris autem proeli ratio et cedentibus et insequentibus par atque idem periculum inferebat. Accedebat huc ut numquam conferti sed rari magnisque intervallis proeliarentur stationesque dispositas haberent, atque alios alii deinceps exciperent, integrique et recentes defetigatis succederent.
16. In dit geheel eigenaardig soort van gevecht, dat onder aller oogen en voor de legerplaats plaats greep, bleek, dat de onzen wegens hun zware bewapening tegen vijanden van dezen aard minder deugden, daar zij de vluchtenden niet konden vervolgen, noch het waagden buiten rij en gelid te strijden. Voor onze ruiterij echter was deze wijze van slagleveren zeer gevaarlijk, daar de vijanden meestal zelfs met opzet weken en wanneer zij daardoor onze ruiters een weinig van de legioenen hadden weggelokt, van hun strijdwagens sprongen en te voet een ongelijken kamp begonnen. Een regelmatig ruitergevecht echter was voor de onzen, hetzij zij weken, hetzij zij vervolgden, even gevaarlijk. Daarbij kwam, dat de vijanden nooit in gesloten linie, maar in afzonderlijke, met groote tusschenruimten van elkaar gescheiden, afdeelingen, streden en kleine posten hier en daar hadden staan, om elkander wederkeerig achtereenvolgens af te lossen en de frissche en onvermoeide manschappen de plaats der vermoeiden te doen innemen.
17. Postero die procul a castris hostes in collibus constiterunt rarique se ostendere et lenius quam pridie nostros equites proelio lacessere coeperunt. Sed meridie, cum Caesar pabulandi causa tres legiones atque omnem equitatum cum Gaio Trebonio legato misisset, repente ex omnibus partibus ad pabulatores advolaverunt, sic uti ab signis legionibusque non absisterent. Nostri acriter in eos impetu facto reppulerunt neque finem sequendi fecerunt, quoad subsidio confisi equites, cum post se legiones viderent, praecipites hostes egerunt magnoque eorum numero interfecto neque sui colligendi neque consistendi aut ex essedis desiliendi facultatem dederunt. Ex hac fuga protinus, quae undique convenerant, auxilia discesserunt, neque post id tempus umquam summis nobiscum copiis hostes contenderunt.
17. Den volgenden dag namen de vijanden stelling op de heuvels ver van onze legerplaats, vertoonden zich slechts in afzonderlijke afdeelingen en tartten onze ruiters, hoewel niet zoo heftig als den vorigen dag, een gevecht te beginnen. Maar op den middag, toen Caesar drie legioenen en de geheele ruiterij onder den legaat Gajus Trebonius had uitgezonden om te gaan fourageeren, stormden zij plotseling van alle kanten op deze troepen los, zoodat zij zelfs voor de in slagorde opmarcheerende legioenen niet teruggingen. De onzen wierpen hen door een heftigen aanval terug en staakten de vervolging niet, zoolang onze ruiters, steunende op de legioenen, die zij achter zich zagen, hen in dolle vlucht voor zich heen joegen. Onze troepen hieuwen er bij menigte neer en gaven hun geen gelegenheid zich te verzamelen, halt te maken, of van de wagens te springen. Na deze nederlaag verstrooiden zich de overal vandaan samengekomen hulptroepen, en van dezen tijd af hebben de vijanden nooit meer met voltallige troepenmacht tegen ons gestreden.
18. Caesar cognito consilio eorum ad flumen Tamesim in fines Cassivellauni exercitum duxit; quod flumen uno omnino loco pedibus, atque hoc aegre, transiri potest. Eo cum venisset, animum advertit ad alteram fluminis ripam magnas esse copias hostium instructas. Ripa autem erat acutis sudibus praefixis munita, eiusdemque generis sub aqua defixae sudes flumine tegebantur. His rebus cognitis a captivis perfugisque Caesar praemisso equitatu confestim legiones subsequi iussit. Sed ea celeritate atque eo impetu milites ierunt, cum capite solo ex aqua exstarent, ut hostes impetum legionum atque equitum sustinere non possent ripasque dimitterent ac se fugae mandarent.
18. Caesar kende dit besluit en rukte nu met zijn leger op tegen het gebied van Cassivellaunus aan de Tamesis, die men slechts op één punt, en dan nog met moeite, kan oversteken. Daar bemerkte Caesar aan den anderen oever talrijke massa's vijanden in slagorde opgesteld. De oever was door spitse palen, die aan den rand ervan waren ingeslagen, beveiligd; andere palen van dezelfde soort waren in het water zelf ingeheid en hierdoor bedekt. Caesar vernam dat van gevangenen en overloopers; hij zond de ruiterij vooruit en beval, dat de legioenen deze dadelijk zouden volgen. Hoewel tot den hals in het water, rukten onze soldaten met zulk een snelheid en onstuimigheid voorwaarts, dat de vijand den aanval der legioenen en der ruiterij niet kon weerstaan, de oevers prijs gaf en op de vlucht sloeg.
19. Cassivellaunus, ut supra demonstravimus, omni deposita spe contentionis dimissis amplioribus copiis milibus circiter quattuor essedariorum relictis itinera nostra servabat paulumque ex via excedebat locisque impeditis ac silvestribus sese occultabat, atque eis regionibus quibus nos iter facturos cognoverat pecora atque homines ex agris in silvas compellebat et, cum equitatus noster liberius praedandi vastandique causa se in agros eiecerat, omnibus viis semitisque essedarios ex silvis emittebat et magno cum periculo nostrorum equitum cum eis confligebat atque hoc metu latius vagari prohibebat. Relinquebatur ut neque longius ab agmine legionum discedi Caesar pateretur, et tantum in agris vastandis incendiisque faciendis hostibus noceretur, quantum labore atque itinere legionarii milites efficere poterant.
19. Na, als boven gezegd, alle hoop op een beslissend gevecht te hebben opgegeven, zond Cassivellaunus het grootste deel zijner troepen weg, en hield ongeveer vier duizend strijdwagens bij zich, waarmee hij onze marschen in 't oog hield. Hij verwijderde zich slechts op geringen afstand van den heirweg, verschool zich in ontoegankelijke en boschachtige oorden en liet uit alle streken, waardoor wij, zooals hij bemerkt had, onzen weg zouden nemen, het vee en de menschen van de velden naar de bosschen drijven. Wanneer nu onze ruiterij zich wat te driest over de velden uitbreidde om te plunderen en te verwoesten, dan deed hij zijn strijdwagens langs alle wegen en paden uit de bosschen uitrukken en bracht haar door zijn aanval in groot gevaar. Dat schrikte haar af, de plundertochten verder uit te strekken. Er bleef niets anders over, dan dat Caesar de ruiterij niet toeliet zich te ver van het hoofdleger der legioenen te verwijderen, en dat door het verwoesten van het land en het in brand steken van wat brandbaar was den vijanden zooveel schade werd berokkend, als de legioensoldaten door hun inspanning en op den marsch konden doen.
20. Interim Trinobantes, prope firmissima earum regionum civitas, ex qua Mandubracius adulescens Caesaris fidem secutus ad eum in continentem Galliam venerat, cuius pater in ea civitate regnum obtinuerat interfectusque erat a Cassivellauno, ipse fuga mortem vitaverat, legatos ad Caesarem mittunt pollicenturque sese ei dedituros atque imperata facturos; petunt, ut Mandubracium ab iniuria Cassivellauni defendat atque in civitatem mittat, qui praesit imperiumque obtineat. His Caesar imperat obsides quadraginta frumentumque exercitui Mandubraciumque ad eos mittit. Illi imperata celeriter fecerunt, obsides ad numerum frumentumque miserunt.
20. Ondertusschen zonden de Trinobanten, ongeveer de machtigste stam in die streken, uit welken de jonge Mandubracius stamde, die zich onder Caesars bescherming gesteld en tot hem naar Gallië op het vasteland was gekomen, gezanten tot Caesar, beloofden hem onderwerping en gehoorzaamheid en verzochten hem, Mandubracius tegen de gewelddadigheden van Cassivellaunus te beschermen en tot hen te zenden, om aan hun hoofd te staan en het opperbevel te bekleeden. De vader van Mandubracius namelijk was koning der Trinobanten geweest en door Cassivellaunus gedood, hijzelf was door de vlucht aan den dood ontkomen. Caesar verlangde van hen veertig gijzelaars, koorn voor zijn leger en zond Mandubracius tot hen. Zij brachten zijne bevelen spoedig ten uitvoer en zonden gijzelaars in het bepaalde aantal, benevens graan.
21. Trinobantibus defensis adque ab omni militum niuria prohibitis Cenimagni, Segontiaci, Ancalites, Bibroci, Cassi legationibus missis sese Caesari dedumt. Ab his cognoscit non longe ex eo loco oppidum Cassivellauni abesse silvis paludibusque munitum, quo satis magnus hominum pecorisque numerus onvenerit. Oppidum autem Britanni vocant, cum silvas impeditas vallo atque fossa munierunt, quo incursionis hostium vitandae causa convenire consuerunt. Eo proficiscitur cum legionibus: locum reperit egregie natura atque opere munitum; tamen hunc duabus ex partibus oppugnare contendit. Hostes paulisper morati militum nostrorum impetum non tulerunt seseque alia ex parte oppidi eiecerunt. Magnus ibi numerus pecoris repertus, multique in fuga sunt comprehensi atque interfecti.
21. Nadat Caesar de Trinobanten in bescherming had genomen (tegen Cassivellaunus) en hen tegen alle geweld zijner soldaten had beveiligd, zonden ook de Cenimagners, Segontiakers, Ancalieten, Bibrokers, Cassers gezanten aan Caesar en boden hem hun onderwerping aan. Van hen vernam Caesar, dat de stad van Cassivellaunus in de nabijheid was; door bosschen en moerassen beveiligd, was zij het toevluchtsoord voor een groote menigte menschen en vee geworden. "Stad" noemen 't de Britten, wanneer zij ontoegankelijke bosschen door wallen en grachten hebben bevestigd, waarheen zij plegen te vluchten, om zich tegen den vijandelijken inval te beschermen. Daarheen rukte nu Caesar met zijn legioenen op; hij vond de plaats door natuur en kunst uitmuntend bevestigd; toch ondernam hij den aanval van twee kanten. De vijand hield een korten tijd stand, kon echter den aanval onzer soldaten niet uithouden en redde zich aan den anderen kant uit de stad. Een groote menigte vee vond men er; op de vlucht werden velen gegrepen en neergehouwen.
22. Dum haec in his locis geruntur, Cassivellaunus ad Cantium, quod esse ad mare supra demonstravimus, quibus regionibus quattuor reges praeerant, Cingetorix, Carvilius, Taximagulus, Segovax, nuntios mittit atque eis imperat uti coactis omnibus copiis castra navalia de improviso adoriantur atque oppugent. Ei cum ad castra venissent, nostri eruptione facta multis eorum interfectis, capto etiam nobili duce Lugotorige suos incolumes reduxerunt. Cassivellaunus hoc proelio nuntiato tot detrimentis acceptis, vastatis finibus, maxime etiam permotus defectione civitatum legatos per Atrebatem Commium de deditione ad Caesarem mittit. Caesar, cum constituisset hiemare in continenti propter repentinos Galliae motus, neque multum aestatis superesset, atque id facile extrahi posse intellegeret, obsides imperat et quid in annos singulos vectigalis populo Romano Britannia penderet constituit; interdicit atque imperat Cassivellauno, ne Mandubracio neu Trinobantibus noceat.
22. Terwijl dit hier voorviel, zond Cassivellaunus boden naar Cantium, - het landschap dat, als boven gezegd, aan de kust ligt en waarover vier koningen, Cingetorix, Carvilius, Tazimagulus en Segovax regeeren, - en beval hun met hun gansche strijdmacht onverwachts het schepenkamp aan te vallen en te bestormen. Toen zij bij de legerplaats waren gekomen, deden de onzen een uitval, doodden velen hunner, namen ook een voornaam aanvoerder Lugotorix gevangen, waarna zij zonder eenig verlies naar de legerplaats terugtrokken. Op het bericht van dit gevecht zond Cassivellaunus, daar hij zoovele nederlagen had geleden en zijn gebied verwoest was, maar vooral daartoe bewogen door den afval der andere staten, gezanten tot Caesar, om hem door bemiddeling van den Atrebaat Commius zijn onderwerping aan te bieden. Caesar zijnerzijds, besloten wegens de onverwachts in Gallië uitgebroken onlusten den winter op het vasteland door te brengen - de zomer was haast voorbij en de rest zou, begreep hij, gemakkelijk gerekt kunnen worden - beval hem gijzelaars te stellen en bepaalde de schatting, welke Britannië jaarlijks aan Rome moest betalen. Tevens verbood hij Cassivellaunus nadrukkelijk, tegen Mandubracius en de Trinobanten vijandelijkheden te plegen.
23. Obsidibus acceptis exercitum reducit ad mare, naves invenit refectas. His deductis, quod et captivorum magnum numerum habebat, et nonnullae tempestate deperierant naves, duobus commeatibus exercitum reportare instituit. Ac sic accidit, uti ex tanto navium numero tot navigationibus neque hoc neque superiore anno ulla omnino navis, quae milites portaret, desideraretur; at ex eis, quae inanes ex continenti ad eum remitterentur et prioris commeatus eitis militibus et quas postea Labienus faciendas curaverat numero LX, perpaucae locum caperent, reliquae fere omnes reicerentur. Quas cum aliquamdiu Caesar frustra exspectasset, ne anni tempore a navigatione excluderetur, quod aequinoctium suberat, necessario angustius milites collocavit ac summa tranquillitate consecuta, secunda inita cum solvisset vigilia, prima luce terram attigit omnesque incolumes naves perduxit.
23. Nadat de gijzelaars waren in ontvangst genomen, keerde Caesar met zijn leger naar de kust terug, waar hij de schepen gerepareerd vond. Toen zij in het water waren gebracht, verordende hij, dat het leger in twee transporten zou worden teruggevoerd, omdat hij een groote menigte gevangenen had en sommige schepen door den storm verloren waren gegaan. En nu trof het zóó, dat van een zoo groot aantal schepen bij zoovele vaarten, heen en weer, noch in dit, noch in het vorige jaar ook maar één schip met troepen aan boord verloren ging, terwijl daarentegen van de schepen, die leeg van het vasteland terugkeerden, zoowel van die van het eerste transport, nadat de soldaten daar ontscheept waren, als van die, welke Labienus ten getale van zestig later had laten bouwen, zeer weinige de plaats van bestemming bereikten, en de overige bijna alle werden teruggeslagen. Tevergeefs wachtte Caesar eenigen tijd op deze. Opdat hem nu niet bij de naderende dag- en nachtevening door den tijd des jaars de terugvaart onmogelijk werd gemaakt, was hij genoodzaakt zijne soldaten wat beperkter te huiswesten, en stak met het kalmste weder bij het begin der tweede nachtwake in zee. Bij het aanbreken van den dag bereikte hij het land, zonder één schip verloren te hebben.
24. Subductis navibus concilioque Gallorum Samarobrivae peracto, quod eo anno frumentum in Gallia propter siccitates angustius provenerat, coactus est aliter ac superioribus annis exercitum in hibernis collocare legionesque in plures civitates distribuere. Ex quibus unam in Morinos ducendam Gaio Fabio legato dedit, alteram in Nervios Quinto Ciceroni, tertiam in Esubios Lucio Roscio; quartam in Remis cum Tito Labieno in confinio Treverorum hiemare iussit. Tres in Belgis collocavit: eis Marcum Crassum quaestorem et Lucium Munatium Plancum et Gaium Trebonium legatos praefecit. Vnam legionem, quam proxime trans Padum conscripserat, et cohortes V in Eburones, quorum pars maxima est inter Mosam ac Rhenum, qui sub imperio Ambiorigis et Catuvolci erant, misit. Eis militibus Quintum Titurium Sabinum et Lucium Aurunculeium Cottam legatos praeesse iussit. Ad hunc modum distributis legionibus facillime inopiae frumentariae sese mederi posse existimavit. Atque harum tamen omnium legionum hiberna praeter eam, quam Lucio Roscio im pacatissimam et quietissimam partem ducendam dederat, milibus passuum centum continebantur. Ipse interea, quoad legiones collocatas munitaque hiberna cognovisset, in Gallia morari constituit.
24. Nadat Caesar de schepen op het land had laten trekken, hield hij een landdag der Galliërs te Samarobriva en legde dan zijn leger in de winterkwartieren. Doch omdat dat jaar in Gallië wegens de droogte de oogst slecht was uitgevallen, zag hij zich genoodzaakt dat anders in te richten dan gewoonlijk en de legioenen over meer staten te verdeelen. Eén legioen liet hij door den legaat Gajus Fabius naar de Moriners brengen, het tweede door Quintus Cicero naar de Nerviërs, het derde door Lucius Roscius naar de Esubiërs, het vierde moest onder Titus Labienus bij de Remers aan de grenzen der Trevirers overwinteren; drie legioenen, waarover hij het bevel opdroeg aan den quaestor Marcus Crassus en de legaten Lucius Munatius Plancus en Gajus Trebonius, verlegde hij naar België. Eén legioen, dat hij pas aan gene zijde van den Padus (Po) had opgericht, en vijf cohorten zond hij naar de Eburonen, wier land grootendeels tusschen de Maas en den Rijn ligt, en die onder de heerschappij van Ambiorix en Catuvolcus stonden. Aan de spits dezer soldaten stelde hij de legaten Titurius Sabinus en Lucius Aurunculejus Cotta. Door deze verdeeling der legioenen meende Caesar het gemakkelijkst het gebrek aan koorn te kunnen voorkomen. En toch waren de winterkwartieren van alle deze legioenen, behalve van dat, hetwelk onder Lucius Roscius naar het vreedzaamste en rustigste deel van Gallië was gegaan, niet verder dan honderd mijlen van elkander verwijderd. Caesar zelf intusschen besloot zoolang in Gallië te blijven, tot hij zekerheid had, dat de legioenen ondergebracht en de winterkwartieren versterkt waren.
25. Erat in Carnutibus summo loco natus Tasgetius, cuius maiores in sua civitate regnum obtinuerant. Huic Caesar pro eius virtute atque in se benevolentia, quod in omnibus bellis singulari eius opera fuerat usus, maiorum locum restituerat. Tertium iam hunc annum regnantem inimici, multis palam ex civitate eius auctoribus, eum interfecerunt. Defertur ea res ad Caesarem. Ille veritus, quod ad plures pertinebat, ne civitas eorum impulsu deficeret, Lucium Plancum cum legione ex Belgio celeriter in Carnutes proficisci iubet ibique hiemare quorumque opera cognoverat Tasgetium interfectum, hos comprehensos ad se mittere. Interim ab omnibus legatis quaestoreque, quibus legiones tradiderat, certior factus est in hiberna perventum locumque hibernis esse munitum.
25. Bij de Carnuten leefde een man van hoogen adel, Tasgetius met name, wiens voorvaderen in zijn staat de koninklijke heerschappij hadden bezeten. Hem had Caesar, zoowel tot erkenning van zijn vastberadenheid en van zijn goede gezindheid jegens hem, als omdat hij Caesar in al zijn oorlogen uitstekende diensten had bewezen, in de waardigheid zijner vaderen hersteld. Reeds regeerde hij in het derde jaar, als zijn vijanden, zelfs in openlijke verstandhouding met velen zijner medeburgers, hem door moord uit den weg ruimden. Dit werd Caesar bericht, die, daar velen in de zaak waren verwikkeld, vreesde, dat de staat door hen tot afval zou worden verlokt. Daarom beval hij Lucius Plancus, met zijn legioen snel uit België naar het land der Carnuten te rukken, daar zijn winterkwartieren op te slaan en hen, die hij schuldig bevonden had aan den moord van Tasgetius, te grijpen en op te zenden. Middelerwijl ontving hij van alle legaten en quaestoren, aan wie hij de legioenen had toevertrouwd, bericht, dat men in de winterkwartieren was aangekomen en die met versterkingen had voorzien.
26. Diebus circiter XV, quibus in hiberna ventum est, initium repentini tumultus ac defectionis ortum est ab Ambiorige et Catuvolco; qui, cum ad fines regni sui Sabino Cottaeque praesto fuissent frumentumque in hiberna comportavissent, Indutiomari Treveri nuntiis impulsi suos concitaverunt subitoque oppressis lignatoribus magna manu ad castra oppugnatum venerunt. Cum celeriter nostri arma cepissent vallumque adscendissent atque una ex parte Hispanis equitibus emissis equestri proelio superiores fuissent, desperata re hostes suos ab oppugnatione reduxerunt. Tum suo more conclamaverunt, uti aliqui ex nostris ad colloquium prodiret: habere sese, quae de re communi dicere vellent, quibus rebus controversias minui posse sperarent.
26. Vijftien dagen ongeveer, nadat men de winterkwartieren had betrokken, gaven Ambiorix en Catuvolcus het teeken tot plotselingen opstand en afval. Zij hadden zich weliswaar op de grens van hun gebied ter beschikking gesteld van Sabinus en Cotta en koorn in de legerplaats geleverd, maar thans brachten zij, door boodschappen van den Trevirer Indutiomarus daartoe aangezet, de hunnen in oproer, overvielen plotseling onze houthakkers en verschenen met veel volk voor onze legerplaats, om ze te bestormen. Snel grepen de onzen naar de wapenen en bezetten den wal; de Spaansche ruiters deden aan den eenen kant een uitval en bleven overwinnaars in een gevecht met de vijandelijke ruiterij. Wanhopende aan hun zaak lieten de vijanden van de bestorming af. Toen schreeuwden zij luide naar hun gewoonte, dat eenigen der onzen uit de legerplaats zouden komen tot een onderhoud; zij hadden mededeelingen te doen in beider belang, waardoor, zooals zij hoopten, de geschillen konden worden bijgelegd.
27. Mittitur ad eos colloquendi causa Gaius Arpineius, eques Romanus, familiaris Quinti Tituri, et Quintus Iunius ex Hispania quidam, qui iam ante missu Caesaris ad Ambiorigem ventitare consuerat; apud quos Ambiorix ad hunc modum locutus est: Sese pro Caesaris in se beneficiis plurimum ei confiteri debere, quod eius opera stipendio liberatus esset, quod Aduatucis, finitimis suis, pendere consuesset, quodque ei et filius et fratris filius ab Caesare remissi essent, quos Aduatuci obsidum numero missos apud in servitute et catenis tenuissent; neque id, quod fecerit de oppugnatione castrorum, aut iudicio aut voluntate sua fecisse, sed coactu civitatis, suaque esse eiusmodi imperia, ut non minus haberet iuris in se multitudo quam ipse in multitudinem. Civitati porro hanc fuisse belli causam, quod repentinae Gallorum coniurationi resistere non potuerit. Id se facile ex humilitate sua probare posse, quod non adeo sit imperitus rerum ut suis copiis populum Romanum superari posse confidat. Sed esse Galliae commune consilium: omnibus hibernis Caesaris oppugnandis hunc esse dictum diem, ne qua legio alterae legioni subsidio venire posset. Non facile Gallos Gallis negare potuisse, praesertim cum de recuperanda communi libertate consilium initum videretur. Quibus quoniam pro pietate satisfecerit, habere nunc se rationem offici pro beneficiis Caesaris: monere, orare Titurium pro hospitio, ut suae ac militum saluti consulat. Magnam manum Germanorum conductam Rhenum transisse; hanc adfore biduo. Ipsorum esse consilium, velintne priusquam finitimi sentiant eductos ex hibernis milites aut ad Ciceronem aut ad Labienum deducere, quorum alter milia passuum circiter quinquaginta, alter paulo amplius ab eis absit. Illud se polliceri et iureiurando confirmare tutum iter per fines daturum. Quod cum faciat, et civitati sese consulere, quod hibernis levetur, et Caesari pro eius meritis gratiam referre. Hac oratione habita discedit Ambiorix.
27. Men zond tot dit onderhoud Gajus Arpinejus, een Romeinsch ridder en vriend van Quintus Titurius, en een Spanjaard Quintus Junius, die reeds vroeger in opdracht van Caesar dikwijls met Ambiorix had verkeerd. Tot hen sprak Ambiorix op deze wijze: "Hij bekende, Caesar zeer veel verplicht te zijn voor diens bewijzen van welwillendheid. Want door hem was hij van de schatting, die hij den Aduatuken, zijn naburen, tot dusver had moeten betalen, bevrijd; Caesar had hem zijn zoon en zijn neef weergegeven, die de Aduatuken als gijzelaars hadden gekregen en als slaven en gevangenen hadden behandeld. Den aanval op de Romeinsche legerplaats had hij niet naar eigen besluit en wil, maar door zijn volk gedwongen ondernomen, en zijn heerschappij was van dien aard, dat de groote menigte niet minder macht had over hem, dan hij over de massa. Verder was voor zijn volk dit de reden van den oorlog geweest, dat het zich niet tegen de plotselinge schildverheffing der Galliërs had kunnen verzetten. Daarvoor was zijn eigen onmacht het beste bewijs; want hij was niet zoo kortzichtig, om zich in te beelden, dat hij Rome met zijn macht kon overwinnen. Het was echter een algemeen besluit van alle Galliërs; deze dag was er voor bestemd, om alle winterkwartieren van Caesar te gelijk aan te grijpen, opdat niet het eene legioen aan het andere kon te hulp komen. Galliërs hadden het anderen Galliërs niet gemakkelijk kunnen weigeren, vooral, daar het bij dit besluit scheen te handelen om het herstel der algemeene vrijheid. Voor hen had hij nu als vaderlander genoeg gedaan; thans hield hij rekening met zijn verplichtingen aan Caesar voor diens bewijzen van welwillendheid; hij vermaande en smeekte Titurius bij zijn gastvriendschap, bedacht te zijn op zijn redding en die zijner soldaten. Een groote schaar voor loon gehuurde Germanen was over den Rijn gegaan; binnen twee dagen zouden zij hier zijn. De Romeinen zelf hadden te beslissen, of zij niet, voor de naburen het bemerkten, de troepen uit de winterkwartieren en naar Cicero of Labienus zouden voeren, van wie de een ongeveer vijftig mijlen, de ander iets verder van hen verwijderd was. Hij voor zich gaf de belofte en verzekerde onder eede, dat hij hun een veiligen doortocht door zijn gebied zou verschaffen. Dat doende zorgde hij voor het belang van zijn volk, dat daardoor van den last der winterkwartieren werd bevrijd, en toonde hij zich dankbaar aan Caesar wegens diens aan hen bewezen diensten." Na deze rede verwijderde Ambiorix zich.
28. Arpineius et Iunius, quae audierunt, ad legatoc deferunt. Illi repentina re perturbati, etsi ab hoste ea dicebantur, tamen non neglegenda existimabant maximeque hac re permovebantur, quod civitatem ignobilem atque humilem Eburonum sua sponte populo Romano bellum facere ausam vix erat credendum. Itaque ad consilium rem deferunt magnaque inter eos exsistit controversia. Lucius Aurunculeius compluresque tribuni militum et primorum ordinum centuriones nihil temere agendum neque ex hibernis iniussu Caesaris discedendum existimabant: quantasvis [magnas] copias etiam Germanorum sustineri posse munitis hibernis docebant: rem esse testimonio, quod primum hostium impetum multis ultro vulneribus illatis fortissime sustinuerint: re frumentaria non premi; interea et ex proximis hibernis et a Caesare conventura subsidia: postremo quid esse levius aut turpius, quam auctore hoste de summis rebus capere consilium?
28. Arpinejus en Junius berichtten den legaten, wat zij vernomen hadden. Verbluft door de onverwachte gebeurtenis, meenden zij de mededeelingen, ofschoon zij van den vijand kwamen, echter niet onopgemerkt te moeten laten. Den meesten indruk maakte het op hen, dat het nauwelijks scheen te gelooven, dat het onaanzienlijke en onbeduidende volk der Eburonen 't uit eigen beweging gewaagd had het Romeinsche volk den oorlog aan te doen. De legaten riepen derhalve een krijgsraad bijeen, en hier ontstond een hevige strijd. Lucius Aurunculejus en de meerderheid der krijgstribunen en centurio's van den eersten rang waren van meening, dat men niet te onbezonnen moest handelen en zonder Caesar's bevel de winterkwartieren niet moest verlaten; zij verklaarden, dat men in het verschanste legerkamp zich tegen elke strijdmacht der Germanen, hoe groot ook, kon staande houden; een bewijs daarvoor was de eerste aanval, dien men op het dapperst, en bovendien met groot verlies van den vijand, had afgeweerd. Aan levensmiddelen ontbrak het niet; middelerwijl zou zoowel van de naaste winterkwartieren als van Caesar zelf hulp komen; eindelijk, was was gewetenloozer of schandelijker, dan in zulk een hoogst gewichtige zaak een besluit te nemen overeenkomstig den raad des vijands?
29. Contra ea Titurius sero facturos clamitabat, cum maiores manus hostium adiunctis Germanis convenissent aut cum aliquid calamitatis in proximis hibernis esset acceptum. Brevem consulendi esse occasionem. Caesarem arbitrari profectum in Italiam; neque aliter Calnutcs interficiendi Tasgeti consilium fuisse capturos, neque Eburones, si ille adesset, tanta contemptione nostri ad castra venturos esse. Non hostem auctorem, sed rem spectare: subesse Rhenum; magno esse Germanis dolori Ariovisti mortem et superiores nostras victorias; ardere Galliam tot contumeliis acceptis sub populi Romani imperium redactam superiore gloria rei militaris exstincta. Postremo quis hoc sibi persuaderet, sine certa re Ambiorigem ad eiusmodi consilium descendisse? Suam sententiam in utramque partem esse tutam: si nihil esset durius, nullo cum periculo ad proximam legionem perventuros; si Gallia omnis cum Germanis consentiret, unam esse in celeritate positam salutem. Cottae quidem atque eorum, qui dissentirent, consilium quem habere exitum? In quo si non praesens periculum, at certe longinqua obsidione fames esset timenda.
29. Daartegen ijverde Titurius: "Men zou te laat komen, als zich eerst grootere scharen vijanden, in verbinding met Germanen, hadden vereenigd, of wanneer men in de naaste winterkwartieren een nederlaag had geleden. Kort was de tijd van beraad. Caesar was, zoo meende hij, al naar Italië afgereisd, anders zouden de Carnuten niet het plan hebben opgevat Tasgetius te vermoorden; evenmin zouden de Eburonen, ware Caesar nog in Gallië, met zulk een geringschatting der onzen de legerplaats hebben aangevallen. Hij lette niet op hetgeen de vijand beweerde, maar op den werkelijken toestand. De Rijn was dichtbij, de Germanen waren vol wrok over Ariovistus' dood en onze vroegere overwinningen; Gallië, dat onder zooveel deemoediging door Rome was onderworpen, en zijn ouden krijgsroem had verloren, was hevig verbitterd. Ten slotte, wie kon zich inbeelden, dat Ambiorix zonder zeker te zijn van zijn zaak 't zou gewaagd hebben zulk een besluit te nemen? Zijn voorslag was in ieder der beide mogelijk gevallen het veiligst: was 't er niet zoo erg mee gesteld, dan zou men zonder gevaar het naaste legioen bereiken; maakte geheel Gallië met de Germanen gemeene zaak, dan was door een snellen aftocht alleen redding te vinden. Welk gevolg zou de tegenovergestelde voorslag van Cotta en van de anderen hebben? Dreigde van dat plan geen oogenblikkelijk gevaar, voorzeker was toch een langdurig beleg en als gevolg daarvan hongersnood te vreezen".
30. Hac in utramque partem disputatione habita, cum a Cotta primisque ordinibus acriter resisteretur, "Vincite," inquit, "si ita vultis," Sabinus, et id clariore voce, ut magna pars militum exaudiret; "neque is sum," inquit, "qui gravissime ex vobis mortis periculo terrear: hi sapient; si gravius quid acciderit, abs te rationem reposcent, qui, si per te liceat, perendino die cum proximis hibernis coniuncti communem cum reliquis belli casum sustineant, non reiecti et relegati longe ab ceteris aut ferro aut fame intereant."
30. Nadat over het voor en tegen was gestreden, terwijl Cotta en de centurio's van den eersten rang hardnekkig volhardden bij hun meening, riep Sabinus, en wel met luider stem, zoodat een groot gedeelte der soldaten het hoorde, uit: "gij zult uw zin hebben; ik ben het niet, die het meest onder u het doodsgevaar vrees. De soldaten zullen verstandiger zijn en van u rekenschap vorderen, indien ons een ongeluk overkomt, zij, die, hadt gij er u niet tegen verzet, reeds overmorgen in het volgende winterkwartier aangekomen, met hun makkers vereenigd, het oorlogslot met hen zouden kunnen deelen, en niet, verwijderd en gescheiden, ver van de anderen door het zwaard of door den honger zouden omkomen."
31. Consurgitur ex consilio; comprehendunt utrumque et orant, ne sua dissensione et pertinacia rem in summum periculum deducat: facilem esse rem, seu maneant, seu proficiscantur, si modo unum omnes sentiant ac probent; contra in dissensione nullam se salutem perspicere. Res disputatione ad mediam noctem perducitur. Tandem dat Cotta permotus manus: superat sententia Sabini. Pronuntiatur prima luce ituros. Consumitur vigiliis reliqua pars noctis, cum sua quisque miles circumspiceret, quid secum portare posset, quid ex instrumento hibernorum relinquere cogeretur. Omnia excogitantur, quare nec sine periculo maneatur, et languore militum et vigiliis periculum augeatur. Prima luce sic ex castris proficiscuntur, ut quibus esset persuasum non ab hoste, sed ab homine amicissimo Ambiorige consilium datum, longissimo agmine maximisque impedimentis.
31. De krijgsraad werd opgeheven. Men vatte beide legaten bij de hand en smeekte hen, door hun tweedracht en halsstarrigheid den toestand niet allergevaarlijkst te maken. Of men bleef, of opbrak, de toestand was zonder gevaar, indien slechts allen eenstemmig en eendrachtig waren; in verdeeldheid daarentegen was geen heil te zien. De redetwist duurde tot middernacht. Eindelijk liet Cotta zich bewegen toe te geven. De voorslag van Sabinus zegevierde; er werd bekend gemaakt, dat men met het aanbreken van den dag zou opbreken. De rest van den nacht werd wakende doorgebracht, daar elk soldaat zijn goed monsterde, om te zien, wat hij kon meenemen, of wat hij van zijn winteruitrusting moest achterlaten. Men zocht alle redenen uit te denken, waarom het gevaarlijk zou zijn te blijven en waarom het gevaar door de afmatting en de voortdurende nachtwaken der troepen nog zou stijgen. Met het krieken van den dag rukte men de legerplaats uit op een wijze, alsof de raad daartoe niet door een vijand, maar door Ambiorix als den besten vriend gegeven waren, namelijk in een zeer lange kolonne en met een ongehoord grooten tros.
32. At hostes, posteaquam ex nocturno fremitu vigiliisque de profectione eorum senserunt, collocatis insidiis bipertito in silvis opportuno atque occulto loco a milibus passuum circiter duobus Romanorum adventum exspectabant, et cum se maior pars agminis in magnam convallem demisisset, ex utraque parte eius vallis subito se ostenderunt novissimosque premere et primos prohibere ascensu atque iniquissimo nostris loco proelium committere coeperunt.
32. Nadat de vijanden aan het rumoer en aan de drukte gedurende den nacht hadden bemerkt, dat men zich tot den aftocht gereed maakte, verdeelden zij hun leger in tweeën, legden in de bosschen op een geschikte en verborgen plaats een hinderlaag en wachtten daar, ongeveer twee mijlen van de legerplaats, de aankomst der Romeinen af. Toen nu het grootste deel van ons leger in een lang dal was afgedaald, kwamen onze vijanden plotseling aan beide zijden van dat dal te voorschijn, begonnen de achterhoede in het nauw te brengen, de spits te verhinderen den tegenoverliggenden bergpas te bestijgen en grepen nu de onzen op een voor hen allerongunstigst terrein aan.
33. Tum demum Titurius, qui nihil ante providisset, trepidare et concursare cohortesque disponere, haec tamen ipsa timide atque ut eum omnia deficere viderentur; quod plerumque eis accidere consuevit, qui in ipso negotio consilium capere coguntur. At Cotta, qui cogitasset haec posse in itinere accidere atque ob eam causam profectionis auctor non fuisset, nulla in re communi saluti deerat et in appellandis cohortandisque militibus imperatoris et in pugna militis officia praestabat. Cum propter longitudinem agminis minus facile omnia per se obire et, quid quoque loco faciendum esset, providere possent, iusserunt pronuntiare, ut impedimenta relinquerent atque in orbem consisterent. Quod consilium etsi in eiusmodi casu reprehendendum non est, tamen incommode accidit: nam et nostris militibus spem minuit et hostes ad pugnam alacriores effecit, quod non sine summo timore et desperatione id factum videbatur. Praeterea accidit, quod fieri necesse erat, ut vulgo milites ab signis discederent, quae quisque eorum carissima haberet, ab impedimentis petere atque arripere properaret, clamore et fletu omnia complerentur.
33. Thans eerst werd Titurius, die op niets vooruit bedacht was geweest, onrustig, liep haastig heen en weder, liet de cohorten in gevechtstelling opmarcheeren, maar hij deed zelfs dit zoo angstig, dat het scheen, of hij het hoofd had verloren, zooals dat gewoonlijk overkomt aan menschen, die midden in het handelen een besluit moeten nemen. Cotta daarentegen, die aan de mogelijkheid van zulk eene gebeurtenis op den marsch had gedacht en daarom den aftocht uit de legerplaats had afgekeurd, was in alle opzichten bedacht op aller redding; in het toespreken en opwekken der soldaten vervulde hij de plichten eens veldheers, in het gevecht die van een gewoon soldaat. Daar zij beiden wegens de lengte van de kolonne niet goed alles persoonlijk konden doen en ook niet konden overzien, wat op elk punt moest verricht worden, gaven zij bevel, de bagage achter te laten en een carré te vormen. En ofschoon nu in zulk een geval deze maatregel juist niet te berispen is, zoo had 't toch dit nadeel, dat het vertrouwen onzer soldaten er door werd verzwakt en de vijand te overmoediger werd, omdat dit besluit niet dan door de uiterste vrees en vertwijfeling scheen ingegeven te zijn. Daarbij kwam nog, wat niet kon uitblijven, dat namelijk de soldaten overal de gelederen verlieten en naar de bagage ijlden, om daarvan weg te halen en weg te slepen, wat ieder van hen het liefst was. De lucht werd vervuld van geschreeuw en gejammer.
34. At barbaris consilium non defuit. Nam duces eorum tota acie pronuntiare iusserunt, ne quis ab loco discederet: illorum esse praedam atque illis reservari quaecumque Romani reliquissent: proinde omnia in victoria posita existimarent. Erant et virtute et studio pugnandi pares; nostri, tametsi ab duce et a fortuna deserebantur, tamen omnem spem salutis in virtute ponebant, et quotiens quaeque cohors procurrerat, ab ea parte magnus numerus hostium cadebat. Qua re animadversa Ambiorix pronuntiari iubet, ut procul tela coniciant neu propius accedant et, quam in partem Romani impetum fecerint, cedant (levitate armorum et cotidiana exercitatione nihil eis noceri posse), rursus se ad signa recipientes insequantur.
34. Maar de barbaren namen ook hun maatregelen. Hun aanvoerders lieten in 't gansche leger bekend maken, dat niemand van zijn plaats zou gaan; alles wat de Romeinen hadden achtergelaten was en bleef hun buit; zij moesten deswege bedenken, dat alles van de overwinning afhing. De onzen waren door dapperheid en getal tegen den strijd opgewassen. Schoon door hun veldheer en door het geluk verlaten, stelden zij echter hun gansche hoop op hun dapperheid; telkens waar een cohorte uit het carré vooruitstormde, daar richtte zij een bloedbad onder de vijanden aan. Toen Ambiorix dit bemerkte, gaf hij bevel, de Romeinen alleen uit de verte te beschieten, hen niet te dicht te naderen, en waar zij ten aanval voorwaarts drongen, terug te wijken; bij hun lichte wapenrusting en dagelijksche oefening konden de Romeinen hun geen nadeel doen; begaven dezen zich weder naar hun vanen terug, dan moesten zij hen vervolgen.
35. Quo praecepto ab eis diligentissime observato, cum quaepiam cohors ex orbe excesserat atque impetum fecerat, hostes velocissime refugiebant. Interim eam partem nudari necesse erat et ab latere aperto tela recipi. Rursus cum in eum locum unde erant egressi reverti coeperant, et ab eis qui cesserant et ab eis qui proximi steterant circumveniebantur; sin autem locum tenere vellent, nec virtuti locus relinquebatur, neque ab tanta multitudine coniecta tela conferti vitare poterant. Tamen tot incommodis conflictati, multis vulneribus acceptis resistebant et magna parte diei consumpta, cum a prima luce ad horam octavam pugnaretur, nihil quod ipsis esset indignum committebant. Tum Tito Balventio, qui superiore anno primum pilum duxerat, viro forti et magnae auctoritatis, utrumque femur tragula traicitur; Quintus Lucanius, eiusdem ordinis, fortissime pugnans, dum circumvento filio subvenit, interficitur; Lucius Cotta legatus omnes cohortes ordinesque adhortans in adversum os funda vulneratur.
35. Dit bevel werd op 't nauwkeurigst opgevolgd. Zoodra en telkens als een cohorte uit het carré ten aanval voorwaarts rukte, namen de vijanden snel de wijk. Ondertusschen moest zulk een cohorte noodzakelijk zich blootgeven en haar open flank prijsgeven aan de vijandelijke werpspiesen. Begon zij dan weder naar haar oorspronkelijke stelling in het carré terug te keeren, dan werd zij zoowel door de achteruitgewekenen als door de in de nabijheid staan gebleven vijanden omsingeld. Wilde men echter in het carré blijven staan, dan had men noch gelegenheid zijn dapperheid te toonen, noch, zich in gesloten linie te beveiligen tegen de door zulk een overmacht geworpen spiesen. Toch hielden de onzen, trots zooveel tegenspoed, trots talrijke wonden stand en hadden, toen reeds een groot deel van den dag was verstreken - de slag duurde van het aanbreken van den morgen tot de achtste ure - niets gedaan, wat hunner onwaardig was. Nu werd Titus Balventius, die in het vorige jaar de aanvoerder der eerste centurie geweest was, een man van groote dapperheid en van hoog aanzien, met een werpspies door beide dijen geschoten. Quintus Lucanius, die denzelfden rang bekleedde, vond, met ongemeene dapperheid strijdende, den dood, terwijl hij zijn door den vijand omringden zoon te hulp kwam, en de legaat Lucius Cotta werd op het oogenblik, dat hij van cohorte tot cohorte, van centurie tot centurie ging, om ze aan te moedigen, door een slingersteen vlak in 't gezicht gewond.
36. His rebus permotus Quintus Titurius, cum procul Ambiorigem suos cohortantem conspexisset, interpretem suum Gnaeum Pompeium ad eum mittit rogatum ut sibi militibusque parcat. Ille appellatus respondit: si velit secum colloqui, licere; sperare a multitudine impetrari posse, quod ad militum salutem pertineat; ipsi vero nihil nocitum iri, inque eam rem se suam fidem interponere. Ille cum Cotta saucio communicat, si videatur, pugna ut excedant et cum Ambiorige una colloquantur: sperare ab eo de sua ac militum salute impetrari posse. Cotta se ad armatum hostem iturum negat atque in eo perseverat.
36. Dit alles bewoog Quintus Titurius, aan Ambiorix, dien hij in de verte zijn troepen zag toespreken, zijn tolk Gnaeus Pompejus te zenden, met de bede, hem, Titurius, en zijn soldaten te sparen. Ambiorix gaf op deze bede ten antwoord, dat hij hem een onderhoud wilde toestaan; hij hoopte van zijn volk gedaan te kunnen krijgen, dat de soldaten werden verschoond; Titurius zelf zou geen leed geschieden; daarop gaf hij hem zijn woord. Titurius deelde dit den gewonden Cotta mede, en vroeg hem, of het niet raadzaam scheen, dat zij beiden uit het gevecht zouden gaan en met Ambiorix spreken; hij hoopte genade voor zich en de troepen te verkrijgen. Cotta verklaarde, dat hij niet tot een gewapenden vijand ging, en hij bleef daarbij.
37. Sabinus quos in praesentia tribunos militum circum se habebat et primorum ordinum centuriones se sequi iubet et, cum propius Ambiorigem accessisset, iussus arma abicere imperatum facit suisque ut idem faciant imperat. Interim, dum de condicionibus inter se agunt longiorque consulto ab Ambiorige instituitur sermo, paulatim circumventus interficitur. Tum vero suo more victoriam conclamant atque ululatum tollunt impetuque in nostros facto ordines perturbant. Ibi Lucius Cotta pugnans interficitur cum maxima parte militum. Reliqui se in castra recipiunt unde erant egressi. Ex quibus Lucius Petrosidius aquilifer, cum magna multitudine hostium premeretur, aquilam intra vallum proiecit; ipse pro castris fortissime pugnans occiditur. Illi aegre ad noctem oppugnationem sustinent; noctu ad unum omnes desperata salute se ipsi interficiunt. Pauci ex proelio lapsi incertis itineribus per silvas ad Titum Labienum legatum in hiberna perveniunt atque eum de rebus gestis certiorem faciunt.
37. Sabinus beval aan de krijgstribunen en centurio's van den hoogsten rang, die juist in zijn nabijheid waren, hem te volgen. Toen hij Ambiorix was genaderd, werd hem gelast de wapenen af te leggen; hij gaf er gehoor aan en beval den zijnen hetzelfde te doen. Terwijl men nu met elkander over de voorwaarden onderhandelde en Ambiorix met opzet het onderhoud rekte, werd Titurius intusschen langzamerhand omringd en eindelijk neergestooten. Nu echter deden de vijanden naar hun gewoonte een overwinningskreet hooren, hieven een gehuil aan, vielen de onzen aan en brachten de gelederen in wanorde. Hier vielen Lucius Cotta en het grootste deel der soldaten, met de wapenen in de vuist; de overigen trokken zich in de verlaten legerplaats terug. De adelaardrager Lucius Petrosidius, door een overmacht van vijanden in 't nauw gebracht, wierp den adelaar over den wal in de legerplaats en stierf vóór de legerplaats den heldendood. Met moeite verdedigden zij de legerplaats, tot de nacht inviel. Zonder uitzondering beroofden zich allen, aan redding wanhopende, in den nacht van het leven. Weinigen, die uit den slag zelf waren ontkomen, bereikten langs onbetrouwbare wegen door de bosschen de winterkwartieren van den legaat Titus Labienus en berichtten hem, wat geschied was.
38. Hac victoria sublatus Ambiorix statim cum equitatu in Aduatucos, qui erant eius regno finitimi, proficiscitur; neque noctem neque diem intermittit peditatumque subsequi iubet. Re demonstrata Aduatucisque concitatis postero die in Nervios pervenit hortaturque, ne sui in perpetuum liberandi atque ulciscendi Romanos pro eis quas acceperint iniuriis occasionem dimittant : interfectos esse legatos duos magnamque partem exercitus interisse demonstrat; nihil esse negoti subito oppressam legionem quae cum Cicerone hiemet interfici; se ad eam rem profitetur adiutorem. Facile hac oratione Nerviis persuadet.
38. Trotsch op deze overwinning trok Ambiorix terstond op met zijn ruiterij naar de Aduatuken, zijn naburen, zette zijn marsch dag en nacht voort, en beval het voetvolk hem te volgen. Na door zijn voorstelling der zaak de Aduatuken te hebben meegesleep, begaf hij zich den volgenden dag naar de Nerviërs en wekte hen op, de gelegenheid niet ongebruikt te laten, om zich voor altijd vrij te maken en zich voor het geleden onrecht op de Romeinen te wreken; hij wees er op, dat twee legaten waren gebleven, dat een groot deel van het leger was vernietigd; het was gemakkelijk om het legioen van Cicero in zijn winterkwartier plotseling te overweldigen en hen af te maken. Hij bood hun hiertoe zijn hulp aan. Het viel hem niet moeilijk, door deze voorstellingen de Nerviërs over te halen.
39. Itaque confestim dimissis nuntiis ad Ceutrones, Grudios, Levacos, Pleumoxios, Geidumnos, qui omnes sub eorum imperio sunt, quam maximas manus possunt cogunt et de improviso ad Ciceronis hiberna advolant nondum ad eum fama de Tituri morte perlata. Huic quoque accidit, quod fuit necesse, ut nonnulli milites, qui lignationis munitionisque causa in silvas discessissent, repentino equitum adventu interciperentur. His circumventis magna manu Eburones, Nervii, Aduatuci atque horum omnium socii et clientes legionem oppugnare incipiunt. Nostri celeriter ad arma concurrunt, vallum conscendunt. Aegre is dies sustentatur, quod omnem spem hostes in celeritate ponebant atque hanc adepti victoriam in perpetuum se fore victores confidebant.
39. Zij zonden derhalve terstond boden naar hun onderdanen, de Ceutronen, Grudiërs, Levakers, Pleumoxiërs, Geidumners, brachten zooveel troepen mogelijk tezamen en vertoonden zich snel en onvoorziens voor Cicero's legerplaats, nog voor het gerucht van Titurius' dood tot hem was doorgedrongen. Ook hem overkwam, wat niet anders kon, dat namelijk eenige soldaten, die in het bosch gegaan waren om hout te halen voor de verschansingen, door de plotselinge komst der ruiters werden afgesneden. Hierop begonnen de Eburonen, Nerviërs, Aduatukers en al hun bondgenoten en onderdanen met een groote macht den aanval op het legioen. De onzen ijlden snel naar de wapenen en bezetten den wal. Met moeite hield met men het dien dag uit, omdat de vijanden hun gansche hoop op een spoedig succes stelden en, hadden zij hier de overwinning behaald, vast vertrouwden, voor altijd overwinnaars te zullen zijn.
40. Mittuntur ad Caesarem confestim ab Cicerone litterae magnis propositis praemiis, si pertulissent : obsessis omnibus viis missi intercipiuntur. Noctu ex materia, quam munitionis causa comportaverant, turres admodum CXX excitantur incredibili celeritate; quae deesse operi videbantur, perficiuntur. Hostes postero die multo maioribus coactis copiis castra oppugnant, fossam complent. Eadem ratione, qua pridie, ab nostris resistitur. Hoc idem reliquis deinceps fit diebus. Nulla pars nocturni temporis ad laborem intermittitur; non aegris, non vulneratis facultas quietis datur. Quaecumque ad proximi diei oppugnationem opus sunt noctu comparantur; multae praeustae sudes, magnus muralium pilorum numerus instituitur; turres contabulantur, pinnae loricaeque ex cratibus attexuntur. Ipse Cicero, cum tenuissima valetudine esset, ne nocturnum quidem sibi tempus ad quietem relinquebat, ut ultro militum concursu ac vocibus sibi parcere cogeretur.
40. Dadelijk zond Cicero bericht aan Caesar, terwijl hij den overbrengers groote belooningen in ´t vooruitzicht stelde voor de richtige bezorging. Alle wegen waren echter bezet, en zoo werden de boden opgevangen. In den nacht richtte men van het hout, dat tot verschansingen van de legerplaats was bijeenverzameld, met ongeloofelijke snelheid ongeveer honderd twintig torens op en voltooide, wat nog aan het versterkingswerk scheen te ontbreken. Den volgenden dag bestormde de vijand met met nog veel grootere strijdkrachten, die hij intusschen had bijeengebracht, opnieuw de legerplaats en trachtte de gracht dicht te werpen. De onzen boden op dezelfde wijze als den vorigen dag weerstend. En zoo ging het alle volgende dagen voort. Geen oogenblik van den nacht werd de arbeid gestaakt; noch zieken, noch gezonden vergunde men rust. Alle noodige maatregelen tegen den aanval van den volgenden dag werden 's nachts getroffen; een menigte aan de spits aangebrande palen en werpspiesen ter verdediging der muren in massa vervaardigd, de torens met planken belegd, tinnen en borstweringen van vlechtwerk gemaakt. Cicero zelf gunde zich, niettegenstaande zijn zwakke gezondheid, niet eens nachtrust, zoodat hij zelfs door de zich om hem heen dringende en smeekende soldaten gedwongen werd zich te sparen.
41. Tunc duces principesque Nerviorum qui aliquem sermonis aditum causamque amicitiae cum Cicerone habebant colloqui sese velle dicunt. Facta potestate eadem quae Ambiorix cum Titurio egerat commemorant: omnem esse in armis Galliam; Germanos Rhenum transisse; Caesaris reliquorumque hiberna oppugnari. Addunt etiam de Sabini morte : Ambiorigem ostentant fidei faciendae causa. Errare eos dicunt, si quidquam ab his praesidi sperent, qui suis rebus diffidant; sese tamen hoc esse in Ciceronem populumque Romanum animo, ut nihil nisi hiberna recusent atque hanc inveterascere consuetudinem nolint: licere illis incolumibus per se ex hibernis discedere et quascumque in partes velint sine metu proficisci. Cicero ad haec unum modo respondit : non esse consuetudinem populi Romani accipere ab hoste armato condicionem; si ab armis discedere velint, se adiutore utantur legatosque ad Caesarem mittant; sperare pro eius iustitia, quae petierint, impetraturos.
41. De aanvoerders en vorsten der Nerviërs, die meenden er eenige aanspraak op te hebben en in vriendschappelijke betrekking met Cicero stonden, toonden nu hun verlangen, een onderhoud met hem te hebben, dat hun werd toegestaan. Wat Ambiorix met Titurius had besproken, voerden ook zij aan: "Geheel Gallië was in de wapenen; de Germanen waren over den Rijn gegaan; de winterkwartieren van Caesar en zijn legaten werden bestormd. Buitendien deden zij nog mededelingen over den dood van Sabinus en beriepen zich op Ambiorix, om vertrouwen te wekken. "Het was, zoo zeiden zei, een dwaling, wanneer men van hen nog hulp verwachtte, die zelf alle hoop hadden opgegeven. Echter waren zij Cicero en het Romeinse volk geenszins slechtgezind; slechts de winterkwartieren lieten zij zich niet welgevallen; dat mocht geen ingewortelde gewoonte worden. Hunnentwege konden de Romeinen ongehinderd de winterkwartieren verlaten en onbevreesd afmarcheeren, waarheen zij wilden." Op dit alles antwoordde Cicero slechts dit alleen: dat het Romeinse volk zich van een gewapenden vijand geen voorwaarden placht te laten voorschrijven; wilden zij de wapenen nederleggen, dan konden zij van zijn bemiddeling gebruik maken en gezanten aan Caesar zenden; hij hoopte van Caesars rechtvaardigheid, dat zij hun verzoek ingewilligd zouden krijgen.
42. Ab hac spe repulsi Nervii vallo pedum IX et fossa pedum XV hiberna cingunt. Haec et superiorum annorum consuetudine ab nobis cognoverant et, quos clam de exercitu habebant captivos, ab eis docebantur; sed nulla ferramentorum copia quae esset ad hunc usum idonea, gladiis caespites circumcidere, manibus sagulisque terram exhaurire nitebantur. Qua quidem ex re hominum multitudo cognosci potuit : nam minus horis tribus milium pedum XV in circuitu munitionem perfecerunt reliquisque diebus turres ad altitudinem valli, falces testudinesque, quas idem captivi docuerant, parare ac facere coeperunt.
42. Daar de Nerviërs zich alzoo in hun verwachting bedrogen zagen, sloten zij ons winterkwartier met een wal van negen voet hoog en een gracht van 15 voet breed in. Dat hadden ze door hun verkeer met ons in de laatste jaren van ons afgezien; ook hadden zij eenige gevangenen van ons leger, die hen op de hoogte stelden. Echter moesten zij, uit gebrek aan de daartoe noodige ijzeren werktuigen, met hun zwaarden de graszoden uitsteken en den grond met hun handen en in hun mantels er uit halen. Uit dezen arbeid kon men tot hun groot aantal besluiten, want in minder dan drie uren hadden zij een versterkingslinie van vijftien mijlen in omtrek voltooid. De volgende dagen vingen zij aan, torens in verhouding tot de hoogte van onzen wal, muurhaken en schutdaken gereed te maken en te vervaardigen, eveneens volgens aanwijzing der gevangenen.
43. Septimo oppugnationis die maximo coorto vento ferventes fusili ex argilla glandes fundis et fervefacta iacula in casas, quae more Gallico stramentis erant tectae, iacere coeperunt. Hae celeriter ignem comprehenderunt et venti magnitudine in omnem locum castrorum distulerunt. Hostes maximo clamore sicuti parta iam atque explorata victoria turres testudinesque agere et scalis vallum ascendere coeperunt. At tanta militum virtus atque ea praesentia animi fuit, ut, cum undique flamma torrerentur maximaque telorum multitudine premerentur suaque omnia impedimenta atque omnes fortunas conflagrare intellegerent, non modo demigrandi causa de vallo decederet nemo, sed paene ne respiceret quidem quisquam, ac tum omnes acerrime fortissimeque pugnarent. Hic dies nostris longe gravissimus fuit; sed tamen hunc habuit eventum, ut eo die maximus numerus hostium vulneraretur atque interficeretur, ut se sub ipso vallo constipaverant recessumque primis ultimi non dabant. Paulum quidem intermissa flamma et quodam loco turri adacta et contingente vallum tertiae cohortis centuriones ex eo, quo stabant, loco recesserunt suosque omnes removerunt, nutu vocibusque hostes, si introire vellent, vocare coeperunt; quorum progredi ausus est nemo. Tum ex omni parte lapidibus coniectis deturbati, turrisque succensa est.
43. Op den zevenden dag der belegering stak er een geduchte storm op. De vijanden begonnen gloeiende kogels van klei en gloeiende werpspiesen op onze barakken te slingeren, die naar Gallische wijze met stroo gedekt waren. Deze vatten snel vuur en brachten het door den heftigen wind naar alle kanten van de legerplaats. Nu begonnen de vijanden, alsof de overwinning al behaald en beslist was, onder groot geschreeuw de torens en stormdagen in beweging te brengen en den wal met ladders te beklimmen. Maar hier bleek de buitengewone dapperheid en tegenwoordigheid van geest van onze soldaten. Ofschoon zij van alle kanten door de vlammen werden gezengd en door een hagelbui van werpspiesen overstelpt; ofschoon zij al hun bagage, hun ganschen rijkdom, zagen verbranden, liep niemand van den wal weg om zijn post te verlaten, zelfs zag er nauwelijks een om; maar allen vochten nu eerst recht met de grootste hardnekkigheid en dapperheid. Dit was voor de onzen verreweg de zwaarste dag; doch hij eindigde daarmee, dat een groote menigte vijanden werd gewond en gedood, daar zij zich dicht onder den wal hadden opeengedrongen en de achtersten aan hen, die in de eerste gelederen stonden, elken stap achterwaarts onmogelijk maakten. Toen de brand een weinig bedaard was en een toren ergens vlak tegen den wal was gebracht, trokken de centurio's der derde cohorte hun manschappen van hun standplaats terug en begonnen met wenken en toeroepen de vijanden uit te dagen, toch binnen te komen. Maar niemand waagde een stap voorwaarts te doen. Toen werden zij van alle kanten met steenen geworpen, van den toren verjaagd en deze in brand gestoken.
44. Erant in ea legione fortissimi viri, centuriones, qui primis ordinibus appropinquarent, Titus Pullo et Lucius Vorenus. Hi perpetuas inter se controversias habebant, quinam anteferretur, omnibusque annis de locis summis simultatibus contendebant. Ex his Pullo, cum acerrime ad munitiones pugnaretur, "Quid dubitas," inquit, " Vorene? aut quem locum tuae probandae virtutis exspectas ? hic dies de nostris controversiis iudicabit." Haec cum dixisset, procedit extra munitiones quaque pars hostium confertissma est visa irrumpit. Ne Vorenus quidem tum sese vallo continet, sed omnium veritus existi mationem subsequitur. Mediocri spatio relicto Pullo pilum in hostes immittit atque unum ex multitudine procurrentem traicit; quo percusso et exanimato hunc scutis protegunt, in hostem tela universi coniciunt neque dant regrediendi facultatem. Transfigitur scutum Pulloni et verutum in balteo defigitur. Avertit hic casus vaginam et gladium educere conanti dextram moratur manum, impeditumque hostes circumsistunt. Succurrit inimicus illi Vorenus et laboranti subvenit. Ad hunc se confestim a Pullone omnis multitudo convertit: illum veruto arbitrantur occisum. Gladio comminus rem gerit Vorenus atque uno interfecto reliquos paulum propellit; dum cupidius instat, in locum deiectus inferiorem concidit. Huic rursus circumvento fert subsidium Pullo, atque ambo incolumes compluribus interfectis summa cum laude sese intra munitiones recipiunt. Sic fortuna in contentione et certamine utrumque versavit, ut alter alteri inimicus auxilio salutique esset, neque diiudicari posset, uter utri virtute anteferendus videretur.
44. Er waren bij dat legioen twee dappere centurio's, die hun bevordering tot centurio's van den eersten rang in uitzicht hadden, Titus Pulio en Lucius Vorenus. Deze hadden voortdurend geschil met elkander over de vraag , wie van beiden de voorkeur verdiende en jaar in jaar uit wedijverden zij met de hoogste ijverzucht om hun bevordering. Toen nu allerhevigst bij de verschansingen werd gevochten, riep Pulio: "Wat aarzelt gij, Vorenus? op welke andere gelegenheid wacht gij nog, om uw dapperheid te toonen? deze dag zal onzen twist beslechten." Toen hij dit gezegd had, kwam hij buiten de verschansingen en stortte zich in het dichtst der vijanden. Nu bleef ook Vorenus niet langer binnen den wal, maar, het algemeene oordeel vreezende, volgde hij hem. Nu wierp Pulio op geringen afstand zijn speer op de vijanden en doorboorde er een, die uit den drom te voorschijn sprong. De vijanden dekken den getroffene en ontzielde met hun schilden, slingeren alle hun werpspiesen op Pulio en snijden hem den terugweg af. Zijn schild wordt doorboord en een werpspies blijft vastgehecht in den gordel. Door dit ongeval wordt de scheede verschoven en de hand belemmerd, waarmee hij het zwaard wil trekken; buiten staat zich te verdedigen omringen hem de vijanden. Daar snelt zijn vijand Vorenus toe en brengt hem hulp in zijn nood. De gansche schare wendt zich nu van Pulio af en richt zich tegen hem; Pulio, meenen zij, is door de werpspies doorboord. Vorenus stort zich nu met zwaard in de vuist op den vijand, stoot er een neer en drijft de anderen een weinig voor zich uit; terwijl hij wat te onstuimig voortdringt, geraakt hij op een hellende plek en valt. De vijanden omringen hem, maar nu komt Pulio hem te hulp, en beiden trekken zich ongedeerd, nadat zij verscheiden vijanden hebben gedood, met roem bedekt, binnen de verschansingen terug. Zoo heeft het lot in dezen rang- en wedstrijd met beiden zijn spel gedreven, zoodat de eene mededinger den anderen hulp en redding heeft gebracht, en het onmogelijk was te beslissen, wie van beiden in dapperheid den anderen overtrof.
45. Quanto erat in dies gravior atque asperior oppugnatio, et maxime quod magna parte militum confecta vulneribus res ad paucitatem defensorum pervenerat, tanto crebriores litterae nuntiique ad Caesarem mittebantur; quorum pars deprehensa in conspectu nostrorum militum cum cruciatu necabatur. Erat unus intus Nervius nomine Vertico, loco natus honesto, qui a prima obsidione ad Ciceronem perfugerat suamque ei fidem praestiterat. Hic servo spe libertatis magnisque persuadet praemiis, ut litteras ad Caesarem deferat. Has ille in iaculo illigatas effert et Gallus inter Gallos sine ulla suspicione versatus ad Caesarem pervenit. Ab eo de periculis Ciceronis legionisque cognoscitur.
45. Hoe drukkender en dreigender van dag tot dag de belegering werd, vooral daar een groot deel der soldaten door wonden buiten gevecht gesteld en de taak der verdediging daardoor aan slechts weinigen ten deel gevallen was, des te meer brieven en boden werden naar Caesar gezonden. Een deel der boden werden echter opgevangen en voor de oogen onzer soldaten doodgemarteld. In de legerplaats bevond zich een Nerviër van voorname afkomst, Vertico geheeten, die sedert het begin der insluiting tot Cicero was overgeloopen en zijn vertrouwbaarheid aan dezen bewezen had. Deze haalde zijn slaaf, door hem uitzich op vrijheid te geven en door groote beloningen, over, een brief aan Caesar te bezorgen. De slaaf nam den brief in een werpspies gebonden, mede, ging als Galliër, zonder argwaan te wekken, door het Gallische land en kwam bij Caesar, die door hem bekend werd met de gevaren, waarin Cicero en zijn legioen verkeerden.
46. Caesar acceptis litteris hora circiter XI diei statim nuntium in Bellovacos ad M. Crassum quaestorem mittit, cuius hiberna aberant ab eo milia passuum XXV; iubet media nocte legionem proficisci celeriterque ad se venire. Exit cum nuntio Crassus. Alterum ad Gaium Fabium legatum mittit, ut in Atrebatium fines legionem adducat, qua sibi iter faciendum sciebat. Scribit Labieno, si rei publicae commodo facere posset, cum legione ad fines Nerviorum veniat. Reliquam partem exercitus, quod paulo aberat longius, non putat exspectandam; equites circiter quadringentos ex proximis hibernis colligit.
46. Caesar ontving den brief omtrent het elfde uur van den dag; dadelijk zond hij een bode tot den quaestor Marcus Crassus in het gebied der Bellovaken, wiens winterkwartier 25 mijlen van hem verwijderd was, met het bevel te middernacht met zijn legioen op te breken en onverwijld zich tot hem te begeven. Gelijktijdig met de aankomst van den bode breekt Crassus op. Een andere bode wordt aan den legaat Gajus Fabius gezonden, met het bevel, zijn legioen in het land der Atrebaten te brengen, door wier gebied Caesar zelf zijn weg moest nemen. Aan Labienus schrijft Caesar, met zijn legioen naar de grenzen der Nerviërs op te rukken, indien hij dat zonder nadeel doen kon. Het overige deel des legers meende Caesar, omdat het te ver af was, niet te moeten afwachten; ongeveer vierhonderd ruiters bracht hij uit de naastbij gelegen winterkwartieren bijeen.
47. Hora circiter tertia ab antecursoribus de Crassi adventu certior factus eo die milia passuum XX procedit. Crassum Samarobrivae praeficit legionemque attribuit, quod ibi impedimenta exercitus, obsides civitatum, litteras publicas frumentumque omne quod eo tolerandae hiemis causa devexerat relinquebat. Fabius, ut imperatum erat, non ita multum moratus in itinere cum legione occurrit. Labienus interitu Sabini et caede cohortium cognita, cum omnes ad eum Treverorum copiae venissent, veritus, si ex hibernis fugae similem profectionem fecisset, ut hostium impetum sustinere posset, praesertim quos recenti victoria efferri sciret, litteras Caesari remittit, quanto cum periculo legionem ex hibernis educturus esset; rem gestam in Eburonibus perscribit; docet omnes equitatus peditatusque copias Treverorum tria milia passuum longe ab suis castris consedisse.
47. Omtrent de derde ure werd Caesar door kwartiermakers van Crassus’ nadering onderricht. Terstond brak hij op en legde dien dag een marsch van twintig mijlen af. Crassus gaf hij het bevel over Samarobriva en voegde hem een legioen toe, omdat hij daar den tros des legers, de gijzelaars der staten, het archief en al het koorn, dat hij daar tot onderhoud voor den winter had opgehoopt, achterliet. Fabius had niet bijzonder lang gedraald en ontmoette hem, overeenkomstig het bevel, met zijn legioen op den marsch. Labienus had intusschen den ondergang van Sabinus en de nederlaag der cohorten vernomen, daar de gansche strijdmacht der Trevirers voor zijne legerplaats was verschenen. Hij vreesde daarom, indien hij schijnbaar vluchtend uit zijne winterkwartieren opbrak, den aanval der vijanden niet te kunnen uithouden, vooral daar hij hun overmoed wegens de jongste overwinning kende, en schreef derhalve aan Caesar terug, hoe gevaarlijk het was, als hij met zijn legioen de winterkwartieren wilde verlaten. Tevens deelde hij nauwkeuriger berichten mede over de gebeurtenis in het land der Eburonen, en onderrichtte hem, dat de geheele strijdmacht der Trevirers te paard en te voet op slechts drie mijlen afstand van zijn legerplaats stelling had genomen.
48. Caesar consilio eius probato, etsi opinione trium legionum deiectus ad duas redierat, tamen unum communis salutis auxilium in celeritate ponebat. Venit magnis itineribus in Nerviorum fines. Ibi ex captivis cognoscit, quae apud Ciceronem gerantur, quantoque in periculo res sit. Tum cuidam ex equitibus Gallis magnis praemiis persuadet uti ad Ciceronem epistolam deferat. Hanc Graecis conscriptam litteris mittit, ne intercepta epistola nostra ab hostibus consilia cognoscantur. Si adire non possit, monet ut tragulam cum epistola ad amentum deligata intra munitionem castrorum abiciat. In litteris scribit se cum legionibus profectum celeriter adfore; hortatur ut pristinam virtutem retineat. Gallus periculum veritus, ut erat praeceptum, tragulam mittit. Haec casu ad turrim adhaesit neque ab nostris biduo animadversa tertio die a quodam milite conspicitur, dempta ad Ciceronem defertur. Ille perlectam in conventu militum recitat maximaque omnes laetitia adficit. Tum fumi incendiorum procul videbantur; quae res omnem dubitationem adventus legionum expulit.
48. Caesar keurde zijn besluit goed, en ofschoon hij zich in zijne verwachtingen bedrogen en zich van drie tot twee legioenen beperkt zag, hield hij toch snel handelen voor het eenige middel om allen te redden. Hij kwam alzoo met ijlmarschen in het land der Nerviërs. Daar vernam hij van gevangenen wat voor Cicero’s legerplaats voorviel en den hachelijken toestand aldaar. Toen overreedde hij een Gallisch ruiter door groote belooningen, een brief aan Cicero over te brengen, welken hij in ‘t Grieksch had geschreven , opdat onze plannen, werd de brief onderschept, niet aan den vijand werden verraden. De Galliër kreeg order, om, als hij niet te bestemder plaatse kon komen, den brief aan den riem van een speer te binden en deze in de legerplaats te werpen. In den brief schreef Caesar, dat hij met de legioenen was opgebroken en spoedig bij hem zou zijn; hij vermaande hem, zich dapper te houden als altoos. De Galliër, die het gevaar vreesde, wierp de speer, volgens het bevel. Toevallig bleef zij in een toren steken; twee dagen lang werd zij door de onzen niet opgemerkt en eerst op den derden dag door een soldaat gezien, die haar er uit trok en aan Cicero bracht. Hij las den brief door, maakte den inhoud aan de verzamelde soldaten bekend en vervulde hen allen met de grootste vreugde. Spoedig zag men ook in de verte de rookzuilen der in brand gestoken hoeven, hetgeen allen twijfel aan het naderen der legioenen verbande.
49. Galli re cognita per exploratores obsidionem relinquunt, ad Caesarem omnibus copiis contendunt. Hae erant armata circiter milia LX. Cicero data facultate Gallum ab eodem Verticone, quem supra demonstravimus, repetit, qui litteras ad Caesarem deferat; hunc admonet, iter caute diligenterque faciat: perscribit in litteris hostes ab se discessisse omnemque ad eum multitudinem convertisse. Quibus litteris circiter media nocte Caesar adlatis suos facit certiores eosque ad dimicandum animo confirmat. Postero die luce prima movet castra et circiter milia passuum quattuor progressus trans vallem et rivum multitudinem hostium conspicatur. Erat magni periculi res tantulis copiis iniquo loco dimicare; tum, quoniam obsidione liberatum Ciceronem sciebat, aequo animo remittendum de celeritate existimabat: consedit et quam aequissimo loco potest castra communit atque haec, etsi erant exigua per se vix hominum milium septem praesertim nullis cum impedimentis, tamen angustiis viarum quam maxime potest contrahit, eo consilio, ut in summam contemptionem hostibus veniat. Interim speculatoribus in omnes partes dimissis explorat quo commodissime itinere vallem transire possit.
49. Toen de Galliërs de tijding hiervan door kondschappers vernamen, braken zij het beleg op en trokken met hun gansche macht Caesar te gemoet. Zij waren ongeveer 60.000 gewapenden sterk. Cicero gebruikte de gelegenheid en verzocht weder denzelfden Vertico, van wien wij boven gewag maakten, hem een Galliër te geven, om een brief aan Caesar over te brengen. Hij vermaande den Galliër, behoedzaam en omzichtig op den weg te zijn. In den brief schreef hij uitvoerig, dat de vijand was opgebroken en zich met zijn gansche macht tegen Caesar had gekeerd. Bij het ontvangen van dezen brief ongeveer te middernacht, deelde Caesar het bericht terstond aan de zijnen mede en sprak hun moed in voor den strijd. Den volgenden dag bij het aanbreken van den dageraad brak hij zijn legerplaats op en zag, na een marsch van ongeveer vier mijlen, aan gene zijde van een dal en van een beek de vijandelijke hoofdmacht. Het zou een groot waagstuk zijn geweest, met een zoo gering aantal troepen in een ongunstige stelling den strijd te beginnen; omdat hij buitendien wist, dat Cicero uit de omknelling bevrijd was, meende hij met een kalm gemoed van snel handelen te mogen afzien. Hij maakte nu halt en sloeg op een zoo gunstig mogelijk terrein de legerplaats op. En ofschoon deze legerplaats op zichzelf al een geringen omvang had, - voornamelijk daar de nauwelijks 7000 man, voor wie zij bestemd was, geen trein met zich meevoerden - maakte Caesar haar echter door den smallen aanleg der straten zoo klein als hij maar kon, met de bedoeling, den vijanden een hoogst geringen dunk van zijn leger te geven. Ondertusschen zond hij naar alle kanten verspieders uit, om den besten weg door het dal uit te vorschen.
50. Eo die parvulis equestribus proeliis ad aquam factis utrique sese suo loco continent: Galli, quod ampliores copias, quae nondum convenerant, exspectabant; Caesar, si forte timoris simulatione hostes in suum locum elicere posset, ut citra vallem pro castris proelio contenderet, si id efficere non posset, ut exploratis itineribus minore cum periculo vallem rivumque transiret. Prima luce hostium equitatus ad castra accedit proeliumque cum nostris equitibus committit. Caesar consulto equites cedere seque in castra recipere iubet, simul ex omnibus partibus castra altiore vallo muniri portasque obstrui atque in his administrandis rebus quam maxime concursari et cum simulatione agi timoris iubet.
50. Op dien dag vielen slechts eenige onbeduidende ruitergevechten voor bij de beek. Beide legers bleven in hun stelling: de Galliërs, omdat zij grootere strijdkrachten afwachtten, die nog niet waren aangekomen; Caesar, om zoo mogelijk door voorgewende vrees de vijanden aan zijn kant te lokken en aan deze zijde van het dal voor de legerplaats met hen slaags te raken, of om, gelukte dat niet, na de wegen te hebben verkend, met het minst mogelijke gevaar door het dal en over de beek te trekken. Met het krieken van den dag kwam de vijandelijke ruiterij nabij onze legerplaats en begon een gevecht met onze ruiters. Caesar let met opzet zijn ruiters wijken en hen in de legerplaats terugtrekken; te gelijker tijd echter gaf hij bevel, den wal om de legerplaats aan alle zijden hooger op te trekken, de poorten te versperren en bij het verrichten van dezen arbeid met de meeste bedrijvigheid heen en weer te loopen en schijnbaar grooten angst te toonen.
51. Quibus omnibus rebus hostes invitati copias traducunt aciemque iniquo loco constituunt, nostris vero etiam de vallo deductis propius accedunt et tela intra munitionem ex omnibus partibus coniciunt praeconibusque circummissis pronuntiari iubent, seu quis Gallus seu Romanus velit ante horam tertiam ad se transire, sine periculo licere; post id tempus non fore potestatem; ac sic nostros contempserunt, ut obstructis in speciem portis singulis ordinibus caespitum, quod ea non posse introrumpere videbantur, alii vallum manu scindere, alii fossas complere inciperent. Tum Caesar omnibus portis eruptione facta equitatuque emisso celeriter hostes in fugam dat, sic uti omnino pugnandi causa resisteret nemo, magnumque ex eis numerum occidit atque omnes armis exuit.
51. Door dit alles liet de vijand zich verlokken, met zijn leger over de beek te gaan en zich op een voor hem ongunstig terrein in slagorde te stellen. Toen wij echter onze posten ook van den wal hadden teruggetrokken, kwamen zij nog dichter bij, wierpen van alle kanten de speren over de verschansingen en lieten rondom door herauten bekend maken, dat indien iemand, hetzij Galliër, hetzij Romein, vóór de derde ure tot hen wilde overgaan, hij dat zonder gevaar kon doen; na dien tijd stond het niet meer vrij. En zoo weinig vrees hadden zij voor ons, dat zij, daar de poorten met enkele rijen graszoden in schijn waren versperd en zij geloofden door die poorten niet te kunnen binnendringen, begonnen de palissadeering met de handen uit te rukken en de grachten te dempen. Maar nu deed Caesar een uitval uit alle poorten, zond de ruiterij er op los en joeg de vijanden spoedig op de vlucht, zóó, dat ook niet een enkele met de bedoeling om te vechten stilstond, hieuw een groot aantal neder en noodzaakte allen de wapens weg te werpen.
52. Longius prosequi veritus, quod silvae paludesque intercedebant neque etiam parvulo detrimento illorum locum relinqui videbat, omnibus suis incolumibus copiis eodem die ad Ciceronem pervenit. Institutas turres, testudines munitionesque hostium admiratur; legione producta cognoscit non decimum quemque esse reliquum militem sine vulnere: ex his omnibus iudicat rebus, quanto cum periculo et quanta cum virtute res sint administratae. Ciceronem pro eius merito legionemque collaudat; centuriones singillatim tribunosque militum appellat, quorum egregiam fuisse virtutem testimonio Ciceronis cognoverat. De casu Sabini et Cottae certius ex captivis cognoscit. Postero die contione habita rem gestam proponit, milites consolatur et confirmat : quod detrimentum culpa et temeritate legati sit acceptum, hoc aequiore animo ferendum docet, quod beneficio deorum immortalium et virtute eorum expiato incommodo neque hostibus diutina laetatio neque ipsis longior dolor relinquatur.
52. Hen verder te vervolgen achtte Caesar bedenkelijk wegens de vele bosschen en moerassen en omdat hij zag, dat hier geen gelegenheid bestond, hun ook slechts het geringste nadeel toe te brengen. Hij kwam nog op denzelfden dag in Cicero’s legerplaats, zonder één man verloren te hebben. De opgerichte torens, schutdaken en schansen van den vijand wekten zijn bewondering op. Hij liet het legioen aantreden en bevond, dat niet de tiende man ongewond was gebleven. Uit dit alles bleek hem, hoe groot het gevaar was geweest en met welk een moed de manschappen hun plicht hadden vervuld. Cicero en zijn legioen in ’t algemeen prees hij daarom naar verdienste; de centurio’s en krijgstribunen, die naar Cicero´s getuigenis, een uitstekende dapperheid hadden betoond, vermeldde hij één voor één. Van het ongeluk van Sabinus en Cotta vernam hij door de gevangenen nauwkeuriger berichten. Den dag daarop verhaalde Caesar het voorgevallene aan de verzamelde troepen, troostte hen en sprak hun moed in. De ramp, waardoor men ten gevolge van de schuld en de onbezonnenheid van den legaat was getroffen, moest men, zoo onderrichtte hij hen, daarom te gelatener dragen, omdat door de genade der onsterfelijke Goden en hun eigen dapperheid de schande gewroken en den vijanden zoo min een grond, zich lang over die overwinning te verheugen, als hun zelven een reden, om er langer smart over te gevoelen, gebleven was.
53. Interim ad Labienum per Remos incredibili celeritate de victoria Caesaris fama perfertur, ut, cum ab hibernis Ciceronis milia passuum abesset circiter LX, eoque post horam nonam diei Caesar pervenisset, ante mediam noctem ad portas castrorum clamor oreretur, quo clamore significatio victoriae gratulatioque ab Remis Labieno fieret. Hac fama ad Treveros perlata Indutiomarus, qui postero die castra Labieni oppugnare decreverat, noctu profugit copiasque omnes in Treveros reducit. Caesar Fabium cum sua legione remittit in hiberna, ipse cum tribus legionibus circum Samarobrivam trinis hibernis hiemare constituit et, quod tanti motus Galliae exstiterant, totam hiemem ipse ad exercitum manere decrevit. Nam illo incommodo de Sabini morte perlato omnes fere Galliae civitates de bello consultabant, nuntios legationesque in omnes partes dimittebant et quid reliqui consili caperent atque unde initium belli fieret explorabant nocturnaque in locis desertis concilia habebant. Neque ullum fere totius hiemis tempus sine sollicitudine Caesaris intercessit, quin aliquem de consiliis ac motu Gallorum nuntium acciperet. In his ab Lucio Roscio, quem legioni tertiae decimae praefecerat, certior factus est magnas Gallorum copias earum civitatum, quae Armoricae appellantur, oppugnandi sui causa convenisse neque longius milia passuum octo ab hibernis suis afuisse, sed nuntio allato de victoria Caesaris discessisse, adeo ut fugae similis discessus videretur.
53. Ondertusschen drong de tijding van Caesars overwinning met ongeloofelijke snelheid door de Remers door tot Labienus. Hij stond op ongeveer zestig mijlen van Cicero’s winterkwartieren, en Caesar was daar eerst na de negende ure van den dag aangekomen. En toch klonk nog vóór middernacht bij de poorten van Labienus’ legerplaats een geschreeuw, door de Remers aangeheven, die hem aldus de overwinning verkondigden en hem er mede gelukwenschten. Toen het bericht hiervan ook tot de Trevirers gekomen was, nam Indutiomarus, die reeds den volgenden dag Labienus’ legerplaats wilde aangrijpen, in den nacht ijlings den terugtocht aan en voerde zijn gansche strijdmacht naar het land der Trevirers terug. Caesar zond Fabius met zijn legioen naar hun winterkwartier terug; hijzelf besloot met drie legioenen drie winterkwartieren bij Samarobriva te betrekken en, uit hoofde der groote beweging in geheel Gallië, in eigen persoon den geheelen winter bij het leger te blijven. Want op het bekend worden van de ramp van Sabinus’ dood dachten bijna alle Gallische staten aan een nieuwen oorlog, zonden boden en gezantschappen naar alle kanten, vorschten uit, wat de anderen besloten hadden, waar het eerst de vijandelijkheden zouden uitbreken, en hielden nachtelijke samenkomsten op afgelegen plaatsen. Geen dag ging er bijna in den geheelen winter voorbij, zonder dat Caesar in zorg verkeerde, zonder dat hij ‘t een of ander bericht van plannen en bewegingen der Galliërs ontving. Onder anderen berichtte de quaestor Lucius Roscius, die het bevel voerde over het dertiende legioen, hem, dat aanzienlijke strijdkrachten der Galliërs uit de Aremorische staten zich hadden verzameld, om hem aan te grijpen; dat die niet verder dan acht mijlen van zijn winterkwartieren verwijderd waren; dat zij echter, op het bericht van Caesar’s overwinning uiteen waren gegaan, op een wijze, dat hun aftocht een vlucht geleek.
54. At Caesar principibus cuiusque civitatis ad se evocatis alias territando, cum se scire quae fierent denuntiaret, alias cohortando magnam partem Galliae in officio tenuit. Tamen Senones, quae est civitas in primis firma et magnae inter Gallos auctoritatis, Cavarinum, quem Caesar apud eos regem constituerat, cuius frater Moritasgus adventu in Galliam Caesaris cuiusque maiores regnum obtinuerant, interficere publico consilio conati, cum ille praesensisset ac profugisset, usque ad fines insecuti regno domoque expulerunt et, missis ad Caesarem satisfaciendi causa legatis, cum is omnem ad se senatum venire iussisset, dicto audientes non fuerunt. Tantum apud homines barbaros valuit esse aliquos repertos principes inferendi belli tantamque omnibus voluntatum commutationem attulit, ut praeter Aeduos et Remos, quos praecipuo semper honore Caesar habuit, alteros pro vetere ac perpetua erga populum Romanum fide, alteros pro recentibus Gallici belli officiis, nulla fere civitas fuerit non suspecta nobis. Idque adeo haud scio mirandumne sit, cum compluribus aliis de causis, tum maxime quod ei, qui virtute belli omnibus gentibus praeferebantur, tantum se eius opinionis deperdidisse ut a populo Romano imperia perferrent gravissime dolebant.
54. Maar toch hield Caesar, door de vorsten uit alle staten bij zich te ontbieden en hun deels vrees aan te jagen door de verzekering, dat hij wist wat er voorviel, deels hen door vriendelijke toespraak tot kalmte te brengen, een groot deel van Gallië in toom. Uitgezonderd de Senonen, een bovenal machtig en invloedrijk volk onder de Galliërs. Zij gingen om met het plan, om overeenkomstig een staatsbesluit Cavarinus, dien Caesar tot hun koning had aangesteld, wiens broeder Moritasgus bij Caesars komst in Gallië, evenals zijn voorvaderen vroeger, over hen had geregeerd, te dooden. Maar Cavarinus had hun bedoelingen ontdekt en was ontvlucht. Zij vervolgden hem tot de grenzen, verdreven hem van den troon en uit zijn land en zonden daarop gezanten naar Caesar, om zich te rechtvaardigen. Toen nu Caesar beval, dat hun gansche senaat tot hem zou komen, weigerden zij te gehoorzamen. Zulk een grooten indruk had het op de barbaren gemaakt, dat er werkelijk eenigen waren gevonden, die het eerst de wapenen tegen Rome hadden opgeheven, en zulk een ommekeer had dat in de stemming van allen teweeggebracht, dat buiten de Haeduërs en de Remers, die Caesar steeds in hooge eer had gehouden, - de eersten om hun oude en bestendige trouw aan het Romeinsche volk, de laatsten om hun nog onlangs in den Gallischen oorlog bewezen goede diensten, - bijna geen enkele staat voor vertrouwbaar bij ons gold. Ik weet echter ook niet, of men zich hierover wel zeer mag verwonderen, en dat zoowel om verschillende andere redenen als het meest hierom, dat het den Galliërs, die tot dusver in oorlogstalenten boven alle volken werden gesteld, uiterst smartelijk aandeed, zooveel van hun roem te hebben verloren, dat zij zich door het Romeinsche volk bevelen moesten laten voorschrijven.
55. Treveri vero atque Indutiomarus totius hiemis nullum tempus intermiserunt, quin trans Rhenum legatos mitterent, civitates sollicitarent, pecunias pollicerentur, magna parte exercitus nostri interfecta multo minorem superesse dicerent partem. Neque tamen ulli civitati Germanorum persuaderi potuit, ut Rhenum transiret, cum se bis expertos dicerent, Ariovisti bello et Tencterorum transitu: non esse amplius fortunam temptaturos. Hac spe lapsus Indutiomarus nihilo minus copias cogere, exercere, a finitimis equos parare, exules damnatosque tota Gallia magnis praemiis ad se allicere coepit. Ac tantam sibi iam his rebus in Gallia auctoritatem comparaverat ut undique ad eum legationes concurrerent, gratiam atque amicitiam publice privatimque peterent.
55. De Trevirers en Indutiomarus zonden den ganschen winter door gezanten op gezanten over den Rijn, ruiden de volken daar op, beloofden hun geldsommen en verzekerden hun, dat een groot deel van het Romeinsche leger was vernietigd en verreweg het kleinste deel slechts over was. Niettemin liet zich geen enkel Germaansch volk overreden, over den Rijn te gaan. Tweemaal, zoo antwoordden zij telkens, hadden zij het beproefd: in den oorlog van Ariovistus en bij den Rijnovergang der Teukteren; zij wilden het geluk niet verder op de proef stellen. Schoon in zijn verwachting teleurgesteld, trok Indutiomarus niettemin troepen samen, oefende ze, kocht paarden bij de naburen op en begon door hooge beloningen de vluchtelingen en veroordeelden uit Gallië tot zich te lokken. En zulk een groot aanzien had hij zich reeds hierdoor in Gallië verworven, dat van alle kanten gezantschappen tot hem kwamen en deels voor zich persoonlijk, deels in naam hunner staten, zijn gunst en vriendschap zochten te verwerven.
56. Vbi intellexit ultro ad se veniri, altera ex parte Senones Carnutesque conscientia facinoris instigari, altera Nervios Aduatucosque bellum Romanis parare, neque sibi voluntariorum copias defore, si ex finibus suis progredi coepisset, armatum concilium indicit. Hoc more Gallorum est initium belli, quo lege communi omnes puberes armati convenire consuerunt; qui ex eis novissimus convenit, in conspectu multitudinis omnibus cruciatibus affectus necatur. In eo concilio Cingetorigem, alterius principem factionis, generum suum, quem supra demonstravimus Caesaris secutum fidem ab eo non discessisse, hostem iudicat bonaque eius publicat. His rebus confectis, in concilio pronuntiat arcessitum se a Senonibus et Carnutibus aliisque compluribus Galliae civitatibus; huc iturum per fines Remorum eorumque agros popula turum ac, priusquam id faciat, castra Labieni oppugnaturum. Quae fieri velit praecipit.
56. Toen Indutiomarus bemerkte, dat men uit eigen beweging tot hem kwam; dat eenerzijds de Senonen en de Carnuten door hun kwaad geweten werden aangedreven, anderzijds de Nerviërs en de Aduatuken zich tot den oorlog tegen de Romeinen toerustten, en het hem aan vrijwilligers niet ontbreken zou, zoodra hij de grenzen van zijn gebied had overschreden, riep hij een gewapenden landdag bijeen. Dat is naar Gallisch gebruik het begin van den oorlog. Volgens een algemeen geldige wet moeten dan alle volwassenen gewapend daarbij verschijnen; wie het laatst komt, wordt voor de oogen van het vergaderde volk onder alle pijnigingen doodgemarteld. In die vergadering liet Indutiomarus Cingetorix, zijn schoonzoon, het hoofd der tegenpartij, die, zooals boven gezegd is, zich bij Caesar had aangesloten en hem trouw bleef, voor een vijand van den staat en zijn goederen verbeurd verklaren. Nadat dit was afgehandeld, maakte hij in de vergadering bekend, dat hij door de Senonen, Carnuten en verscheidene andere volksstammen van Gallië was te hulp geroepen; hij zou daaraan gehoor geven, door het land der Remers gaan en dit land verwoesten, doch eerst nog de legerplaats van Labienus aangrijpen. Hiertoe gaf hij de noodige bevelen.
57. Labienus, cum et loci natura et manu munitissumis castris sese teneret, de suo ac legionis periculo nihil timebat; ne quam occasionem rei bene gerendae dimitteret, cogitabat. Itaque a Cingetorige atque eius propinquis oratione Indutiomari cognita, quam in concilio habuerat, nuntios mittit ad finitimas civitates equitesque undique evocat: his certum diem conveniendi dicit. Interim prope cotidie cum omni equitatu Indutiomarus sub castris eius vagabatur, alias ut situm castrorum cognosceret, alias colloquendi aut territandi causa: equites plerumque omnes tela intra vallum coniciebant. Labienus suos intra munitionem continebat timorisque opinionem, quibuscumque poterat rebus, augebat.
57. Daar Labienus zijn door natuur en kunst buitengewoon versterkte legerplaats niet verliet, vreesde hij geen gevaar voor zich en voor zijn legioen. Hij dacht er dus veel meer aan, geen gelegenheid te laten voorbijgaan, om zijn slag te slaan. Zoodra hij derhalve van Cingetorix en diens volgelingen bericht had ontvangen van Indutiomarus’ rede in de volksvergadering, zond hij boden naar de nabuurstaten en ontbood overal vandaan ruiterij op een bepaalden dag tot zich. Middelerwijl zwierf Indutiomarus haast dagelijks met zijn gansche ruiterij om de legerplaats rond, deels om haar ligging te verkennen, deels om met ons te spreken, of ons vrees aan te jagen. Al zijn ruiters slingerden daarbij gewoonlijk hun werpspiesen over den wal; maar Labienus liet zijn troepen binnen de legerplaats blijven en trachtte de vijanden op alle mogelijke wijzen te versterken in de meening, dat hij bang was.
58. Cum maiore in dies contemptione Indutiomarus ad castra accederet, nocte una intromissis equitibus omnium finitimarum civitatum quos arcessendos curaverat, tanta diligentia omnes suos custodiis intra castra continuit, ut nulla ratione ea res enuntiari aut ad Treveros perferri posset. Interim ex consuetudine cotidiana Indutiomarus ad castra accedit atque ibi magnam partem diei consumit; equites tela coniciunt et magna cum contumelia verborum nostros ad pugnam evocant. Nullo ab nostris dato responso, ubi visum est, sub vesperum dispersi ac dissipati discedunt. Subito Labienus duabus portis omnem equitatum emittit; praecipit atque interdicit, proterritis hostibus atque in fugam coniectis (quod fore, sicut accidit, videbat) unum omnes peterent Indutiomarum, neu quis quem prius vulneret, quam illum interfectum viderit, quod mora reliquorum spatium nactum illum effugere nolebat; magna proponit eis qui occiderint praemia; summittit cohortes equitibus subsidio. Comprobat hominis consilium fortuna, et cum unum omnes peterent, in ipso fluminis vado deprehensus Indutiomarus interficitur, caputque eius refertur in castra: redeuntes equites quos possunt consectantur atque occidunt. Hac re cognita omnes Eburonum et Nerviorum quae convenerant copiae discedunt, pauloque habuit post id factum Caesar quietiorem Galliam.
58. Toen nu Indutiomarus van dag tot dag met stijgenden overmoed dichter bij de legerplaats kwam, liet Labienus de ruiters, die hij uit alle nabuurstaten had doen oproepen, in één nacht het legerkamp binnenrukken en hield dan al zijn manschappen door uitgezette wachtposten met zoo groote zorgvuldigheid binnen de legerplaats, dat niets ervan den Trevirers kon verraden of overgebracht worden. Ondertusschen kwam Indutiomarus volgens zijn dagelijksche gewoonte weer dicht bij het legerkamp en bracht daar het grootste deel van den dag door. Zijn ruiters wierpen hun werpspiesen en daagden de onzen, hen luide hoonende, uit tot den strijd. Toen zij geen antwoord van dezen ontvingen, trokken zij, tegen den avond, toen het hun geschikt voorkwam, verstrooid en zonder eenige orde af. Terstond liet Labienus zijn geheele ruiterij uit twee poorten een uitval doen, met het uitdrukkelijke bevel om, als de vijanden waren verjaagd en op de vlucht gedreven, wat hij vooruit zag, dat gebeuren zou, zooals ook werkelijk geschiedde, zich dan allen op Indutiomarus alleen te werpen en niemand te verwonden, voordat men hem gevallen zag. Want Labienus wilde Indutiomarus, doordat zij zich met anderen ophielden, geen gelegenheid verschaffen te ontvluchten; op zijn hoofd stelde hij een grooten prijs. Ter ondersteuning der ruiterij werden de cohorten nagezonden. Het geluk begunstigde het plan van den legaat, en terwijl allen zich op Indutiomarus wierpen, werd hij juist op een ondiepe plaats der rivier ingehaald, neergehouwen en zijn hoofd in het legerkamp gebracht. Op hun terugtocht vervolgden en doodden onze ruiters, wie zij maar konden. Op het bericht van deze gebeurtenissen gingen de strijdkrachten der Eburonen en Nerviërs, die zich hadden verzameld, uit elkander, en Caesar had na dit vooral meer rust in Gallië.
|
|
In het jaar 54 v. Chr. steekt Caesar ten tweeden male naar Britannië over, waarbij zijn vloot een vreeselijken storm heeft te doorstaan. Britannië met zijn bewoners wordt beschreven. Cassivellaunus, de machtigste vorst der Kelten op het eiland, moet zich onderwerpen. Het slot van het boek beschrijft, hoe een reeks Gallische opstanden wordt neergeworpen, en de rust in het land door den dood van Indutiomarus wordt hersteld. |
Liber VI (53 v. Chr.)
1. Multis de causis Caesar maiorem Galliae motum exspectans per Marcum Silanum, Gaium Antistium Reginum, Titum Sextium legatos dilectum habere instituit; simul ab Gnaeo Pompeio proconsule petit, quoniam ipse ad urbem cum imperio rei publicae causa remaneret, quos ex Cisalpina Gallia consulis sacramento rogavisset, ad signa convenire et ad se proficisci iuberet, magni interesse etiam in reliquum tempus ad opinionem Galliae existimans tantas videri Italiae facultates ut, si quid esset in bello detrimenti acceptum, non modo id brevi tempore sarciri, sed etiam maioribus augeri copiis posset. Quod cum Pompeius et rei publicae et amicitiae tribuisset, celeriter confecto per suos dilectu tribus ante exactam hiemem et constitutis et adductis legionibus duplicatoque earum cohortium numero, quas cum Quinto Titurio amiserat, et celeritate et copiis docuit, quid populi Romani disciplina atque opes possent.
1. Daar Caesar om vele redenen nog grootere onlusten in Gallië verwachtte, besloot hij door de legaten Marcus Silanus, Gajus Antistius Reginus en Titus Sextius troepen te laten werven. Te gelijk verzocht hij den proconsul Gnaeus Pompejus, daar deze zelf om staatsaangelegenheden als militairbevelhebber in de nabijheid der stad was teruggebleven, de troepen uit Cisalpijnsch Gallië, die hij, Pompejus, als consul daar had gelicht, onder de vanen te roepen en naar Caesar op marsch te laten gaan. Naar Caesar's inzicht was het ook voor de toekomst van groot belang, dat de Galliërs een hoogen dunk kregen van Italië's hulpbronnen, welke van dien aard waren, dat Rome niet alleen een verlies in den oorlog in korten tijd kon herstellen, maar zich ook met grootere troepenmacht kon versterken. Toen Pompejus dit ter wille van het staatsbelang en uit vriendschap had toegestaan, brachten Caesar's legaten de lichting spoedig tot stand, zoodat drie legioenen nog vóór het einde van den winter waren opgericht en bij hem waren gebracht, het dubbele van het aantal cohorten, die hij met Quintus Titurius had verloren. Zoowel door deze snelheid als door het troepengetal toonde hij, wat Rome's staatsinrichting en hulpmiddelen vermochten.
2. Interfecto Indutiomaro, ut docuimus, ad eius propinquos a Treveris imperium defertur. Illi finitimos Germanos sollicitare et pecuniam polliceri non desistunt. Cum ab proximis impetrare non possent, ulteriores temptant. Inventis nonnullis civitatibus iureiurando inter se confirmant obsidibusque de pecunia cavent: Ambiorigem sibi societate et foedere adiungunt. Quibus rebus cognitis Caesar, cum undique bellum parari videret, Nervios, Aduatucos ac Menapios adiunctis Cisrhenanis omnibus Germanis esse in armis, Senones ad imperatum non venire et cum Carnutibus finitimisque civitatibus consilia communicare, a Treveris Germanos crebris legationibus sollicitari, maturius sibi de bello cogitandum putavit.
2. Na Indutiomarus' dood, welken wij bericht hebben, droegen de Trevirers de heerschappij over op zijn verwanten. Dezen lieten niet af, de naburige Germaansche volken op te ruien en ondersteuning in geld te beloven. Toen zij bij hun naaste buren niets gedaan konden krijgen, probeerden zij 't bij verder wonende stammen. Eindelijk lieten zich eenige staten vinden. Met deze verbond men zich onder eede en gaf hun, door het stellen van gijzelaars, zekerheid aangaande de beloofde geldsommen; met Ambiorix sloot men een bondgenootschap en een verdrag. Caesar bekwam bericht daarvan, en van alle kanten zag hij zich nu met oorlog bedreigd: de Nerviërs, de Aduatuken, de Menapiërs met gansch Germanië aan deze zijde van den Rijn stonden in de wapenen; de Senonen waren niet op zijn bevel verschenen en maakten met de Carnuten en hun naburen gemeene zaak; de Trevirers ruiden de Germanen door talrijke gezantschappen op. Caesar achtte het dus raadzaam, vroeger dan gewoonlijk aan den oorlog te denken.
3. Itaque nondum hieme confecta proximis quattuor coactis legionibus de improviso in fines Nerviorum contendit et, priusquam illi aut convenire aut profugere possent, magno pecoris atque hominum numero capto atque ea praeda militibus concessa vastatisque agris in deditionem venire atque obsides sibi dare coegit. Eo celeriter confecto negotio rursus in hiberna legiones reduxit. Concilio Galliae primo vere, ut instituerat, indicto, cum reliqui praeter Senones, Carnutes Treverosque venissent, initium belli ac defectionis hoc esse arbitratus, ut omnia postponere videretur, concilium Lutetiam Parisiorum transfert. Confines erant hi Senonibus civitatemque patrum memoria coniunxerant, sed ab hoc consilio afuisse existimabantur. Hac re pro suggestu pronuntiata eodem die cum legionibus in Senones proficiscitur magnisque itineribus eo pervenit.
3. Derhalve trok hij nog voor het einde van den winter de vier dichtstbij staande legioenen bijeen en viel daarmee onverwachts in het gebied der Nerviërs, nam, voor zij zich vereenigen of vluchten konden, veel vee weg en veel menschen gevangen, welken buit hij aan de soldaten overliet, verwoestte hun akkers en dwong hen op die wijze zich te onderwerpen en gijzelaars te stellen. Na deze onderneming snel te hebben ten einde gebracht, voerde hij de legioenen wederom in de winterkwartieren terug. Met het begin der lente schreef Caesar, gelijk hij dat had ingesteld, een landdag voor Gallië uit. Daar verschenen alle staten, behalve de Senonen, Carnuten en Trevirers. Caesar beschouwde dat als een eersten stap tot den oorlog en een begin van den afval. Ten bewijze, dat hij alles hierbij achterstelde, verlegde hij den landdag naar Lutetia, de hoofdstad der Parisiërs. Dit waren buren der Senonen en hadden ten tijde onzer vaderen met hen één staat uitgemaakt; zij hadden echter, naar men meende, aan dat laatste besluit geen deel gehad. Caesar verklaarde dat van het redenaarsgestoelte af aan de bijeengeroepen soldaten. Nog op denzelfden dag brak hij met zijn legioenen op en bereikte in ijlmarschen het land der Senonen.
4. Cognito eius adventu Acco, qui princeps eius consili fuerat, iubet in oppida multitudinem convenire. Conantibus, priusquam id effici posset, adesse Romanos nuntiatur. Necessario sententia desistunt legatosque deprecandi causa ad Caesarem mittunt: adeunt per Aeduos, quorum antiquitus erat in fide civitas. Libenter Caesar petentibus Aeduis dat veniam excusationemque accipit, quod aestivum tempus instantis belli, non quaestionis esse arbitrabatur. Obsidibus imperatis centum hos Aeduis custodiendos tradit. Eodem Carnutes legatos obsidesque mittunt usi deprecatoribus Renis, quorum erant in clientela: eadem ferunt responsa. Peragit concilium Caesar equitesque imperat civitatibus.
4. Op het bericht van Caesar's aannadering gaf Acco, de aanstoker van den afval, bevel, dat de bevolking zich in de steden zou verzamelen. Maar ofschoon zij trachtte er gevolg aan te geven, kwam, vóór dat dit kon geschieden, tijding, dat de Romeinen er al waren. Door den nood gedwongen, gaven de Senonen nu hun plan op en zonden gezanten aan Caesar, ten einde om genade te smeeken; zij bedienden zich daarbij van de bemiddeling der Haeduërs, onder wier bescherming zij van oudsher stonden. Gaarne gaf Caesar aan de beden der Haeduërs gehoor en nam de verontschuldigingen aan, wijl hij den zomer voor den dreigenden oorlog wilde gebruiken en niet voor een geschikten tijd tot onderzoek hield. Hij eischte honderd gijzelaars en gaf die aan de Haeduërs in bewaring. Ook de Carnuten zonden gezanten en gijzelaars daarheen; hun voorspraak waren de Remers, onder wier bescherming zij stonden; zij ontvingen hetzelfde antwoord. Caesar bracht de aangelegenheden van den landdag ten einde en liet zich door de verschillende staten hun contingenten aan ruiterij stellen.
5. Hac parte Galliae pacata totus et mente et animo in bellum Treverorum et Ambiorigis insistit. Cavarinum cum equitatu Senonum secum proficisci iubet, ne quis aut ex huius iracundia aut ex eo, quod meruerat, odio civitatis motus exsistat. His rebus constitutis, quod pro explorato habebat Ambiorigem proelio non esse concertaturum, reliqua eius consilia animo circumspiciebat. Erant Menapii propinqui Eburonum finibus, perpetuis paludibus silvisque muniti, qui uni ex Gallia de pace ad Caesarem legatos numquam miserant. Cum his esse hospitium Ambiorigi sciebat; item per Treveros venisse Germanis in amicitiam cognoverat. Haec prius illi detrahenda auxilia existimabat quam ipsum bello lacesseret, ne desperata salute aut se in Menapios abderet aut cum Transrhenanis congredi cogeretur. Hoc inito consilio totius exercitus impedimenta ad Labienum in Treveros mittit duasque legiones ad eum proficisci iubet; ipse cum legionibus expeditis quinque in Menapios proficiscitur. Illi nulla coacta manu loci praesidio freti in silvas paludesque confugiunt suaque eodem conferunt.
5. Nadat in dit deel van Gallië de rust was hersteld, wijdde Caesar al zijn aandacht en krachten aan den oorlog tegen de Trevirers en Ambiorix. Hij gelastte Cavarinus, aan het hoofd der Senonische ruiterij met hem op te marcheeren, opdat niet diens verbittering of de haat van zijn volk, dien hij zich op den hals had gehaald, aanleiding zou geven tot onlusten. Na dit geregeld te hebben, overwoog hij bij zichzelf, wat Ambiorix overigens voor plannen kon hebben, omdat hij het voor zeker hield, dat deze geen beslissenden slag zou wagen. De Menapiërs, de naburen der Eburonen, die aan alle kanten door moerassen en wouden beveiligd waren, waren de eenige Galliërs, die nog geen vredesgezantschap tot Caesar hadden gezonden. Met hen had Ambiorix - dit wist Caesar - gastvriendschap gesloten; ook wist hij dat Ambiorix door bemiddeling der Trevirers een verbond van vriendschap met de Germanen had aangegaan. De ondersteuning van deze zijden moest hem, naar Caesar's inzicht, voor hij hemzelf aanviel, worden ontnomen, opdat hij niet in zijn vertwijfeling bij de Menapiërs een schuilplaats zou zoeken, of, door den nood gedwongen, zich in verbinding zou stellen met de volken aan gene zijde van den Rijn. Nadat hij dit plan had beraamd, zond hij den trein van het geheele leger naar Labienus in het gebied der Trevirers en liet bovendien nog twee legioenen naar den legaat op marsch gaan; hijzelf rukte met vijf legioenen zonder trein op tegen de Menapiërs. Deze hadden, in vertrouwen op de natuurlijke gesteldheid van hun land, geen troepen opontboden, maar vluchtten naar de bosschen en moerassen, waar zij ook al hun have heenbrachten.
6. Caesar partitis copiis cum Gaio Fabio legato et Marco Crasso quaestore celeriterque effectis pontibus adit tripertito, aedificia vicosque incendit, magno pecoris atque hominum numero potitur. Quibus rebus coacti Menapii legatos ad eum pacis petendae causa mittunt. Ille obsidibus acceptis hostium se habiturum numero confirmat, si aut Ambiorigem aut eius legatos finibus suis recepissent. His confirmatis rebus Commium Atrebatem cum equitatu custodis loco in Menapiis relinquit; ipse in Treveros proficiscitur.
6. Caesar deelde zijn strijdmacht met den legaat Gajus Fabius en den quaestor Marcus Crassus, rukte, na snel bruggen te hebben laten slaan, in drie colonnes het land binnen, stak hoeven en dorpen in brand en bemachtigde vee en menschen in grooten getale. Hierdoor werden de Menapiërs genoodzaakt, gezanten tot hem te zenden en om vrede te verzoeken. Caesar liet zich gijzelaars geven en verklaarde, hen als vijanden te zullen beschouwen, indien zij Ambiorix, of diens gezanten bij zich opnamen. Na dit geregeld te hebben, liet hij den Atrebaat Commius met de ruiterij ter bewaking in het gebied der Menapiërs achter en rukte zelf tegen de Trevirers op.
7. Dum haec a Caesare geruntur, Treveri magnis coactis peditatus equitatusque copiis Labienum cum una legione, quae in eorum finibus hiemaverat, adoriri parabant, iamque ab eo non longius bidui via aberant, cum duas venisse legiones missu Caesaris cognoscunt. Positis castris a milibus passuum XV auxilia Germanorum esspectare constituunt. Labienus hostium cognito consilio sperans temeritate eorum fore aliquam dimicandi facultatem praesidio quinque cohortium impedimentis relicto cum viginti quinque cohortibus magnoque equitatu contra hostem proficiscitur et mille passuum intermisso spatio castra communit. Erat inter Labienum atque hostem difficili transitu flumen ripisque praeruptis. Hoc neque ipse transire habebat in animo neque hostes transituros existi mabat. Augebatur auxiliorum cotidie spes. Loquitur in concilio palam, quoniam Germani appropinquare dicantur, sese suas exercitusque fortunas in dubium non devocaturum et postero die prima luce castra moturum. Celeriter haec ad hostes deferuntur, ut ex magno Gallorum equitum numero nonnullos Gallicis rebus favere natura cogebat. Labienus noctu tribunis militum primisque ordinibus convocatis, quid sui sit consili proponit et, quo facilius hostibus timoris det suspicionem, maiore strepitu et tumultu, quam populi Romani fert consuetudo castra moveri iubet. His rebus fugae similem profectionem effecit. Haec quoque per exploratores ante lucem in tanta propinquitate castrorum ad hostes deferuntur.
7. In dien tusschentijd hadden de Trevirers een groote strijdmacht te voet en te paard samengetrokken en maakten zij zich gereed, Labienus, die met één legioen in hun gebied overwinterd had, aan te vallen. Reeds waren zij niet meer dan twee dagmarschen van hem verwijderd, toen zij vernamen, dat twee legioenen, door Caesar gezonden, zich bij hem hadden gevoegd. Zij sloegen nu hun legerplaats op vijftien mijlen afstand op en besloten de hulptroepen der Germanen af te wachten. Labienus ontdekte hun bedoeling en hoopte, dat hun vermetelheid hem gelegenheid zou geven met hen te vechten. Hij liet dientengevolge vijf cohorten tot dekking van den trein achter en marcheerde met vijf en twintig cohorten en een talrijke ruiterij tegen den vijand op. Een mijl van dezen verwijderd sloeg hij zijn legerplaats op. Tusschen Labienus en den vijand bevond zich een rivier met steile oevers, die moeilijk was over te steken. Labienus zelf dacht daar niet aan, evenmin als hij geloofde, dat de vijanden haar zouden overgaan. Hun hoop op de aankomst der hulptroepen steeg bij den dag. Openlijk sprak Labienus het in den krijgsraad uit, dat hij, daar volgens het gerucht de Germanen in aantocht waren, zijn lot en dat van zijn leger niet op het spel wilde zetten en morgen met het krieken van den dag de legerplaats zou opbreken. Dit werd den vijand spoedig verraden, daar natuurlijk van het aanzienlijk getal Gallische ruiters sommige wel Gallischgezind moesten zijn. Labienus riep in den nacht de krijgstribunen en de centurio's van den eersten rang tezamen, deelde hun zijn ware bedoelingen mede en liet dan met veel meer gedruisch en rumoer dan gewoonlijk bij de Romeinen daarmee gepaard gaat, het kwartier opbreken, om des te gemakkelijker bij de vijanden het vermoeden van vrees op te wekken. Daardoor gaf Labienus aan zijn aftocht den schijn van een vlucht. Ook dit werd, bij de groote nabijheid der beide legerplaatsen, nog vóór het aanbreken van den dag door verspieders den vijand overgebracht.
8. Vix agmen novissimum extra munitiones processerat, cum Galli cohortati inter se, ne speratam praedam ex manibus dimitterent--longum esse per territis Romanis Germanorum auxilium exspectare, neque suam pati dignitatem ut tantis copiis tam exiguam manum praesertim fugientem atque impeditam adoriri non audeant--flumen transire et iniquo loco committere proelium non dubitant. Quae fore suspicatus Labienus, ut omnes citra flumen eliceret, eadem usus simulatione itineris placide progrediebatur. Tum praemissis paulum impedimentis atque in tumulo quodam collocatis "Habetis," inquit, "milites, quam petistis facultatem: hostem impedito atque iniquo loco tenetis: praestate eandem nobis ducibus virtutem, quam saepe numero imperatori praestitistis, atque illum adesse et haec coram cernere existimate." Simul signa ad hostem converti aciemque dirigi iubet, et paucis turmis praesidio ad impedimenta dimissis reliquos equites ad latera disponit. Celeriter nostri clamore sublato pila in hostes immittunt. Illi, ubi praeter spem quos fugere credebant infestis signis ad se ire viderunt, impetum modo ferre non potuerunt ac primo concursu in fugam coniecti proximas silvas petierunt. Quos Labienus equitatu consectatus, magno numero interfecto, compluribus captis, paucis post diebus civitatem recepit. Nam Germani qui auxilio veniebant percepta Treverorum fuga sese domum receperunt. Cum his propinqui Indutiomari, qui defectionis auctores fuerant, comitati eos ex civitate excesserunt. Cingetorigi, quem ab initio permansisse in officio demonstravimus, principatus atque imperium est traditum.
8. Nauwelijks had de achterhoede de legerplaats verlaten, of de Galliërs riepen elkander toe den buit waarop zij hadden gehoopt, niet te laten ontglippen; het zou te lang duren, bij de verslagenheid der Romeinen, op de hulp der Germanen te wachten en hun eer leed het niet met zulk een groote legermacht op een zoo klein hoopje, voornamelijk nu het op de vlucht en met bagage beladen was, geen aanval te wagen. Zij aarzelden dus niet de rivier over te gaan en op een ongunstig terrein het gevecht te beginnen. Dat had juist Labienus vermoed, en, om de gansche vijandelijke macht over den stroom te lokken, zette hij zijn schijnbaren afmarsch rustig voort. Hij liet echter de bagage een weinig vooruit gaan en op een hoogte brengen; toen hield hij een aanspraak tot zijn troepen: "Soldaten, de gewenschte gelegenheid is daar: gij hebt den vijand op een voor hem moeilijk en ongunstig terrein in uw macht. Legt nu onder mijn aanvoering dezelfde dapperheid aan den dag, die gij zoo dikwerf onder den opperbevelhebber hebt getoond, denkt u, dat hij tegenwoordig en ooggetuige is." Te gelijk liet hij het leger zich tegen den vijand richten en in gevechtsstelling opmarcheeren. Enkele escadrons zond hij weg tot dekking van den trein, de overige ruiterij verdeelde hij op de vleugels. De onzen hieven een krijgschgeschreeuw aan en wierpen hun werpspiesen op de vijanden. Toen dezen nu, tegen hun verwachting, hen, die zij zoo even nog op de vlucht geloofden, ten aanval tegen zich zagen aanrukken, waren zij niet in staat dezen aanval te weerstaan, maar werden bij het eerste samenstooten op de vlucht geworpen en ijlden naar de naastbijzijnde bosschen. Labienus vervolgde hen met zijn ruiterij, doodde er velen, en maakte een betrekkelijk groot aantal gevangenen. Weinige dagen later onderwierpen de Trevirers zich. Want de Germanen, die te hulp kwamen, gingen op het bericht van hun vlucht weer naar huis terug, en met hen te gelijk verlieten ook de verwanten van Indutiomarus, den aanstoker van den opstand, het land. Cingetorix, die van 't begin af, zooals wij gezegd hebben, trouw gebleven was, kreeg nu het opergezag en het opperbevel.
9. Caesar, postquam ex Menapiis in Treveros venit, duabus de causis Rhenum transire constituit; quarum una erat, quod auxilia contra se Treveris miserant, altera, ne ad eos Ambiorix receptum haberet. His constitutis rebus paulum supra eum locum quo ante exercitum traduxerat facere pontem instituit. Nota atque instituta ratione magno militum studio paucis diebus opus efficitur. Firmo in Treveris ad pontem praesidio relicto, ne quis ab his subito motus oreretur, reliquas copias equitatumque traducit. Vbii, qui ante obsides dederant atque in deditionem venerant, purgandi sui causa ad eum legatos mittunt, qui doceant neque auxilia ex sua civitate in Treveros missa neque ab se fidem laesam: petunt atque orant ut sibi parcat, ne communi odio Germanorum innocentes pro nocentibus poenas pendant; si amplius obsidum vellet, dare pollicentur. Cognita Caesar causa reperit ab Suebis auxilia missa esse; Vbiorum satisfactionem accipit, aditus viasque in Suebos perquirit.
9. Inmiddels was ook Caesar uit het land der Menapiërs in het gebied der Trevirers aangekomen. Hij besloot nu om twee redenen over den Rijn te gaan: vooreerst, omdat men van daar hulptroepen aan de Trevirers tegen hem had gezonden, en ten andere wilde hij Ambiorix den terugtocht daarheen afsnijden. Dientengevolge begon hij iets boven de plaats, waar hij vroeger de rivier was overstoken, een brug te slaan. Daar de wijze van het bouwen bekend en ingevoerd was, werd het werk bij den grooten ijver der soldaten in weinige dagen voltooid. Caesar liet in het land der Trevirers een sterke bedekking bij de brug achter, om een plotselingen opstand te voorkomen en voerde zijn overige cohorten en de ruiterij over den stroom. De Ubiërs, die reeds vroeger gijzelaar hadden gegeven en zich hadden onderworpen, zonden gezanten, om zich te rechtvaardigen, en lichtten hem in, dat door hen aan de Trevirers geen hulptroepen waren gezonden, dat zij niet ontrouw waren geworden. Zij baden en smeekten om verschooning, opdat toch niet uit algemeenen haat tegen de Germanen onschuldigen voor schuldigen moesten boeten. Wilde Caesar meer gijzelaars, zij beloofden die te geven. Na nauwkeurig onderzoek der zaak, bevond Caesar, dat de Sueben de hulptroepen hadden gezonden. Hij nam dus de rechtvaardiging der Ubiërs aan en won nauwkeurige berichten in omtrent de toegangen en wegen naar het land der Sueben.
10. Interim paucis post diebus fit ab Vbiis certior Suebos omnes in unum locum copias cogere atque eis nationibus quae sub eorum sint imperio denuntiare, ut auxilia peditatus equitatusque mittant. His cognitis rebus rem frumentariam providet, castris idoneum locum deligit; Vbiis imperat ut pecora deducant suaque omnia ex agris in oppida conferant, sperans barbaros atque imperitos homines inopia cibariorum adductos ad iniquam pugnandi condicionem posse deduci; mandat, ut crebros exploratores in Suebos mittant quaeque apud eos gerantur cognoscant. Illi imperata faciunt et paucis diebus intermissis referunt: Suebos omnes, posteaquam certiores nuntii de exercitu Romanorum venerint, cum omnibus suis sociorumque copiis, quas coegissent, penitus ad extremos fines se recepisse: silvam esse ibi infinita magnitudine, quae appellatur Bacenis; hanc longe introrsus pertinere et pro nativo muro obiectam Cheruscos ab Suebis Suebosque ab Cheruscis iniuriis incursionibusque prohibere: ad eius initium silvae Suebos adventum Romanorum exspectare constituisse.
10. Ondertusschen meldden na weinige dagen de Ubiërs hem, dat de Sueben hun gansche strijdmacht op één punt samentrokken en den hun onderworpen stammen aanzegden, hulptroepen te voet en te paard te zenden. Op dit bericht voorzag Caesar zich van levensmiddelen en zocht een geschikte plaats voor een legerkamp uit. Den Ubiërs gaf hij bevel, hun vee en al hun have van het land naar de steden te voeren, in de hoop, die ruwe en onervaren menschen door gebrek aan levensmiddelen tot een kamp onder ongunstige verhoudingen te kunnen brengen. Voorts droeg hij den Ubiërs op, dikwijls verspieders in het land der Sueben te zenden, om op de hoogte te komen van al wat bij hen gebeurde. Zij gehoorzaamden aan de bevelen en weinige dagen later berichtten zij, dat het gansche volk der Sueben, nadat stelliger berichten omtrent het Romeinsche leger tot hen waren gekomen, met al hun strijdkrachten en de bondstroepen, die zij hadden opgeroepen, zich diep in het binnenste van hun land hadden teruggetrokken. Daar was een woud van ongegrensde uitgestrektheid, het woud Bacenis, dat zich diep in Germanië uitstrekte en den Cherusken, zoowel als den Sueben, als een natuurlijke muur diende tegen wederzijdsche gewelddadigheden en strooptochten. Aan den ingang van dit woud wilden de Sueben de Romeinen afwachten.
11. Quoniam ad hunc locum perventum est, non alienum esse videtur de Galliae Germaniaeque moribus et quo differant hae nationes inter sese proponere. In Gallia non solum in omnibus civitatibus atque in omnibus pagis partibusque, sed paene etiam in singulis domibus factiones sunt, earumque factionum principes sunt qui summam auctoritatem eorum iudicio habere existimantur, quorum ad arbitrium iudiciumque summa omnium rerum consiliorumque redeat. Itaque eius rei causa antiquitus institutum videtur, ne quis ex plebe contra potentiorem auxili egeret : suos enim quisque opprimi et circumveniri non patitur, neque, aliter si faciat, ullam inter suos habet auctoritatem. Haec eadem ratio est in summa totius Galliae : namque omnes civitates in partes divisae sunt duas.
11. Hier op deze plaats schijnt het niet ongepast, over de zeden der Galliërs en der Germanen en over het onderscheid tusschen deze beide naties een en ander in 't midden te brengen. In Gallië zijn niet alleen in alle staten, gouwen en gemeenten, maar haast ook in elk huis partijen. Aan het hoofd dier partijen staan mannen, die volgens de openbare meening geacht worden het grootste aanzien te bezitten, en aan hun goeddunken en oordeel staat de hoogste beslissing bij alle verhandelingen en besluiten. Deze inrichting is daarom, zooals het schijnt, in oude tijden getroffen, om den gemeenen man tegen een machtigere te beschermen. Want geen partijhoofd duldt, dat de zijnen worden onderdrukt en misleid; in het tegenovergestelde geval heeft hij allen invloed bij zijn partij verloren. Dezelfde verhouding bestaat in 't groot in geheel Gallië; want alle staten onder elkander vormen twee partijen.
12. Cum Caesar in Galliam venit, alterius factionis principes erant Aedui, alterius Sequani. Hi cum per se minus valerent, quod summa auctoritas antiquitus erat in Aeduis magnaeque eorum erant clientelae, Germanos atque Ariovistum sibi adiunxerant eosque ad se magnis iacturis pollicitationibusque perduxerant. Proeliis vero compluribus factis secundis atque omni nobilitate Aeduorum interfecta tantum potentia antecesserant, ut magnam partem clientium ab Aeduis ad se traducerent obsidesque ab eis principum filios acciperent et publice iurare cogerent nihil se contra Sequanos consili inituros et partem finitimi agri per vim occupatam possiderent Galliaeque totius principatum obtinerent. Qua necessitate adductus Diviciacus auxili petendi causa Romam ad senatum profectus infecta re redierat. Adventu Caesaris facta commutatione rerum, obsidibus Aeduis redditis, veteribus clientelis restitutis, novis per Caesarem comparatis, quod hi, qui se ad eorum amicitiam adgregaverant, meliore condicione atque aequiore imperio se uti videbant, reliquis rebus eorum gratia dignitateque amplificata Sequani principatum dimiserant. In eorum locum Remi successerant: quos quod adaequare apud Caesarem gratia intellegebatur, ei, qui propter veteres inimicitias nullo modo cum Aeduis coniungi poterant, se Remis in clientelam dicabant. Hos illi diligenter tuebantur: ita et novam et repente collectam auctoritatem tenebant. Eo tum statu res erat, ut longe principes haberentur Aedui, secundum locum dignitatis Remi obtinerent.
12. Toen Caesar in Gallië kwam, stonden aan het hoofd der eene partij de Haeduërs, aan het hoofd der andere de Sequaners. Deze laatsten waren op zichzelf de zwaksten, want de Haeduërs hadden reeds van oudsher het hoogste aanzien en talrijke staten, die onder hun bescherming stonden. Daarom hadden de Sequaners zich met de Germanen en Ariovistus verbonden en dezen met groote opofferingen en beloften bewogen, in hun land te komen. Na verscheidene gelukkige gevechten en nadat bijna de gansche adel der Haeduërs was vernietigd, hadden zij echter zoozeer het overwicht gekregen, dat een groot deel van de onder bescherming der Haeduërs staande staten tot hen overging, dat zij van dezen de zonen der vorsten als gijzelaars ontvingen en hen dwongen in naam van den staat te zweren, niets tegen de Sequaners te zullen ondernemen. Een deel van het grensgebied der Haeduërs namen de Sequaners met geweld in bezit en verkregen de hegemonie over geheel Gallië. Door den nood gedrongen, had Diviciacus zich daarom naar Rome begeven, om den senaat om hulp te verzoeken, maar was onverrichterzake teruggekeerd. Met Caesar's komst in Gallië veranderden die toestanden: de Haeduërs kregen hun gijzelaars terug, de oude clienteelstaten werden hersteld, nieuwe staten door Caesar's toedoen in gelijke verhouding gebracht, omdat zij, die zich bij de Haeduërs hadden aangesloten, een betere behandeling en een billijker heerschappij vonden; ook overigens steeg het aanzien en de invloed der Haeduërs, en zoo hadden de Sequaners den voorrang in Gallië verloren. Hun plaats namen de Remers in. Omdat men waarnam, dat zij in gelijke gunst bij Caesar stonden, zoo stelden zich alle volken, die wegens oude veeten zich op geenerlei wijze met de Haeduërs konden verbinden, onder de bescherming der Remers. De Remers namen hun plichten als beschermers met nauwgezetheid waar, en zoo behielden zij hun nieuw en plotseling verworven aanzien. Het stond er toen zóó mee, dat de Haeduërs voor verreweg het voornaamste volk golden, de Remers de tweede plaats innamen.
13. In omni Gallia eorum hominum, qui aliquo sunt numero atque honore, genera sunt duo. Nam plebes paene servorum habetur loco, quae nihil audet per se, nullo adhibetur consilio. Plerique, cum aut aere alieno aut magnitudine tributorum aut iniuria potentiorum premuntur, sese in servitutem dicant nobilibus: in hos eadem omnia sunt iura, quae dominis in servos. Sed de his duobus generibus alterum est druidum, alterum equitum. Illi rebus divinis intersunt, sacrificia publica ac privata procurant, religiones interpretantur: ad hos magnus adulescentium numerus disciplinae causa concurrit, magnoque hi sunt apud eos honore. Nam fere de omnibus controversiis publicis privatisque constituunt, et, si quod est admissum facinus, si caedes facta, si de hereditate, de finibus controversia est, idem decernunt, praemia poenasque constituunt; si qui aut privatus aut populus eorum decreto non stetit, sacrificiis interdicunt. Haec poena apud eos est gravissima. Quibus ita est interdictum, hi numero impiorum ac sceleratorum habentur, his omnes decedunt, aditum sermonemque defugiunt, ne quid ex contagione incommodi accipiant, neque his petentibus ius redditur neque honos ullus communicatur. His autem omnibus druidibus praeest unus, qui summam inter eos habet auctoritatem. Hoc mortuo aut si qui ex reliquis excellit dignitate succedit, aut, si sunt plures pares, suffragio druidum, nonnumquam etiam armis de principatu contendunt. Hi certo anni tempore in finibus Carnutum, quae regio totius Galliae media habetur, considunt in loco consecrato. Huc omnes undique, qui controversias habent, conveniunt eorumque decretis iudiciisque parent. Disciplina in Britannia reperta atque inde in Galliam translata esse existimatur, et nunc, qui diligentius eam rem cognoscere volunt, plerumque illo discendi causa proficiscuntur.
13. In geheel Gallië zijn slechts twee klassen van menschen, die iets te beteekenen hebben en geëerd worden. Want de gemeene man is niet veel meer dan slaaf; hij waagt niets op eigen hand en wordt van alle beraadslagingen uitgesloten. De meesten worden door schulden of zware belastingen, of wederrechterlijke handelwijze der machtigen zoo gedrukt, dat zij zich in den dienst der adellijken begeven, die dan dezelfde rechten te hunnen opzichte hebben als de heeren over hun slaven. De twee genoemde klassen zijn de Druïden en de Ridders. De Druïden hebben het opzicht over den godsdienst; zij dragen zorg voor de openbare en bijzondere offers, zij zijn de verklaarders der religie; tot hen stroomt een groot aantal jongelieden om onderricht te ontvangen, en zij staan bij de Galliërs in hooge eere. Want bijna over alle openbare en bijzondere strijdvragen spreken zij een beslissing uit, en indien eenige misdaad is begaan, een moord geschied, indien er over een erfenis of grensbepaling strijd is, beslissen zij ook en stellen belooningen en straffen vast. Voegt iemand, hetzij privaatpersoon of volksstam, zich niet naar hun uitspraak, zoo wordt hij in den kerkelijken ban gedaan, hetgeen bij de Galliërs de zwaarste straf is. Die zoo van den godsdienst zijn uitgesloten, worden voor goddelooze en misdadige menschen gehouden; allen gaan hun uit den weg, allen ontwijken een ontmoeting en een gesprek met hen, om niet door hen besmet te worden; hun wordt, al verzoeken ze ´t, geen recht gedaan, geen eer wordt met hen gedeeld. De Druïden staan onder één opperhoofd, die onder hen het grootste aanzien geniet. Sterft hij, dan volgt hem degene op, die boven alle anderen wordt geëerd, of, zijn er meer van gelijke verdiensten, dan wordt door de Druïden over hen gestemd, soms ook beslissen zij den strijd over de hoogste waardigheid met de wapenen. Op een bepaalden tijd des jaars houden de Druïden in het land der Carnuten, dat voor het middelpunt van geheel Gallië wordt gehouden, in een gewijd oord een rechtszitting. Hierheen komen allen uit alle hoeken des lands, die geschillen met elkaar hebben, samen en onderwerpen zich aan de uitspraken en beslissingen der Druïden. Hun leer stamt, zooals men meent, uit Britannië en is van daar naar Gallië verplant, en ook nu nog reizen degenen, die nauwkeuriger die zaak leeren willen, meestal daarheen, om zich te laten onderwijzen.
14. Druides a bello abesse consuerunt neque tributa una cum reliquis pendunt; militiae vacationem omniumque rerum habent immunitatem. Tantis excitati praemiis et sua sponte multi in disciplinam conveniunt et a parentibus propinquisque mittuntur. Magnum ibi numerum versuum ediscere dicuntur. Itaque annos nonnulli vicenos in disciplina permanent. Neque fas esse existimant ea litteris mandare, cum in reliquis fere rebus, publicis privatisque rationibus Graecis litteris utantur. Id mihi duabus de causis instituisse videntur, quod neque in vulgum disciplinam efferri velint neque eos, qui discunt, litteris confisos minus memoriae studere: quod fere plerisque accidit, ut praesidio litterarum diligentiam in perdiscendo ac memoriam remittant. In primis hoc volunt persuadere, non interire animas, sed ab aliis post mortem transire ad alios, atque hoc maxime ad virtutem excitari putant metu mortis neglecto. Multa praeterea de sideribus atque eorum motu, de mundi ac terrarum magnitudine, de rerum natura, de deorum immortalium vi ac potestate disputant et iuventuti tradunt.
14. De Druïden nemen gewoonlijk geen deel aan den oorlog en betalen ook geen belastingen, als de overigen; zij zijn van den krijgsdienst en van alle andere lasten vrij. Om deze uitlokkende voordeelen treden velen, eigener beweging, in dezen stand, of worden door ouders en aanverwanten er toe bestemd. Zij leeren hier, naar men zegt, een groote meningte verzen van buiten. Derhalve blijven sommigen wel twintig jaar in de leer. Want zij houden het voor groote zonde, die zaken op te schrijven, ofschoon de Galliërs anders in den regel, namelijk in staats- en persoonlijke aangelegenheden, zich van de Grieksche letters bedienen. Het schijnt mij toe, dat zij daarvoor twee redenen hebben; vooreerst, omdat de Druïden niet willen, dat de leer onder het volk komt; ten andere, opdat hun leerlingen in vertrouwen op het schrift niet minder zorg zullen wijden aan de oefening van het geheugen; want het gebeurt zeer dikwijls, dat men, zich op de schriftelijke opteekening verlatende, niet den noodigen ijver besteedt aan het nauwkeurig vanbuitenleeren en het geheugen verwaarloost. Vóór alles willen zij den menschen de overtuiging bijbrengen, dat de ziel onsterfelijk is en na den dood uit het eene lichaam overgaat in het andere. Deze leer wekt, meenen zij, het meest op tot dapperheid, daar de vrees voor den dood er door wordt gebannen. Buitendien leeren zij nog veel van de sterren en haar beweging, van de grootte der wereld en der aarde, van het wezen der dingen, van de macht en het gezag der onsterfelijke goden, en dit alles brengen zij de jeugd bij.
15. Alterum genus est equitum. Hi, cum est usus atque aliquod bellum incidit (quod fere ante Caesaris adventum quotannis accidere solebat, uti aut ipsi iniurias inferrent aut illatas propulsarent), omnes in bello versantur, atque eorum ut quisque est genere copiisque amplissimus, ita plurimos circum se ambactos clientesque habet. Hanc unam gratiam potentiamque noverunt.
15. De andere stand is die der Ridders. Wanneer de nood het eischt en een oorlog uitbreekt, wat vóór Caesars komst bijna ieder jaar geschiedde, namelijk, dat zijzelf vijandelijke invallen deden, of zich daartegen verweerden, nemen allen aan den oorlog deel. Hoe aanzienlijker van geslacht en rijker een ridder is, des te meer dienstmannen en hofhoorigen hij om zich heeft. Dat is de eenige maatstaf voor macht en invloed, dien zij kennen.
16. Natio est omnis Gallorum admodum dedita religionibus, atque ob eam causam, qui sunt adfecti gravioribus morbis quique in proeliis periculisque versantur, aut pro victimis homines immolant aut se immolaturos vovent administrisque ad ea sacrificia druidibus utuntur, quod, pro vita hominis nisi hominis vita reddatur, non posse deorum immortalium numen placari arbitrantur, publiceque eiusdem generis habent instituta sacrificia. Alii immani magnitudine simulacra habent, quorum contexta viminibus membra vivis hominibus complent; quibus succensis circumventi flamma exanimantur homines. Supplicia eorum qui in furto aut in latrocinio aut aliqua noxia sint comprehensi gratiora dis immortalibus esse arbitrantur; sed, cum eius generis copia defecit, etiam ad innocentium supplicia descendunt.
16. De geheele Gallische natie is buitengewoon bijgeloovig, en daarom brengen zij, die door een zware ziekte zijn bezocht, en zij, die gevechten en gevaren te gemoet gaan, menschenoffers, of leggen een gelofte af, zulks te zullen doen, waarbij dan de Druïden de godsdienstige plechtigheden hebben te verrichten. Zij meenen namelijk, dat de majesteit der onsterfelijke goden niet kan worden bevredigd, indien niet voor een menschenleven een ander wordt in de plaats gegeven. Ook van staatswege vinden zulke offers regelmatig plaats. Anderen hebben modellen van ontzaggelijke grootte, wier van vlechtwerk gevormde ledematen met levende mensen worden opgevuld; dan steekt men ze van onderen aan en de menschen komen in de vlammen om. Terechtstellingen van dieven, straatroovers, of andere zware misdadigers houden zij voor aangenamer aan de goden; maar, als het aan dergelijke lieden ontbreekt, dan neemt men ook wel onschuldigen als slachtoffers.
17. Deum maxime Mercurium colunt. Huius sunt plurima simulacra: hunc omnium inventorem artium ferunt, hunc viarum atque itinerum ducem, hunc ad quaestus pecuniae mercaturasque habere vim maximam arbitrantur. Post hunc Apollinem et Martem et Iovem et Minervam. De his eandem fere, quam reliquae gentes, habent opinionem: Apollinem morbos depellere, Minervam operum atque artificiorum initia tradere, Iovem imperium caelestium tenere, Martem bella regere. Huic, cum proelio dimicare constituerunt, ea quae bello ceperint plerumque devovent: cum superaverunt, animalia capta immolant reliquasque res in unum locum conferunt. Multis in civitatibus harum rerum exstructos tumulos locis consecratis conspicari licet; neque saepe accidit, ut neglecta quispiam religione aut capta apud se occultare aut posita tollere auderet, gravissimumque ei rei supplicium cum cruciatu constitutum est.
17. Onder de goden vereeren zij het hoogst Mercurius; van hem ziet men de meeste standbeelden, hem vieren zij als den uitvinder van alle kunsten; hij geldt als een gids op wegen en straten, als degene, die den grootsten invloed heeft op geldverdienen en op den handel. Na hem vereeren zij Apollo, Mars, Jupiter en Minerva. Van deze goden hebben zij ten naastenbij dezelfde voorstellingen, als alle andere volken: Apollo verdrijft de ziekten, Minerva leert de beginselen van kunsten en handwerken, Jupiter voert de heerschappij in den hemel en Mars regeert den oorlog. Voor een beslissenden slag wijden zij hem gewoonlijk den buit toe; hebben zij overwonnen, dan offeren zij hem al het buitgemaakte vee, het overige brengen zij op een bepaalde plaats bijeen. In vele staten kan men geheele heuvels van zulken buit op gewijde plaatsen zien opgebouwd, en het gebeurt slechts zelden, dat iemand, zich niet om zijn godsdienst bekommerende, iets van den buit, waagt te helen of van den hoop weg te nemen. Op die misdaad staat de doodstraf met foltering.
18. Galli se omnes ab Dite patre prognatos praedicant idque ab druidibus proditum dicunt. Ob eam causam spatia omnis temporis non numero dierum sed noctium finiunt; dies natales et mensum et annorum initia sic observant ut noctem dies subsequatur. In reliquis vitae institutis hoc fere ab reliquis differunt, quod suos liberos, nisi cum adoleverunt, ut munus militiae sustinere possint, palam ad se adire non patiuntur filiumque puerili aetate in publico in conspectu patris adsistere turpe ducunt.
18. De Galliërs noemen zich alle met ophef nakomelingen van vader Dis; dit leeren, naar hun zeggen, de Druïden. Daarom berekenen zij den tijd niet naar dagen, maar naar nachten; geboortedagen, het begin van maanden en jaren rekenen zij zóó, dat de dag op den nacht volgt. In hun overige maatschappelijke instellingen hebben zij nog dit eigenaardige, dat zij hun kinderen niet vóór zij groot en voor den krijgsdienst rijp geworden zijn, openlijk in hun nabijheid dulden, en dat het bij hen schande is, wanneer een nog niet volwassen zoon in het openbaar aan de zijde zijns vaders wordt gezien.
19. Viri, quantas pecunias ab uxoribus dotis nomine acceperunt, tantas ex suis bonis aestimatione facta cum dotibus communicant. Huius omnis pecuniae coniunctim ratio habetur fructusque servantur: uter eorum vita superarit, ad eum pars utriusque cum fructibus superiorum temporum pervenit. Viri in uxores, sicuti in liberos, vitae necisque habent potestatem; et cum paterfamiliae illustriore loco natus decessit, eius propinqui conveniunt et, de morte si res in suspicionem venit, de uxoribus in servilem modum quaestionem habent et, si compertum est, igni atque omnibus tormentis excruciatas interficiunt. Funera sunt pro cultu Gallorum magnifica et sumptuosa; omniaque quae vivis cordi fuisse arbitrantur in ignem inferunt, etiam animalia, ac paulo supra hanc memoriam servi et clientes, quos ab eis dilectos esse constabat, iustis funeribus confectis una cremabantur.
19. Zooveel geld de man van zijn vrouw als huwelijksgift heeft gekregen, zooveel legt hij uit zijn eigen middelen, na nauwkeurige schatting, daarbij; dit kapitaal wordt dan gemeenschappelijk beheerd en de renten ervan opgespaard. De langst levende der echtgenooten krijgt dan het geheele vermogen met de al dien tijd verschenen interesten. De mannen hebben over hun vrouwen, zooals over hun kinderen, het recht van leven en dood. Sterft een huisvader van voornamen rang, dan komen zijn bloedverwanten tezamen, en wanneer 's mans dood argwaan opwekt, dan stellen zij een gerechtelijk onderzoek in bij de vrouwen van den gestorvene, op dezelfde wijze als dit bij slaven geschied. Blijkt het vermoeden gegrond, dan worden zij verbrand, of onder allerlei pijnigingen ter dood gebracht. De begrafenissen zijn in verhouding tot de leefwijze der Galliërs prachtig en kostbaar. Alles, wat den dooden bij hun leven dierbaar is geweest, wordt in het vuur geworpen, zelfs dieren. En nog voor korten tijd werden slaven en hoorigen, die de gestorvene liefhad, na afloop der gebruikelijke begrafenis, mede verbrand.
20. Quae civitates commodius suam rem publicam administrare existimantur, habent legibus sanctum, si quis quid de re publica a finitimis rumore aut fama acceperit, uti ad magistratum deferat neve cum quo alio communicet, quod saepe homines temerarios atque imperitos falsis rumoribus terreri et ad facinus impelli et de summis rebus consilium capere cognitum est. Magistratus quae visa sunt occultant quaeque esse ex usu iudicaverunt multitudini produnt. De re publica nisi per concilium loqui non conceditur.
20. In de staten, die men voor de best geordende houdt, bestaat de wettelijke bepaling, dat ieder hetgeen hij over staatszaken bij gerucht, of van hooren zeggen bij de nabuurvolken vernomen heeft, terstond aan de overheid overbrengt en aan niemand anders meedeelt, omdat de ervaring heeft geleerd, dat onbezonnen en kortzichtige menschen zich dikwijls door valsche geruchten schrik laten aanjagen, tot een rassche daad laten verleiden en tot besluiten van de gewichtigste gevolgen laten meesleepen. De overheid houdt dan voor zich, wat haar goeddunkt, en deelt aan het volk mede, wat naar haar oordeel dienstig is. Over staatszaken mag overigens nergens dan in de volksvergadering gehandeld worden.
21. Germani multum ab hac consuetudine differunt. Nam neque druides habent, qui rebus divinis praesint, neque sacrificiis student. Deorum numero eos solos ducunt, quos cernunt et quorum aperte opibus iuvantur, Solem et Vulcanum et Lunam, reliquos ne fama quidem acceperunt. Vita omnis in venationibus atque in studiis rei militaris consistit: ab parvulis labori ac duritiae student. Qui diutissime impuberes permanserunt, maximam inter suos ferunt laudem: hoc ali staturam, ali vires nervosque confirmari putant. Intra annum vero vicesimum feminae notitiam habuisse in turpissimis habent rebus; cuius rei nulla est occultatio, quod et promiscue in fluminibus perluuntur et pellibus aut parvis renonum tegimentis utuntur magna corporis parte nuda.
21. Van deze zeden wijken de Germanen in veel opzichten af. Want zij hebben geen Druïden voor de leiding van den godsdienst en zij stellen weinig prijs op offers. Zij gelooven alleen aan zulke goden, als zij zien en van wie zij op een in het oog vallende wijze voordeel hebben, zooals de Zon, het Vuur en de Maan; de overige goden kennen zij zelfs niet bij name. Hun gansche leven is verdeeld tusschen jacht en wapenoefeningen. Van der jeugd af harden zij zich door arbeid en vermoeienissen. Die het langst de kuischheid hebben bewaard, oogsten den hoogsten lof onder de hunnen. Daardoor wordt, naar hun meening, de groei bevorderd, de krachten gesterkt, de zenuwen gestaald. Voor zijn twintigste jaar omgang te hebben met een vrouw achten zij de grootste schande. En toch maakt men van het geslachtsverschil geen geheim, want beide seksen baden gemeenschappelijk in de rivieren en dragen vellen van dieren, of korte pelsen, waarbij een groot deel des lichaam onbedekt is.
22. Agriculturae non student, maiorque pars eorum victus in lacte, caseo, carne consistit. Neque quisquam agri modum certum aut fines habet proprios; sed magistratus ac principes in annos singulos gentibus cognationibusque hominum, qui una coierunt, quantum et quo loco visum est agri attribuunt atque anno post alio transire cogunt. Eius rei multas adferunt causas: ne adsidua consuetudine capti studium belli gerendi agricultura commutent; ne latos fines parare studeant, potentioresque humiliores possessionibus expellant; ne accuratius ad frigora atque aestus vitandos aedificent; ne qua oriatur pecuniae cupiditas, qua ex re factiones dissensionesque nascuntur; ut animi aequitate plebem contineant, cum suas quisque opes cum potentissimis aequari videat.
22. Op landbouw leggen zij zich niet toe; hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit melk, kaas en vleesch. Niemand heeft een bepaalde hoeveelheid land of eigendommen; maar de overheden en vorsten wijzen telken jare aan de geslachten en bloedverwantschappen en aan hen, die zich tot dat doel vereenigden, zooveel land, met aanduiding van de plaats, aan, als zij goedvinden, en laten hen dan het jaar daarop ergens anders heengaan. Voor deze manier van doen geven zij vele redenen aan: door voorliefde voor blijvende woonplaatsen zou de krijgshaftige zin ondergaan in den lust tot den akkerbouw; men zou er naar streven, uitgestrekte goederen te verkrijgen; de rijken zouden de armen uit hun bezittingen verdrijven; men zou bij de inrichting der huizen te nauwkeurig er op letten, zich tegen koude en hitte te beschermen; er zou hebzucht, de gewone bron van partijen en twisten, ontstaan; eindelijk, het is het beste middel, den gemeenen man tevreden te houden, als hij ziet, dat de machtigste niet meer heeft dan hij.
23. Civitatibus maxima laus est quam latissime circum se vastatis finibus solitudines habere. Hoc proprium virtutis existimant, expulsos agris finitimos cedere, neque quemquam prope audere consistere; simul hoc se fore tutiores arbitrantur repentinae incursionis timore sublato. Cum bellum civitas aut illa tum defendit aut infert, magistratus, qui ei bello praesint, ut vitae necisque habeant potestatem, deliguntur. In pace nullus est communis magistratus, sed principes regionum atque pagorum inter suos ius dicunt controversiasque minuunt. Latrocinia nullam habent infamiam, quae extra fines cuiusque civitatis fiunt, atque ea iuventutis exercendae ac desidiae minuendae causa fieri praedicant. Atque ubi quis ex principibus in concilio dixit se ducem fore, qui sequi velint, profiteantur, consurgunt ei qui et causam et hominem probant suumque auxilium pollicentur atque ab multitudine collaudantur: qui ex his secuti non sunt, in desertorum ac proditorum numero ducuntur, omniumque his rerum postea fides derogatur. Hospitem violare fas non putant; qui quacumque de causa ad eos venerunt, ab iniuria prohibent, sanctos habent, hisque omnium domus patent victusque communicatur.
23. Het is voor de verschillende volkstammen de hoogste roem, wanneer zij rondom hun gebied de uitgebreidste woestenijen hebben. Dat achten zij een wezenlijk kenteeken van dapperheid, wanneer hun verjaagde buren terugwijken, en niemand het waagt, zich in hun nabijheid te vestigen; tevens gevoelen zij zich daardoor veiliger, wijl zij zoo geen plotselinge overvallen te vreezen hebben. Wanneer een staat een verdedigings- of aanvallenden oorlog heeft te voeren, dan worden aanvoerders gekozen, die met de leiding van den krijg ook het recht over leven en dood hebben. In vredestijd is er geen algemeen opperhoofd, maar de vorsten der landen en gouwen handhaven de gerechtigheid en beslechten de geschillen. In rooftochten buiten de landpalen zien zij niets onteerends, veeleer roemen zij die als een middel, om de jonge manschappen te oefenen en den lediggang te keer te gaan. Maakt daarom een der vorsten in de volksvergadering bekend, dat hij aanvoerder wil zijn op zulk een tocht, en dat zij, die hem willen volgen, zich moeten aanmelden, dan verheffen zich allen, wien de onderneming en de man bevalt, en zeggen onder de bijvalskreten der menigte hun deelneming toe. Wie van hen niet werkelijk meetrekt, wordt voor een deserteur en verrader gehouden en vindt later in geen opzicht geloof meer. Zich te vergrijpen aan een gastvriend, houden zij voor zonde; wie, om welke reden ook, tot hen komt, vindt bescherming tegen onrecht en wordt voor onschendbaar gehouden; elk huis staat voor hem open, hun levensonderhoud deelen zij met hem.
24. Ac fuit antea tempus, cum Germanos Galli virtute superarent, ultro bella inferrent, propter hominum multitudinem agrique inopiam trans Rhenum colonias mitterent. Itaque ea quae fertilissima Germaniae sunt loca circum Hercyniam silvam, quam Eratostheni et quibusdam Graecis fama notam esse video, quam illi Orcyniam appellant, Volcae Tectosages occupaverunt atque ibi consederunt; quae gens ad hoc tempus his sedibus sese continet summamque habet iustitiae et bellicae laudis opinionem. Nunc quod in eadem inopia, egestate, patientia qua Germani permanent, eodem victu et cultu corporis utuntur; Gallis autem provinciarum propinquitas et transmarinarum rerum notitia multa ad copiam atque usus largitur, paulatim adsuefacti superari multisque victi proeliis ne se quidem ipsi cum illis virtute comparant.
24. Er was een tijd, dat de Galliërs boven de Germanen uitmuntten in dapperheid, dat zij hun zonder oorzaak den oorlog aandeden en wegens overbevolking en gebrek aan land koloniën over den Rijn zonden. Zoo namen de Tektosagen de vruchtbaarste streken van Germanië bij het Hercynische woud in bezit en zetten zich daar neder. Dit woud, was, naar ik vind, bij geruchte bekend aan Eratosthenes en eenige andere Grieken, die 't het Orcynische woud noemden. Die Tektosagen wonen ook nu nog daar; hun rechtvaardigheid en dapperheid staan in hoogen roep. De Germanen zijn nu even armoedig, even behoeftig, even gehard gebleven als vroeger; zij hebben dezelfde levenswijze en kleeding behouden; den Galliërs echter verschaft de nabijheid der Romeinsche provinciën en hun bekendheid met de overzeesche produkten veel welstand en genietingen. Allengs hebben zij zich daardoor er aan gewend geslagen te worden en nu, na vele nederlagen, vergelijken zij zich zelfs niet meer met de Germanen.
25. Huius Hercyniae silvae, quae supra demonstrata est, latitudo novem dierum iter expedito patet: non enim aliter finiri potest, neque mensuras itinerum noverunt. Oritur ab Helvetiorum et Nemetum et Rauracorum finibus rectaque fluminis Danubi regione pertinet ad fines Dacorum et Anartium; hinc se flectit sinistrorsus diversis ab flumine regionibus multarumque gentium fines propter magnitudinem adtingit; neque quisquam est huius Germaniae, qui se aut adisse ad initium eius silvae dicat, cum dierum iter LX processerit, aut, quo ex loco oriatur, acceperit: multaque in ea genera ferarum nasci constat, quae reliquis in locis visa non sint; ex quibus quae maxime differant ab ceteris et memoriae prodenda videantur haec sunt.
25. Een goed voetvanger doorloopt het boven vermelde Hercynische woud in de breedte in negen dagen; op een andere wijze laat het zich niet bepalen, wijl de Germanen geen begrip hebben van de lengte van wegen. Het woud begint aan de grenzen der Helvetiërs, Nemeters en Raurakers en loopt evenwijdig met den Donau tot het land der Daciërs en Anartiërs; hier buigt het zich naar links, verwijdert zich in verschillende richtingen van den stroom en raakt wegens zijn grootte het gebied aan van vele volksstammen. Men vindt in dit Germanië, geen mensch, die kan zeggen, aan het einde van het woud gekomen te zijn, al heeft hij ook zestig dagen voortgemarcheerd, of die vernomen heeft, waar het einde is. Het staat vast, dat er in dit woud veel diersoorten zijn, die nergens anders voorkomen. Die het meest verschillen van de andere dieren en de vermelding waard schijnen, zijn de volgende.
26. Est bos cervi figura, cuius a media fronte inter aures unum cornu exsistit excelsius magisque directum his, quae nobis nota sunt, cornibus: ab eius summo sicut palmae ramique late divunduntur. Eadem est feminae marisque natura, eadem forma magnitudoque cornuum.
26. Er is een os, die er uitziet als een hert en die midden op den kop tusschen de ooren één hoorn heeft, langer en minder gekromd, dan bij de ons bekende gehoornde dieren. Aan de spits van dien hoorn loopen uitwassen, handen en takken als 't ware, wijd uiteen. Het wijfje heeft dezelfde gestalte als het mannetje, denzelfden vorm en dezelfde grootte van horens.
27. Sunt item, quae appellantur alces. Harum est consimilis capris figura et varietas pellium, sed magnitudine paulo antecedunt mutilaeque sunt cornibus et crura sine nodis articulisque habent neque quietis causa procumbunt neque, si quo adflictae casu conciderunt, erigere sese aut sublevare possunt. His sunt arbores pro cubilibus: ad eas se applicant atque ita paulum modo reclinatae quietem capiunt. Quarum ex vestigiis cum est animadversum a venatoribus, quo se recipere consuerint, omnes eo loco aut ab radicibus subruunt aut accidunt arbores, tantum ut summa species earum stantium relinquatur. Huc cum se consuetudine reclinaverunt, infirmas arbores pondere adfligunt atque una ipsae concidunt.
27. Dan zijn er de zoogenoemde alken (elanden). Zij zien er uit als geiten, ook wat de bontheid van huiden betreft, maar zij zijn wat grooter en hebben afgestompte hoorns en pooten zonder gewrichten en knokkels. Daarom leggen zij zich ook niet neder, als zij rusten willen, en kunnen ook niet weder opstaan, of zich oprichten, wanneer zij toevallig zijn neergestort. De boomen dienen hun tot legerstede; zij leunen er tegen aan, en zoo, slechts een weinig achterovergebogen, nemen zij rust. Hebben de jagers uit hun spoor hun gewone rustplaats ontdekt, dan ondergraven zij alle boomen in die streek, of zagen ze zoo ver door, dat het volkomen den schijn heeft, of zij nog vast staan. Wanneer nu de elanden naar hun gewoonte tegen die boomen leunen, dan werpen de dieren die zwak staande stammen door hun gewicht om en vallen er te gelijk mee op den grond.
28. Tertium est genus eorum, qui uri appellantur. Hi sunt magnitudine paulo infra elephantos, specie et colore et figura tauri. Magna vis eorum est et magna velocitas, neque homini neque ferae quam conspexerunt parcunt. Hos studiose foveis captos interficiunt. Hoc se labore durant adulescentes atque hoc genere venationis exercent, et qui plurimos ex his interfecerunt, relatis in publicum cornibus, quae sint testimonio, magnam ferunt laudem. Sed adsuescere ad homines et mansuefieri ne parvuli quidem excepti possunt. Amplitudo cornuum et figura et species multum a nostrorum boum cornibus differt. Haec studiose conquisita ab labris argento circumcludunt atque in amplissimis epulis pro poculis utuntur.
28. De derde soort zijn de zogenoemde auerossen, wat kleiner dan olifanten, in gedaante, kleur en lichaamsbouw gelijkende op stieren. Hun kracht is even groot als hun vlugheid; zij sparen niets, noch mensch, noch dier, dat zij zien. De Germanen leggen er zich ijverig op toe, ze in groeven te vangen en te dooden. Door dezen arbeid harden zich de jongelieden en met deze soort van jacht houden zij zich bezig. Wie de meeste dieren heeft gedood en ten bewijze daarvan de hoorns in 't openbaar toont, oogst grooten lof. Maar zelfs jong gevangen, wennen zich deze auerossen niet aan menschen en kunnen niet tam gemaakt worden. Hun horens zijn in omvang, in gedaante en voorkomen geheel verschillend van die onzer ossen. Zij zijn zeer gezocht; men beslaat ze aan den rand met zilver en gebruikt ze op luisterrijke feestmalen als bekers.
29. Caesar, postquam per Vbios exploratores comperit Suebos sese in silvas recepisse, inopiam frumenti veritus, quod, ut supra demonstravimus, minime omnes Germani agriculturae student, constituit non progredi longius; sed, ne omnino metum reditus sui barbaris tolleret atque ut eorum auxilia tardaret, reducto exercitu partem ultimam pontis, quae ripas Vbiorum contingebat, in longitudinem pedum ducentorum rescindit atque in extremo ponte turrim tabulatorum quattuor constituit praesidiumque cohortium duodecim pontis tuendi causa ponit magnisque eum locum munitionibus firmat. Ei loco praesidioque Gaium Volcatium Tullum adulescentem praefecit. Ipse, cum maturescere frumenta inciperent, ad bellum Ambiorigis profectus per Arduennam silvam, quae est totius Galliae maxima atque ab ripis Rheni finibusque Treverorum ad Nervios pertinet milibusque amplius quingentis in longitudinem patet, Lucium Minucium Basilum cum omni equitatu praemittit, si quid celeritate itineris atque opportunitate temporis proficere possit; monet, ut ignes in castris fieri prohibeat, ne qua eius adventus procul significatio fiat: sese confestim subsequi dicit.
29. Nadat Caesars door de kondschappers der Ubiërs had vernomen, dat de Sueben zich in hun wouden hadden teruggetrokken, besloot hij niet verder voort te rukken; want hij vreesde gebrek aan levensmiddelen, omdat, zooals boven vermeld, alle Germanen zich slechts weinig met akkerbouw bezighouden. Doch om den vijanden niet alle bezorgdheid voor zijn terugkeer te ontnemen en hun troepenzendingen naar Gallië op te houden, liet hij, toen hij het leger over den Rijn had teruggevoerd, het uiterste einde van de brug aan den Ubischen oever over een lengte van 200 voet afbreken en op het bruggehoofd een toren van vier verdiepingen oprichten, legde er ter bescherming van de brug een bezetting in van twaalf cohorten en versterkte die plaats met groote verschansingen. De jonge Gajus Volcacius Tullus ontving het bevel over de plaats en de bezetting. Tegen het begin van den oogsttijd trok Caesar zelf op ten oorlog tegen Ambiorix en zond te gelijk Lucius Minucius Basilus met de geheele ruiterij vooruit door het Ardennerwoud, het grootste woud van gansch Gallië, dat zich uitstrekt van den Rijn en het gebied der Trevirers tot het land der Nerviërs over een lengte meer dan van vijfhonderd mijlen. Caesar deed dat namelijk in de hoop, dat Basilus door snelheid en de gunst van het oogenblik voordeelen zou kunnen behalen. Hij vermaande hem daarom, geen vuur in de legerplaats te laten aansteken opdat zijn nadering in de verte niet verraden werd. Caesar beloofde, hem op den voet te zullen volgen.
30. Basilus, ut imperatum est, facit. Celeriter contraque omnium opinionem confecto itinere multos in agris inopinantes deprehendit: eorum indicio ad ipsum Ambiorigem contendit, quo in loco cum paucis equitibus esse dicebatur. Multum cum in omnibus rebus tum in re militari potest fortuna. Nam magno accidit casu ut in ipsum incautum etiam atque imparatum incideret, priusque eius adventus ab omnibus videretur, quam fama ac nuntius adferretur: sic magnae fuit fortunae omni militari instrumento, quod circum se habebat, erepto, raedis equisque comprehensis ipsum effugere mortem. Sed hoc quoque factum est, quod aedificio circumdato silva, ut sunt fere domicilia Gallorum, qui vitandi aestus causa plerumque silvarum atque fluminum petunt propinquitates, comites familiaresque eius angusto in loco paulisper equitum nostrorum vim sustinuerunt. His pugnantibus illum in equum quidam ex suis intulit: fugientem silvae texerunt. Sic et ad subeundum periculum et ad vitandum multum fortuna valuit.
30. Basilus kwam het bevel stipt na. Snel en tegen aller verwachting rukte hij voort en verrastte velen bij hun veldarbeid. Naar hun aanwijzing ijlde hij naar de plaats, waar, zooals men zeide, Ambiorix zich met eenige ruiters ophield. Zooals overal, zoo doet ook in den oorlog het geluk veel. Want, gelijk het een bijzonder toeval was, dat Basilus Ambiorix, die daar niet op bedacht en onvoorbereid was, bereikte, en hij reeds door allen in hun onmiddellijke nabijheid werd gezien, voordat nog het geringste bericht van zijn nadering door gerucht en boden was ingeloopen, zoo was het aan den anderen kant een groot geluk voor Ambiorix, dat hij, al verloor hij weliswaar zijn geheele oorlogstoerusting, die hij bij zich had, al werden zijn wagens en paarden genomen, zelf toch den dood ontging. Dat kwam ook hierdoor, dat zijn huis midden in het bosch lag, zoals bijna alle woningen der Galliërs, die, om zich tegen de hitte te beschermen, meestal de nabijheid van bosschen en stroomen voor hun woningen opzoeken, en dat zijn metgezellen en vrienden in den engen toegang een korte poos tegen onze ruiters konden stand houden. Gedurende het gevecht hielp een der zijnen hem op een paard, en het woud dekte zijn vlucht. Zoo was het grootendeels toeval, dat hij in gevaar geraakte en gered werd.
31. Ambiorix copias suas iudicione non conduxerit, quod proelio dimicandum non existimarit, an tempore exclusus et repentino equitum adventu prohibitus, cum reliquum exercitum subsequi crederet, dubium est. Sed certe dimissis per agros nuntiis sibi quemque consulere iussit. Quorum pars in Arduennam silvam, pars in continentes paludes profugit; qui proximi Oceano fuerunt, his insulis sese occultaverunt, quas aestus efficere consuerunt: multi ex suis finibus egressi se suaque omnia alienissimis crediderunt. Catuvolcus, rex dimidiae partis Eburonum, qui una cum Ambiorige consilium inierat, aetate iam confectus, cum laborem aut belli aut fugae ferre non posset, omnibus precibus detestatus Ambiorigem, qui eius consilii auctor fuisset, taxo, cuius magna in Gallia Germaniaque copia est, se exanimavit.
31. Of Ambiorix met opzet zijn troepen niet samengetrokken had, omdat hij een beslissenden slag niet voor geraden hield, dan of hij door gebrek aan tijd of door de plotselinge aankomst onzer ruiterij daarin verhinderd was, in het geloof, dat het hoofdleger haar op den voet volgde, is twijfelachtig. Maar zeker weet men, dat hij naar alle kanten boden zond, met het bevel, dat ieder voor zichzelf zou zorgen, zoo goed hij kon. Zij vluchtten alzoo deels naar het Ardennerwoud, deels naar de uitgebreide moerasstreken. De kustbewoners verscholen zich op de eilanden, die de vloed daar bestendig vormt. Velen verlieten hun vaderland en zochten met al hun have bij geheel vreemde volken bescherming. Catuvolcus, de koning van de andere helft der Eburonen, die in vereeniging met Ambiorix de plannen gesmeed had, kon wegens zijn hoogen ouderdom de vermoeienissen van den oorlog of van de vlucht niet uithouden; hij verwenschte en vervloekte daarom Ambiorix als den eigenlijken bewerker der beweging, en benam zich het leven door het sap van den taxusboom, die in Gallië en Germanië veelvuldig voorkomt.
32. Segni Condrusique, ex gente et numero Germanorum, qui sunt inter Eburones Treverosque, legatos ad Caesarem miserunt oratum, ne se in hostium numero duceret neve omnium Germanorum, qui essent citra Rhenum, unam esse causam iudicaret: nihil se de bello cogitavisse, nulla Ambiorigi auxilia misisse. Caesar explorata re quaestione captivorum, si qui ad eos Eburones ex fuga convenissent, ad se ut reducerentur, imperavit; si ita fecissent, fines eorum se violaturum negavit. Tum copiis in tres partes distributis impedimenta omnium legionum Aduatucam contulit. Id castelli nomen est. Hoc fere est in mediis Eburonum finibus, ubi Titurius atque Aurunculeius hiemandi causa consederant. Hunc cum reliquis rebus locum probabat, tum quod superioris anni munitiones integrae manebant, ut militum laborem sublevaret. Praesidio impedimentis legionem quartamdecimam reliquit, unam ex eis tribus, quas proxime conscriptas ex Italia traduxerat. Ei legioni castrisque Quintum Tullium Ciceronem praeficit ducentosque equites attribuit.
32. De Segners en Condrusen, die tot de Germaansche stammen tusschen de Eburonen en Trevirers behooren, zonden gezanten aan Caesar, met de bede, hen niet voor vijanden te houden en niet te gelooven, dat alle Germanen aan deze zijde van den Rijn gelijke schuld hadden. Zij hadden volstrekt niet aan oorlog gedacht, zij hadden aan Ambiorix geen hulptroepen gezonden. Caesar onderzocht de zaak door de gevangenen te ondervragen en beval dan aan de Segners en Condrusen, om de Eburonen, die soms tot hen mochten vluchten, aan hem uit te leveren; dan zou hij hun gebied niet meer schenden. Daarop verdeelde hij zijn strijdkrachten in drie colonnen en bracht de groote bagage van alle legioenen naar Aduatuca. Dat is de naam van een burcht, ongeveer in het midden van het land der Eburonen, waar Titurius en Aurunculejus hun winterkwartier indertijd hadden opgeslagen. Caesar had deze plaats uitgezocht, zoowel, omdat zij hem in alle opzichten geschikt toescheen, alsook, omdat de verschansingen van het vorige jaar zich nog in goeden staat bevonden, wat den arbeid der soldaten verlichtte. Ter bescherming van den trein liet hij het veertiende legioen achter, een van de drie, welke hij in den vorigen winter in Italië had gelicht en van daar tot zich had laten komen. Het bevel over dit legioen en de legerplaats droeg hij op aan Quintus Tullius Cicero, wien hij tweehonderd ruiters toevoegde.
33. Partito exercitu Titum Labienum cum legionibus tribus ad Oceanum versus in eas partes quae Menapios attingunt proficisci iubet; Gaium Trebonium cum pari legionum numero ad eam regionem quae ad Aduatucos adiacet depopulandam mittit; ipse cum reliquis tribus ad flumen Scaldem, quod influit in Mosam, extremasque Arduennae partis ire constituit, quo cum paucis equitibus profectum Ambiorigem audiebat. Discedens post diem septimum sese reversurum confirmat; quam ad diem ei legioni quae in praesidio relinquebatur deberi frumentum sciebat. Labienum Treboniumque hortatur, si rei publicae commodo facere possint, ad eum diem revertantur, ut rursus communicato consilio exploratisque hostium rationibus aliud initium belli capere possint.
33. Na aldus zijn troepen te hebben verdeeld, beval hij Titus Labienus, met drie legioenen op te rukken in de richting van de zeekust naar het gebied aan de grenzen der Menapiërs; Gajus Trebonius zond hij eveneens met drie legioenen weg, om de gouwen in de nabijheid van het land der Aduatuken te verwoesten; Caesar zelf besloot met de drie overige legioenen naar de Skaldis (de Schelde), een nevenrivier van de Maas, en naar het uiterste eind van het Ardennerwoud te marcheeren, waarheen Ambiorix, zooals hij vernam, zich met weinige ruiters had begeven. Bij het weggaan verklaarde Caesar bepaald, in acht dagen terug te zullen zijn, omdat op dien dag, gelijk hij wist, het koorn moest gegeven worden aan het legioen, dat tot bescherming van den trein werd achtergelaten. Labienus en Trebonius gaf hij de order, indien het zonder nadeel van het algemeen belang geschieden kon, op denzelfden dag terug te zijn, opdat zij na gemeenschappelijke beraadslaging en nadat de plannen der vijanden hun helder waren geworden, de vijandelijkheden wederom, maar naar een nieuw plan, konden beginnen.
34. Erat, ut supra demonstravimus, manus certa nulla, non oppidum, non praesidium, quod se armis defenderet, sed in omnes partes dispersa multitudo. Vbi cuique aut valles abdita aut locus silvestris aut palus impedita spem praesidi aut salutis aliquam offerebat, consederat. Haec loca vicinitatibus erant nota, magnamque res diligentiam requirebat non in summa exercitus tuenda (nullum enim poterat universis perterritis ac dispersis periculum accidere), sed in singulis militibus conservandis; quae tamen ex parte res ad salutem exercitus pertinebat. Nam et praedae cupiditas multos longius evocabat, et silvae incertis occultisque itineribus confertos adire prohibebant. Si negotium confici stirpemque hominum sceleratorum interfici vellet, dimittendae plures manus diducendique erant milites; si continere ad signa manipulos vellet, ut instituta ratio et consuetudo exercitus Romani postulabat, locus ipse erat praesidio barbaris, neque ex occulto insidiandi et dispersos circumveniendi singulis deerat audacia. Vt in eiusmodi difficultatibus, quantum diligentia provideri poterat providebatur, ut potius in nocendo aliquid praetermitteretur, etsi omnium animi ad ulciscendum ardebant, quam cum aliquo militum detrimento noceretur. Dimittit ad finitimas civitates nuntios Caesar: omnes ad se vocat spe praedae ad diripiendos Eburones, ut potius in silvis Gallorum vita quam legionarius miles periclitetur, simul ut magna multitudine circumfusa pro tali facinore stirps ac nomen civitatis tollatur. Magnus undique numerus celeriter convenit.
34. Het was, als boven gezegd, geen regelmatig leger, geen stad, geen bezetting, die zich verdedigde, maar een naar alle kanten heen verstrooide menigte. Waar maar een afgelegen dal, een boschrijke streek, of een kwalijk toegankelijk moeras bescherming of redding bood, daar hadden de menschen zich neergezet. Deze plaatsen waren aan de lieden in de nabuurschap bekend, en Caesar moest zeer op zijn hoede zijn, niet wat het leger als geheel betrof - want dit kon van den onthutsten en verstrooiden vijand geen gevaar loopen - maar voor de veiligheid der soldaten afzonderlijk. En dit was toch ook een zaak, waarbij voor een niet gering deel het welzijn van het geheele leger betrokken was. Begeerte naar buit verlokte vele soldaten zich ter ver te verwijderen, en de bosschen met hun onzekere en verborgen paden maakten het onmogelijk, in gesloten drommen erin te dringen. Wilde Caesar de zaak ten einde brengen en de misdadige bende gansch en al uitroeien, dan had hij meerdere kleine afdeelingen naar verschillende kanten moeten zenden en zijn manschappen moeten splitsen. Wilde hij de manipels bij hun veldteekens houden, zooals instelling en gebruik bij een Romeinsch leger het eischten, dan bood de streek zelf den barbaren bescherming, en eenigen van hen hadden driestheid genoeg, om hinderlagen te leggen en verstrooide soldaten te overvallen. Bij deze moeielijkheden trof men alle mogelijke voorzorgsmaatregelen en liet, schoon allen brandden van begeerte om zich te wreken, liever menige gelegheid om den vijand afbreuk te doen ongebruikt voorbijgaan, dan dat het tot eenig nadeel der soldaten zou geschieden. Caesar zond nu gezanten tot de naburige staten, en lokte door uitzicht op buit allen uit, het land der Eburonen te plunderen, opdat in de bosschen eerder het leven dezer Galliërs dan van zijn legioensoldaten gevaar liep en te gelijk door een ongehoorde rondom toegestroomde overmacht het gansche volk, zonder een spoor achter te laten, tot straf voor zijn wandaad werd uitgeroeid. Werkelijk kwam ook snel van alle kanten een groote menigte Galliërs bijeen.
35. Haec in omnibus Eburonum partibus gerebantur, diesque appetebat septimus, quem ad diem Caesar ad impedimenta legionemque reverti constituerat. Hic quantum in bello fortuna possit et quantos adferat casus cognosci potuit. Dissipatis ac perterritis hostibus, ut demonstravimus, manus erat nulla quae parvam modo causam timoris adferret. Trans Rhenum ad Germanos pervenit fama, diripi Eburones atque ultro omnes ad praedam evocari. Cogunt equitum duo milia Sugambri, qui sunt proximi Rheno, a quibus receptos ex fuga Tencteros atque Vsipetes supra docuimus. Transeunt Rhenum navibus ratibusque triginta milibus passuum infra eum locum, ubi pons erat perfectus praesidiumque ab Caesare relictum: primos Eburonum fines adeunt; multos ex fuga dispersos excipiunt, magno pecoris numero, cuius sunt cupidissimi barbari, potiuntur. Invitati praeda longius procedunt. Non hos palus in bello latrociniisque natos, non silvae morantur. Quibus in locis sit Caesar ex captivis quaerunt; profectum longius reperiunt omnemque exercitum discessisse cognoscunt. Atque unus ex captivis "Quid vos," inquit, "hanc miseram ac tenuem sectamini praedam, quibus licet iam esse fortunatissimos? Tribus horis Aduatucam venire potestis: huc omnes suas fortunas exercitus Romanorum contulit: praesidi tantum est, ut ne murus quidem cingi possit, neque quisquam egredi extra munitiones audeat." Oblata spe Germani quam nacti erant praedam in occulto relinquunt; ipsi Aduatucam contendunt usi eodem duce, cuius haec indicio cognoverant.
35. Dit viel er voor in alle deelen van het gebied der Eburonen, en reeds naderde de zevende dag, waarop Caesar weder naar den legertrein en het legioen had willen terugkeeren. Hier bleek weer, hoe veel in den oorlog van het geluk afhangt en tot welk een wisselvalligheden het aanleiding geeft. De vijand was, zooals wij hebben gezegd, verspreid en onthutst, geen handvol troepen was er bijeen, die ook slechts tot den geringsten grond om vrees te koesteren aanleiding zou kunnen geven. Maar tot de Germanen aan gene zijde van den Rijn was het gerucht doorgedrongen, dat het land der Eburonen werd verwoest en dat allen daarenboven tot plunderen door de Romeinen werden uitgenoodigd. Daarop brachten de Sugambren, die het dichtst bij den Rijn wonen en die, als boven gezegd de vluchtende Teukteren en Usipeten hadden opgenomen, twee duizend ruiters samen, en gingen op schepen en vlotten dertig mijlen beneden de plaats, waar Caesar de brug gebouwd en een bezetting achtergelaten had, over den Rijn. Zij rukten het grensland der Eburonen binnen, vingen vele vluchtende en uiteengejaagde Eburonen op en maakten een groote menigte vee, waarop de barbaren bijzonder tuk zijn, buit. Uitgelokt door den buit, rukten zij verder voorwaarts. Geen moerassen, geen bosschen hielden deze geboren krijgers en roovers op. Zij vroegen de gevangenen, waar Caesar vertoefde en vernamen, dat hij verder getrokken was en zijn geheele leger zich gesplitst had. Daar vroeg een der gevangenen: "wat loopt gij dezen ellendigen en armzaligen buit na, gij, die u reeds in den grootsten rijkdom zoudt kunnen baden? In drie uren kunt gij in Aduatuca zijn; daar heeft het Romeinsche leger al zijn have en goed tezamengebracht. De bezetting is zoo zwak, dat zij zelfs den wal rondom niet kan bezetten, en niemand het waagt buiten de verschansingen te komen." In het vooruitzicht hierop, lieten de Germanen den reeds gemaakten buit op een verborgen plaats achter en spoedden zich naar Aduatuca, onder geleide van den gevangene, die hun dit alles had medegedeeld.
36. Cicero, qui omnes superiores dies praeceptis Caesaris cum summa diligentia milites in castris continuisset ac ne calonem quidem quemquam extra munitionem egredi passus esset, septimo die diffidens de numero dierum Caesarem fidem servaturum, quod longius progressum audiebat, neque ulla de reditu eius fama adferebatur, simul eorum permotus vocibus, qui illius patientiam paene obsessionem appellabant, siquidem ex castris egredi non liceret, nullum eiusmodi casum exspectans, quo novem oppositis legionibus maximoque equitatu dispersis ac paene deletis hostibus in milibus passuum tribus offendi posset, quinque cohortes frumentatum in proximas segetes mittit, quas inter et castra unus omnino collis intererat. Complures erant ex legionibus aegri relicti; ex quibus qui hoc spatio dierum convaluerant, circiter CCC, sub vexillo una mittuntur; magna praeterea multitudo calonum, magna vis iumentorum, quae in castris subsederant, facta potestate sequitur.
36. Cicero had al de vorige (zes) dagen, overeenkomstig Caesars bevel, de soldaten met de grootste zorgvuldigheid in de legerplaats gehouden en zelfs geen treinknecht buiten de verschansing laten gaan. Op den zevenden dag echter had hij geen vertrouwen meer, dat Caesar zich aan den bepaalden tijd zou houden, want hij had gehoord, dat Caesar verder voorwaarts gerukt was en van zijn terugkeer was nog niets vernomen. Daarbij kwam nog het gemor van hen, die zijn geduldig wachten een soort van belegering noemden, wanneer men niet eens buiten de legerplaats mocht gaan. En daar hijzelf binnen een omtrek van drie mijlen geen ongeval voor zijn troepen verwachtte, terwijl negen legioenen en een sterke ruiterij tegenover een verstrooiden en haast vernietigden vijand stonden, zond hij vijf cohorten uit om te fourageeren in de dichtstbij zijnde korenvelden, die van de legerplaats slechts door één heuvel gescheiden waren. Verscheidene zieken van de overige legioenen waren in de legerplaats achtergebleven, van wie er ongeveer driehonderd middelerwijl waren hersteld, die onder één vaan voor zich afzonderlijk mede uitrukten. Bovendien trokken een groote menigte treinknechten, na verkregen verlof, met een massa lastdieren, die in de legerplaats waren gebleven, mede.
37. Hoc ipso tempore et casu Germani equites interveniunt protinusque eodem illo, quo venerant, cursu ab decumana porta in castra irrumpere conantur, nec prius sunt visi obiectis ab ea parte silvis, quam castris appropinquarent, usque eo ut qui sub vallo tenderent mercatores recipiendi sui facultatem non haberent. Inopinantes nostri re nova perturbantur, ac vix primum impetum cohors in statione sustinet. Circumfunduntur ex reliquis hostes partibus, si quem aditum reperire possent. Aegre portas nostri tuentur, reliquos aditus locus ipse per se munitioque defendit. Totis trepidatur castris, atque alius ex alio causam tumultus quaerit; neque quo signa ferantur neque quam in partem quisque conveniat provident. Alius iam castra capta pronuntiat, alius deleto exercitu atque imperatore victores barbaros venisse contendit; plerique novas sibi ex loco religiones fingunt Cottaeque et Tituri calamitatem, qui in eodem occiderint castello, ante oculos ponunt. Tali timore omnibus perterritis confirmatur opinio barbaris, ut ex captivo audierant, nullum esse intus praesidium. Perrumpere nituntur seque ipsi adhortantur, ne tantam fortunam ex manibus dimittant.
37. Juist op dit oogenblik en onder deze omstandigheden verschenen de Germaansche ruiters en trachtten dadelijk in éénen rit, zooals zij daar aangekomen waren, door de achterpoort de legerplaats binnen te dringen. Men had hen door de zich daar bevindende bosschen niet gezien, voordat zij reeds dichbij de legerplaats waren, zoodat de kramers, die hun tenten vóór den wal hadden opgeslagen, geen gelegenheid hadden zich in veiligheid te stellen. De onverhoedsche overval bracht de onzen in verwarring en nauwelijks hield de cohorte der poortwacht tegen den eersten aanval stand. De vijanden verbreidden zich nu om de geheele legerplaats, ten einde een ingang te vinden. Met moeite verdedigden de onzen de poorten; de plaatselijke gesteldheid zelve en de verdedigingswerken maakten den vijand ergens anders den toegang onmogelijk. In de geheele legerplaats is men vol vreeze en beven, en de een vraagt aan den ander naar de oorzaak van het alarm; niemand bepaalt vooraf, waar men zich zou verzamelen, noch ook welken post ieder bezetten zou. De een schreeuwt, dat de legerplaats reeds veroverd is; de ander beweert, dat veldheer en leger vernietigd, de overwinnende barbaren reeds daar zijn. De meesten scheppen zich nieuwe, bijgeloovige bedenkingen naar aanleiding van de plaats, waar zij zijn, en houden elkaar de ramp van Cotta en Titurius, die ook in deze schans hun ondergang gevonden hadden, voor oogen. Terwijl allen door zoodanige vrees verlamd waren, werden de barbaren versterkt in de meening, dat er, zooals zij van den gevangene hadden gehoord, werkelijk geen bezetting in de legerplaats was. Zij poogden nu met geweld door de poorten binnen te dringen en wekten elkaar wederkeerig op, een zoo groot geluk zich niet te laten ontsnappen.
38. Erat aeger cum praesidio relictus Publius Sextius Baculus, qui primum pilum ad Caesarem duxerat, cuius mentionem superioribus proeliis fecimus, ac diem iam quintum cibo caruerat. Hic diffisus suae atque omnium saluti inermis ex tabernaculo prodit: videt imminere hostes atque in summo esse rem discrimine: capit arma a proximis atque in porta consistit. Consequuntur hunc centuriones eius cohortis quae in statione erat: paulisper una proelium sustinent. Relinquit animus Sextium gravibus acceptis vulneribus: aegre per manus tractus servatur. Hoc spatio interposito reliqui sese confirmant tantum, ut in munitionibus consistere audeant speciemque defensorum praebeant.
38. In de legerplaats was onder anderen ook Publius Sextius Baculus, een primipilus van Caesar, van wien wij reeds bij vroegere oorlogen melding hebben gemaakt, ziek bij de bezetting achtergelaten. Reeds in vijf dagen had hij geen voedsel tot zich genomen. In de meening, dat alles verloren was, kwam hij ongewapend uit zijn tent en zag, dat de vijanden zeer nabij waren en de toestand hachelijk was. Dadelijk nam hij van den eerste den beste een wapen en stelde zich op in de poort. De centurio's van de wachthebbende cohorte sloten zich bij hem aan en zoo hielden zij een wijle den aanval uit. Maar Sextius werd zwaar gewond en zonk bewusteloos ineen. Met moeite werd hij van hand tot hand weggetrokken en in veiligheid gebracht. Middelerwijl vermanden de overigen zich toch in zoover, dat zij op de verschansingen durfden blijven staan en het nu althans den schijn kreeg, dat zij zich verdedigden.
39. Interim confecta frumentatione milites nostri clamorem exaudiunt: praecurrunt equites; quanto res sit in periculo cognoscunt. Hic vero nulla munitio est quae perterritos recipiat: modo conscripti atque usus militaris imperiti ad tribunum militum centurionesque ora convertunt; quid ab his praecipiatur exspectant. Nemo est tam fortis quin rei novitate perturbetur. Barbari signa procul conspicati oppugnatione desistunt: redisse primo legiones credunt, quas longius discessisse ex captivis cognoverant; postea despecta paucitate ex omnibus partibus impetum faciunt.
39. Intusschen hadden onze soldaten gedaan met fourageeren en hoorden het geschreeuw. De ruiters ijlden vooruit en zagen den gevaarlijken toestand. Hier was echter geen schans, welke de verschrikten zou kunnen opnemen. Pas geworven en zonder krijgservaring, richtten de soldaten hun blikken naar den krijgstribuun en de centurio's en verwachtten van hen bevelen. Doch niemand was er, hoe dapper overigens ook, die niet door dezen gansch overwachten toestand zijn bezinning had verloren. Toen de barbaren van verre onze veldteekenen zagen, lieten zij van den storm af; zij geloofden eerst, dat de legioenen waren truggekeerd, die volgens het bericht der gevangenen ver weg zouden zijn. Spoedig echter zagen zij, welk een gering hoopje zij voor zich hadden en stormden toen van alle kanten op hen in.
40. Calones in proximum tumulum procurrunt. Hinc celeriter deiecti se in signa manipulosque coniciunt: eo magis timidos perterrent milites. Alii cuneo facto ut celeriter perrumpant censent, quoniam tam propinqua sint castra, et si pars aliqua circumventa ceciderit, at reliquos servari posse confidunt; alii, ut in iugo consistant atque eundem omnes ferant casum. Hoc veteres non probant milites, quos sub vexillo una profectos docuimus. Itaque inter se cohortati duce Gaio Trebonio, equite Romano, qui eis erat praepositus, per medios hostes perrumpunt incolumesque ad unum omnes in castra perveniunt. Hos subsecuti calones equitesque eodem impetu militum virtute servantur. At ei qui in iugo constiterant, nullo etiam nunc usu rei militaris percepto neque in eo quod probaverant consilio permanere, ut se loco superiore defenderent, neque eam quam prodesse aliis vim celeritatemque viderant imitari potuerunt, sed se in castra recipere conati iniquum in locum demiserunt. Centuriones, quorum nonnulli ex inferioribus ordinibus reliquarum legionum virtutis causa in superiores erant ordines huius legionis traducti, ne ante partam rei militaris laudem amitterent, fortissime pugnantes conciderunt. Militum pars horum virtute summotis hostibus praeter spem incolumis in castra pervenit, pars a barbaris circumventa periit.
40. De treinknechten liepen naar den naasten heuvel vooruit. Spoedig daar vandaan gejaagd, stortten zij zich te midden der vanen en manipels en brachten de reeds verschrikte soldaten nog meer in verwarring. Eenige wilden een wigvormige kolonne vormen, om zoo er zich door te slaan, wijl de legerplaats zoo in de nabijheid was; en, indien daarbij ook een deel werd ingesloten en afgemaakt, dan konden toch de overigen zich stellig redden. Anderen waren van oordeel, dat men zich op de hoogte moest opstellen en hetzelfde lot met elkander deelen. Dat keurden de oude soldaten, die, als gezegd, onder één vaandel mede waren uitgetrokken, niet goed. Na elkaar moed te hebben ingesproken, sloegen zij zich dan onder aanvoering van den Romeinschen ridder Gajus Trebonius midden door de vijanden heen en bereikten, zonder ook maar één man verloren te hebben, de legerplaats. De treinknechten en ruiters volgden hen op de voet, en met hen voortdringende werden zij door de dapperheid dezer soldaten gered. Maar zij, die op de hoogte stelling hadden genomen, gaven, bij hun nog volslagen gebrek aan krijgservaring, hun eerstgenomen besluit op, om zich op die hooger gelegen plaats te verdedigen, en konden evenmin de krachtige en snelle beweging, die voor de anderen, zooals zij gezien hadden, van zoo groot gevolg was geweest, navolgen; maar bij hun poging om de legerplaats te bereiken, geraakten zij op een ongunstig terrein. Hun centurio's, waarvan er sommige uit de lagere rangen van andere legioenen om hun dapperheid in hoogeren rang bij dit legioen waren overgeplaatst, streden met de grootste dapperheid, om hun vroeger verworven oorlogsroem niet te verliezen. Wel is waar vielen zij, doch door hun dapperheid werden de vijanden teruggedrongen, en zoo kwam een deel der soldaten tegen alle verwachting ongedeerd in de legerplaats; de overigen werden door de barbaren afgesneden en neergehouwen.
41. Germani desperata expugnatione castrorum, quod nostros iam constitisse in munitionibus videbant, cum ea praeda quam in silvis deposuerant trans Rhenum sese receperunt. Ac tantus fuit etiam post discessum hostium terror ut ea nocte, cum Gaius Volusenus missus cum equitatu ad castra venisset, fidem non faceret adesse cum incolumi Caesarem exercitu. Sic omnino animos timor praeoccupaverat ut paene alienata mente deletis omnibus copiis equitatum se ex fuga recepisse dicerent neque incolumi exercitu Germanos castra oppugnaturos fuisse contenderent. Quem timorem Caesaris adventus sustulit.
41. De Germanen gaven nu de hoop op, de legerplaats te veroveren, omdat zij zagen, dat de onzen reeds de verschansingen bezet hadden en trokken met den buit, dien zij in de bosschen hadden verborgen, over den Rijn terug. Zoo groot was de schrik, ook na den aftocht des vijands, dat Gajus Volusenus, die met de ruiterij den volgenden nacht voor de legerplaats verscheen, geen geloof vond, toen hij verzekerde, dat Caesar behouden met het leger in aantocht was. Zoozeer had de vrees allen bevangen, dat men, als had men zijn zinnen bijna geheel verloren, beweerde, dat slechts de ruiterij aan de algemeene nederlaag van het leger was ontkomen, want dat, als het leger werkelijk nog ongedeerd was, de Germanen de legerplaats niet zouden hebben aangegrepen. Eerst Caesar's komst maakte aan deze angst een einde.
42. Reversus ille eventus belli non ignorans unum, quod cohortes ex statione et praesidio essent emissae, questus ne minimo quidem casu locum relinqui debuisse, multum fortunam in repentino hostium adventu potuisse iudicavit, multo etiam amplius, quod paene ab ipso vallo portisque castrorum barbaros avertisset. Quarum omnium rerum maxime admirandum videbatur, quod Germani, qui eo consilio Rhenum transierant, ut Ambiorigis fines depopularentur, ad castra Romanorum delati optatissimum Ambiorigi beneficium obtulerunt.
42. Vertrouwd met de wisselvalligheden van den oorlog, laakte Caesar bij zijn terugkeer 't alleen, dat men de cohorten uit hun standkwartier en verschansing had laten uitrukken. Men had zelfs niet voor het geringste ongeval mogelijkheid moeten laten. Hij was van oordeel, dat het geluk bij de plotselinge aankomst der vijanden veel had gedaan, maar nog meer bij hun gelukkige afweer, toen zij haast voor den wal zelf en in de poorten van de legerplaats stonden. Het verwonderlijkst van alles was, dat de Germanen, die over den Rijn gegaan waren, met het doel om het land van Ambiorix te plunderen, dezen, bij hun afdwaling naar de Romeinsche legerplaats, den meest gewenschten dienst hadden bewezen.
43. Caesar rursus ad vexandos hostes profectus magno coacto numero ex finitimis civitatibus in omnes partes dimittit. Omnes vici atque omnia aedificia quae quisque conspexerat incendebantur; praeda ex omnibus locis agebatur; frumenta non solum tanta multitudine iumentorum atque hominum consumebantur, sed etiam anni tempore atque imbribus procubuerant ut, si qui etiam in praesentia se occultassent, tamen his deducto exercitu rerum omnium inopia pereundum videretur. Ac saepe in eum locum ventum est tanto in omnes partes diviso equitatu, ut modo visum ab se Ambiorigem in fuga circumspicerent captivi nec plane etiam abisse ex conspectu contenderent, ut spe consequendi illata atque infinito labore suscepto, qui se summam ab Caesare gratiam inituros putarent, paene naturam studio vincerent, semperque paulum ad summam felicitatem defuisse videretur, atque ille latebris aut saltibus se eriperet et noctu occultatus alias regiones partesque peteret non maiore equitum praesidio quam quattuor, quibus solis vitam suam committere audebat.
43. Wederom brak Caesar nu op, om de vijanden te tuchtigen, en tot dit doel zond hij een groote, uit de naburige staten samengebrachte, menigte volks naar alle kanten heen. Alle dorpen en alle hoeven, die men maar in 't gezicht kreeg, werden in de asch gelegd; overal werd geplunderd. Voor zoover het koorn niet door zulk een massa menschen en vee werd verbruikt, was het door het slechte jaargetijde en de plasregens tegen den grond geslagen, zoodat, zoo sommigen zich ook voor het oogenblik verscholen hadden, zij waarschijnlijk toch na den aftocht van ons leger door gebrek aan levensbehoeften zouden omkomen. En terwijl nu onze talrijke ruiterij het land in alle richtingen doorkruiste, kwam het dikwijls voor, dat pas gevangen genomen vijanden naar Ambiorix rondkeken, dien zij zoo even nog op de vlucht hadden gezien, en die, zooals zij beweerden, nog niet volkomen uit het gezicht was. Zoo kreeg men hoop hem te bereiken, en zij, die meenden bij Caesar in de grootste gunst te zullen komen, getroostten zich in die hoop onbeschrijfelijke inspanning, welke haast boven menschelijke krachten ging. Maar altijd ontbrak er iets, een kleinigheid naar het scheen, aan dit hoogstgewenschte geluk. Ambiorix redde zich in de schuilhoeken of bergkloven en onder bescherming van den nacht vluchtte hij met een geleide van niet meer dan vier ruiters, de eenigen, aan wie hij zijn leven durfde toevertrouwen, naar andere streken en oorden.
44. Tali modo vastatis regionibus exercitum Caesar duarum cohortium damno Durocortorum Remorum reducit concilioque in eum locum Galliae indicto de coniuratione Senonum et Carnutum quaestionem habere instituit et de Accone, qui princeps eius consili fuerat, graviore sententia pronuntiata more maiorum supplicium sumpsit. Nonnulli iudicium veriti profugerunt. Quibus cum aqua atque igni interdixisset, duas legiones ad fines Treverorum, duas in Lingonibus, sex reliquas in Senonum finibus Agedinci in hibernis collocavit frumentoque exercitui proviso, ut instituerat, in Italiam ad conventus agendos profectus est.
44. Nadat op dusdanige wijze het land verwoest was, voerde Caesar het leger met verlies van twee cohorten naar Durocortorum (Rheims) in het land der Remers terug. Daar ving hij op den Gallischen landdag, dien hij op die plaats had samengeroepen, een onderzoek aan, in zake de samenzwering der Senonen en Carnuten. Acco, het hoofd der samenzwering, werd ter dood veroordeeld en op oudvaderlijke wijze terdoodgebracht. Sommigen waren uit vrees voor de rechterlijke uitspraak gevlucht; dezen werden vogelvrij verklaard. Daarop legde Caesar twee legioenen aan de grens der Trevirers, twee in het gebied der Lingonen, de zes overige in het land der Senonen te Agedincum (Sens) in de winterkwartieren, zorgde dan voor de approviandeering van het leger, om vervolgens, overeenkomstig zijn gewoonte, naar Italië te vertrekken tot het houden der rechtsdagen.
|
|
Dit boek behelst Caesar's tweeden tocht naar Germanië (53 v. Chr.), hetgeen den auteur aanleiding geeft tot een hoogst belangrijke schildering en vergelijking der Galliërs en Germanen. De beschrijving van den oorlog tegen de Eburonen in Gallië vormt het slot. |
Liber VII (52 v. Chr.)
1. Quieta Gallia Caesar, ut constituerat, in Italiam ad conventus agendos proficiscitur. Ibi cognoscit de Clodii caede [de] senatusque consulto certior factus, ut omnes iuniores Italiae coniurarent, delectum tota provincia habere instituit. Eae res in Galliam Transalpinam celeriter perferuntur. Addunt ipsi et adfingunt rumoribus Galli, quod res poscere videbatur, retineri urbano motu Caesarem neque in tantis dissensionibus ad exercitum venire posse. Hac impulsi occasione, qui iam ante se populi Romani imperio subiectos dolerent liberius atque audacius de bello consilia inire incipiunt. Indictis inter se principes Galliae conciliis silvestribus ac remotis locis queruntur de Acconis morte; posse hunc casum ad ipsos recidere demonstrant; miserantur communem Galliae fortunam: omnibus pollicitationibus ac praemiis deposcunt qui belli initium faciant et sui capitis periculo Galliam in libertatem vindicent. In primis rationem esse habendam dicunt, priusquam eorum clandestina consilia efferantur, ut Caesar ab exercitu intercludatur. Id esse facile, quod neque legiones audeant absente imperatore ex hibernis egredi, neque imperator sine praesidio ad legiones pervenire possit. Postremo in acie praestare interfici quam non veterem belli gloriam libertatemque quam a maioribus acceperint recuperare.
1. Nadat Gallië tot rust was gekomen, begaf Caesar zich, volgens zijn plan, naar Italië, om de rechtsdagen te houden. Daar werd hij onderricht van den moord op Clodius en kreeg hij kennis van het senaatsbesluit, volgens hetwelk de geheele jonge weerbare manschap van Italië onder de wapenen moest worden geroepen en den krijgseed afleggen. Daarom trof hij aanstalten om een lichting in de geheele provincie te houden. In Transalpijnsch Gallië kreeg men spoedig tijding van deze voorvallen. De Galliërs voegden er zelf nog aan toe en verdichtten er door geruchten bij, wat de zaak met zich scheen te brengen, dat Caesar door onlusten in Rome werd teruggehouden en bij zoo groote oneenigheden zich niet naar het leger kon begeven. Daar zij nu reeds vroeger met smart Rome's heerschappij verdroegen, begonnen zij, door deze gunstige gelegenheid verleid, tamelijk vrij en stoutmoedig plannen tot opstand te smeden. De Gallische vorsten hielden in bosschen en afgelegen oorden samenkomsten, klaagden over het terdoodbrengen van Acco, gaven te verstaan, dat ook hen dit lot kon treffen, bejammerden het gemeenschappelijk lot van alle Gallische stammen en vorderden door alle mogelijke beloften en belooningen een ervan op, de vijandelijkheden te openen en met eigen gevaar den kamp om de vrijheid van Gallië te beginnen. Vooral moest men, zoo zeiden zij, er op bedacht zijn, Caesar van zijn leger af te snijden, eer hun geheime plannen bekend werden. Dat was niet moeilijk, daar de legioenen bij de afwezigheid des veldheers 't niet waagden de winterkwartieren te verlaten, en de opperbevelhebber zonder bedekking zijn legioenen niet kon bereiken. Ten slotte was het beter, met de wapens in de hand te vallen, dan den ouden oorlogsroem en de van de vaderen geërfde vrijheid niet terug te krijgen.
2. His rebus agitatis profitentur Carnutes se nullum periculum communis salutis causa recusare principesque ex omnibus bellum facturos pollicentur et, quoniam in praesentia obsidibus cavere inter se non possint ne res efferatur, ut iureiurando ac fide sanciatur, petunt, collatis militaribus signis, quo more eorum gravissima caerimonia continetur, ne facto initio belli ab reliquis deserantur. Tum collaudatis Carnutibus, dato iureiurando ab omnibus qui aderant, tempore eius rei constituto ab concilio disceditur.
2. Eindelijk, na levendige besprekingen, verklaarden de Carnuten zich bereid, ter wille van het algemeen welzijn, zich aan elk gevaar bloot te stellen, en beloofden het eerst van allen den krijg te beginnen. En omdat zij elkander voor het oogenblik door het stellen van gijzelaars geen zekerheid konden geven, daar de zaak anders al licht ruchtbaar zou worden, zoo verzochten zij, dat men hun door een heiligen eed, en wel bij de vereenigde vanen - den indrukwekkendsten vorm van den eed bij hen in gebruik - borg zou blijven, dat zij niet, als zij een begin met den oorlog hadden gemaakt, in den steek werden gelaten. Allen prezen de Carnuten; alle aanwezigen legden den eed af, en de vergadering ging uiteen, na het tijdstip voor het uitbarsten van den opstand te hebben vastgesteld.
3. Vbi ea dies venit, Carnutes Cotuato et Conconnetodumno ducibus, desperatis hominibus, Cenabum signo dato concurrunt civesque Romanos, qui negotiandi causa ibi constiterant, in his Gaium Fufium Citam, honestum equitem Romanum, qui rei frumentariae iussu Caesaris praeerat, interficiunt bonaque eorum diripiunt. Celeriter ad omnes Galliae civitates fama perfertur. Nam ubicumque maior atque illustrior incidit res, clamore per agros regionesque significant; hunc alii deinceps excipiunt et proximis tradunt, ut tum accidit. Nam quae Cenabi oriente sole gesta essent, ante primam confectam vigiliam in finibus Arvernorum audita sunt, quod spatium est milium passuum circiter centum LX.
3. Toen die dag was aangebroken, stormden de Carnuten onder de leiding van twee vertwijfelde menschen, Cotuatus en Conconnetodumnus, op een gegeven teeken naar Cenabum (Orleans) en vermoordden de Romeinsche burgers, die zich daar als kooplieden hadden gevestigd, onder anderen ook een achtbaar Romeinsch ridder, Gajus Fufius Cita, wien Caesar het toezicht op de proviand had opgedragen, en plunderden hun goederen. Snel verbreidde zich het gerucht hiervan naar alle staten van Gallië. Want overal, waar een gewichtige en belangrijke gebeurtenis plaats heeft, daar verkondigen de Galliërs het door het toe te roepen over de velden en landschappen; anderen vangen vervolgens het bericht op en geven het verder aan de dichtstbijstaanden. Zoo geschiedde het ook toen. Want wat te Cenabum bij het aanbreken van den dag was voorgevallen, wist men reeds vóór het einde der eerste nachtwake in het gebied der Arverners (Auvergne), een afstand van ongeveer 160 mijlen.
4. Simili ratione ibi Vercingetorix, Celtilli filius, Arvernus, summae potentiae adulescens, cuius pater principatum Galliae totius obtinuerat et ob eam causam, quod regnum appetebat, ab civitate erat interfectus, convocatis suis clientibus facile incendit. Cognito eius consilio ad arma concurritur. Prohibetur ab Gobannitione, patruo suo, reliquisque principibus, qui hanc temptandam fortunam non existimabant; expellitur ex oppido Gergovia; non destitit tamen atque in agris habet dilectum egentium ac perditorum. Hac coacta manu, quoscumque adit ex civitate ad suam sententiam perducit; hortatur ut communis libertatis causa arma capiant, magnisque coactis copiis adversarios suos a quibus paulo ante erat eiectus expellit ex civitate. Rex ab suis appellatur. Dimittit quoque versus legationes; obtestatur ut in fide maneant. Celeriter sibi Senones, Parisios, Pictones, Cadurcos, Turonos, Aulercos, Lemovices, Andos reliquosque omnes qui Oceanum attingunt adiungit: omnium consensu ad eum defertur imperium. Qua oblata potestate omnibus his civitatibus obsides imperat, certum numerum militum ad se celeriter adduci iubet, armorum quantum quaeque civitas domi quodque ante tempus efficiat constituit; in primis equitatui studet. Summae diligentiae summam imperi severitatem addit; magnitudine supplici dubitantes cogit. Nam maiore commisso delicto igni atque omnibus tormentis necat, leviore de causa auribus desectis aut singulis effossis oculis domum remittit, ut sint reliquis documento et magnitudine poenae perterreant alios.
4. Op gelijke wijze riep hier de Arverner Vercingetorix, de zoon van Celtillus, een jong man van het hoogste aanzien, wiens vader eenmaal aan de spits van geheel Gallië had gestaan, en, omdat hij streefde naar het koningschap, door zijn volk was aangeklaagd en ter dood gebracht, zijn vasallen tezamen en verleidde hen zonder moeite tot den opstand. Zoodra echter zijn voornemen ruchtbaar werd, greep men naar de wapenenen. Zijn oom Gobannitio en de overige vorsten, die geen lust hadden het geluk op deze wijze te beproeven, verlamden zijn pogingen en joegen hem uit de stad Gergovia. Toch liet hij niet af van zijn voornemen, en wierf op het land een schaar van arme en verdorven lieden. Met deze bijeengebrachte bende trekt hij door het land en waarheen hij komt, haalt hij allen tot zijn plan over. Hij spoort hen aan, ter wille van de gemeenschappelijke vrijheid naar de wapenen te grijpen, en na aldus een sterke strijdmacht te hebben bijeenverzameld, drijft hij zijn tegenstanders, die hem kort te voren hadden verjaagd, uit den staat. Door de zijnen tot koning uitgeroepen, zendt hij overal gezantschappen heen en laat de Galliërs bezweren trouw te blijven. Snel weet hij de Senonen, de Parisiërs, de Pictonen, de Cadurkers, de Turonen, de Aulerkers, de Lemo- vikers, de Anders en alle overige stammen aan den Oceaan als bondgenooten aan zich te verbinden. Eenstemmig wordt hem het opperbevel opgedragen. Met deze macht bekleed, vordert hij van al deze staten gijzelaars, beveelt hun, hem spoedig een bepaald aantal soldaten te leveren, stelt vast, hoeveel gewapenden en vóór welken tijd iedere staat die in zijn eigen gebied gereed zou hebben; vooral stelt hij prijs op ruiterij. Aan de grootste werkzaamheid paart hij de uiterste gestrengheid in het voeren van het commando; door zware straffen brengt hij hen, die aarzelen, tot een besluit. Zware misdadigers laat hij den dood door vuur en alle denkbare martelingen ondergaan; die zich aan een lichter vergrijp hebben schuldig gemaakt, zendt hij met afgesneden ooren of uitgestoken oogen naar huis, om den overigen tot waarschuwing te strekken en anderen door zulk een ontzettende straf schrik aan te jagen.
5. His suppliciis celeriter coacto exercitu Lucterium Cadurcum, summae hominem audaciae, cum parte copiarum in Rutenos mittit; ipse in Bituriges proficiscitur. Eius adventu Bituriges ad Aeduos, quorum erant in fide, legatos mittunt subsidium rogatum, quo facilius hostium copias sustinere possint. Aedui de consilio legatorum, quos Caesar ad exercitum reliquerat, copias equitatus peditatusque subsidio Biturigibus mittunt. Qui cum ad flumen Ligerim venissent, quod Bituriges ab Aeduis dividit, paucos dies ibi morati neque flumen transire ausi domum revertuntur legatisque nostris renuntiant se Biturigum perfidiam veritos revertisse, quibus id consili fuisse cognoverint, ut, si flumen transissent, una ex parte ipsi, altera Arverni se circumsisterent. Id eane de causa, quam legatis pronuntiarunt, an perfidia adducti fecerint, quod nihil nobis constat, non videtur pro certo esse proponendum. Bituriges eorum discessu statim cum Arvernis iunguntur.
5. Door dergelijke strafoefeningen bracht hij spoedig een leger bijeen en zond dan den Cadurker Lucterius, een buitengemeen stoutmoedig man, met een deel zijner strijdkrachten in het gebied der Rutenen; hijzelf brak op tegen de Biturigers. Bij zijn aanmarsch zonden de Biturigers gezanten naar de Haeduërs, hun beschermheeren, om bijstand, ten einde des te gemakkelijker aan de vijandelijke legermacht weerstand te kunnen bieden. De Haeduërs zonden op raad der legaten, die Caesar bij het leger had achtergelaten, aan de Biturigers ruiterij en voetvolk te hulp. Maar deze troepen maakten, aan de Liger (Loire) gekomen, die de grensscheiding vormt tusschen de Biturigers en de Haeduërs, eenige dagen halt en keerden naar huis terug, zonder den overgang over de rivier te wagen. Aan onze legaten meldden zij, dat zij uit vrees voor de trouweloosheid der Biturigers waren teruggekeerd, wier plan was geweest, zooals zij hadden vernomen, hen, indien zij de rivier waren overgestoken, aan de eene zijde met hun eigen troepen, aan de andere zijde door de Arverners te laten omsingelen. Of nu dit, wat zij den legaten vermeldden, dan of trouweloosheid de ware oorzaak was van hun terugkeer, schijnt, bij volslagen gebrek aan een vaststaand bewijs, niet als zeker vast te stellen. Na den aftocht der Haeduërs vereenigden de Biturigers zich terstond met de Arverners.
6. His rebus in Italiam Caesari nuntiatis, cum iam ille urbanas res virtute Cn. Pompei commodiorem in statum pervenisse intellegeret, in Transalpinam Galliam profectus est. Eo cum venisset, magna difficultate adficiebatur, qua ratione ad exercitum pervenire posset. Nam si legiones in provinciam arcesseret, se absente in itinere proelio dimicaturas intellegebat; si ipse ad exercitum contenderet, ne eis quidem eo tempore qui quieti viderentur suam salutem recte committi videbat.
6. Toen Caesar in Italie bericht van dit alles ontving en hij te gelijk zag, dat de toestanden in Rome door het krachtige optreden van Cnaejus Pompejus wat waren verbeterd, vertrok hij naar Transalpijnsch Gallië. Daar gekomen, bevond hij zich in groote moeilijkheid, hoe hij zijn leger zou bereiken. Want ontbood hij de legioenen naar de provincie, dan moesten zij, zooals hij wel begreep, op den marsch en zonder zijn leiding slag leveren; brak hijzelf op naar het leger, zoo stelde hij zich aan persoonlijk gevaar bloot, want hij kon, naar zijn inzicht, in dezen tijd zelfs niet die volken vertrouwen, die, naar het scheen, rustig waren.
7. Interim Lucterius Cadurcus in Rutenos missus eam civitatem Arvernis conciliat. Progressus in Nitiobriges et Gabalos ab utrisque obsides accipit et magna coacta manu in provinciam Narbonem versus eruptionem facere contendit. Qua re nuntiata Caesar omnibus consiliis antevertendum existimavit, ut Narbonem proficisceretur. Eo cum venisset, timentes confirmat, praesidia in Rutenis provincialibus, Volcis Arecomicis, Tolosatibus circumque Narbonem, quae loca hostibus erant finitima, constituit; partem copiarum ex provincia supplementumque, quod ex Italia adduxerat, in Helvios, qui fines Arvernorum contingunt, convenire iubet.
7. Ondertusschen won de Cadurker Lucterius, die naar de Rutenen gezonden was, dezen staat voor de Arverners. Verder voortgerukt naar het gebied der Nitiobrogen en Gabalers ontving hij van beide volken gijzelaars en, na een groote strijdmacht verzameld te hebben, rukte hij haastig op, om in de provincie in de richting van Narbo een inval te doen. Op de ontvangst van deze tijding meende Caesar vóór alle andere dingen, zich naar Narbo te moeten begeven. Daar gekomen, bemoedigde hij de vreesachtigen, bezette in het gebied der tot de provincie behoorende Rutenen, der Arekomische Volkers, der Tolosaten en in de streek om Narbo de vaste punten, welke het dichtst bij den vijand lagen, en beval een deel der troepen uit de provincie en de versterkingen, die hij uit Italië had medegebracht, zich in het land der Helviërs, op de grenzen der Arverners, te verzamelen.
8. His rebus comparatis, represso iam Lucterio et remoto, quod intrare intra praesidia periculosum putabat, in Helvios proficiscitur. Etsi mons Cevenna, qui Arvernos ab Helviis discludit, durissimo tempore anni altissima nive iter impediebat, tamen discussa nive sex in altitudinem pedum atque ita viis patefactis summo militum sudore ad fines Arvernorum pervenit. Quibus oppressis inopinantibus, quod se Cevenna ut muro munitos existimabant, ac ne singulari quidem umquam homini eo tempore anni semitae patuerant, equitibus imperat, ut quam latissime possint vagentur et quam maximum hostibus terrorem inferant. Celeriter haec fama ac nuntiis ad Vercingetorigem perferuntur; quem perterriti omnes Arverni circumsistunt atque obsecrant, ut suis fortunis consulat, neve ab hostibus diripiautur, praesertim cum videat omne ad se bellum translatum. Quorum ille precibus per motus castra ex Biturigibus movet in Arveruos versus.
8. Door deze maatregelen was Lucterius reeds opgehouden en teruggedrongen, want hij vond het gevaarlijk tusschen onze posten de provincie binnen te dringen. Caesar begaf zich derhalve naar het Helvische gebied. Ofschoon het gebergte der Cevennen, dat de Arverners en Helviërs scheidt, in het strengste jaargetijde, terwijl de sneeuw zeer hoog lag, den marsch belemmerde, kwam hij toch, door de zes voet hoog liggende sneeuw weg te ruimen en zich zoo de wegen te openen, onder de grootste inspanning zijner soldaten in het land der Arverners. Nadat dezen, omdat zij zich achter de Cevennen als achter een muur veilig waanden, en in dien tijd van het jaar nooit, zelfs niet voor een enkel mensch, de voetpaden open waren, tegen verwachting waren verrast, beval Caesar zijn ruiterij, haar strooptochen zoo ver mogelijk uit te strekken en den vijand den grootsten schrik aan te jagen. Door gerucht en boden ontving Vercingetorix hiervan snel bericht. Alle Arverners drongen ontsteld om hem heen en bezwoeren hem, toch zorg te dragen voor hun have en goed, en hen door den vijand niet te laten uitplunderen, te meer, daar, zooals hij zag, de geheele oorlog naar hun land was overgebracht. Door hun smeekingen bewogen, brak hij op uit het gebied der Biturigers in de richting van het land der Arverners.
9. At Caesar biduum in his locis moratus, quod haec de Vercingetorige usu ventura opinione praeceperat, per causam supplementi equitatusque cogendi ab exercitu discedit; Brutum adulescentem his copiis praeficit; hunc monet, ut in omnes partes equites quam latissime pervagentur: daturum se operam, ne longius triduo ab castris absit. His constitutis rebus suis inopinantibus quam maximis potest itineribus Viennam pervenit. Ibi nactus recentem equitatum, quem multis ante diebus eo praemiserat, neque diurno neque nocturno itinere intermisso per fines Aeduorum in Lingones contendit, ubi duae legiones hiemabant, ut, si quid etiam de sua salute ab Aeduis iniretur consili, celeritate praecurreret. Eo cum pervenisset, ad reliquas legiones mittit priusque omnes in unum locum cogit quam de eius adventu Arvernis nuntiari posset. Hac re cognita Vercingetorix rursus in Bituriges exercitum reducit atque inde profectus Gorgobinam, Boiorum oppidum, quos ibi Helvetico proelio victos Caesar collocaverat Aeduisque attribuerat, oppugnare instituit.
9. Maar Caesar hield zich hier slechts twee dagen op, omdat hij van te voren had vermoed, dat de zaak van Vercingetorix zulk een wending zou nemen, en verliet het leger onder het voorwendsel, aanvullingstroepen en ruiterij bijeen te willen brenge. Het commando over de troepen droeg hij op aan den jongen Brutus, wien hij order gaf, de ruiters naar alle richtingen zoo ver mogelijk strooptochten te laten doen; hijzelf zou, zoo mogelijk, in drie dagen weer bij het leger terug zijn. Na dit te hebben geregeld, ging Caesar met de grootst mogelijke haast naar Vienna (Vienne), waar hij bij de zijnen geheel onverwachts aankwam. Hier trof hij de ruiterij, die hij vele dagen te voren daarheen had gezonden, frisch aan; dag en nacht marcheerde hij onafgebroken door het land der Haeduers naar het gebied der Lingonen, waar twee legioenen in de winterkwartieren lagen, om den Haeduers, indien ook zij soms een aanslag op zijn persoon in den zin hadden, door deze snelheid te voorkomen. Bij zijn aankomst aldaar zond hij aan de overige legioenen zijn bevelen en trok ze op één punt samen, vóór de Arverners van zijn nadering bericht konden hebben. Op de tijding hiervan, voerde Vercingetorix zijn leger weer terug in het land der Biturigers, marcheerde van daar naar Gorgobina, de stad der Bojers, wien Caesar dáár na hun nederlaag in den Helvetischen oorlog een woonplaats aangewezen en die hij onder de hoede der Haeduers gesteld had, en maakte aanstalten om de stad te belegeren.
10. Magnam haec res Caesari difficultatem ad consilium capiendum adferebat, si reliquam partem hiemis uno loco legiones contineret, ne stipendiariis Aeduorum expugnatis cuncta Gallia deficeret, quod nullum amicis in eo praesidium videretur positum esse; si maturius ex hibernis educeret, ne ab re frumentaria duris subvectionibus laboraret. Praestare visum est tamen omnis difficultates perpeti, quam tanta contumelia accepta omnium suorum voluntates alienare. Itaque cohortatus Aeduos de supportando commeatu praemittit ad Boios qui de suo adventu doceant hortenturque ut in fide maneant atque hostium impetum magno animo sustineant. Duabus Agedinci legionibus atque impedimentis totius exer citus relictis ad Boios proficiscitur.
10. Dit bracht Caesar in groote moeilijkheid bij het nemen van een besluit. Hield hij gedurende de rest van den winter zijn legioenen op één punt bijeen, dan vreesde hij, dat, als de den Haeduers onderdanige stad was veroverd, heel Gallië zou afvallen, omdat het bleek, dat bij hem voor de vrienden geen hulp was te vinden; brak hij vóór den tijd uit de winterkwartieren op, dan zou hij, door den moeielijken toevoer, met de verpleging van het leger in verlegenheid geraken. Het scheen hem echter beter, alle moeielijkheden standvastig te verduren, dan zulk een smaad op zich te laden en de toegenegenheid zijner aanhangers van zich te vervreemden. Derhalve noodigde hij de Haeduers uit, voor den toevoer te zorgen; den Bojers liet hij door boden zijn aankomst vooraf melden en hen opwekken, trouw te blijven en den aanval der vijanden dapper te weerstaan. Met achterlating van twee legioenen en den trein van het geheele leger te Agedincum (Sens), brak hij tot bijstand der Bojers op.
11. Altero die cum ad oppidum Senonum Vellaunodunum venisset, ne quem post se hostem relinqueret, quo expeditiore re frumentaria uteretur, oppugnare instituit idque biduo circumvallavit; tertio die missis ex oppido legatis de deditione arma conferri, iumenta produci, sescentos obsides dari iubet. Ea qui conficeret, a. Trebonium legatum relinquit. Ipse, ut quam primum iter faceret, Cenabum Carnutum proficiscitur; qui tum primum allato nuntio de oppugnatione Vellaunoduni, cum longius eam rem ductum iri existimarent, praesidium Cenabi tuendi causa, quod eo mitterent, comparabant. Huc biduo pervenit. Castris ante oppidum positis diei tempore exclusus in posterum oppugnationem differt quaeque ad eam rem usui sint militibus imperat et, quod oppidum Cenabum pons fluminis Ligeris contingebat, veritus ne noctu ex oppido profugerent, duas legiones in armis excubare iubet. Cenabenses paulo ante mediam noctem silentio ex oppido egressi flumen transire coeperunt. Qua re per exploratores nuntiata Caesar legiones quas expeditas esse iusserat portis incensis intromittit atque oppido potitur, perpaucis ex hostium numero desideratis quin cuncti caperentur, quod pontis atque itinerum angustiae multitudinis fugam intercluserant. Oppidum diripit atque incendit, praedam militibus donat, exercitum Ligerem traducit atque in Biturigum fines pervenit.
11. Op den tweeden dag bij de stad der Senonen, Vellaunodunum gekomen, begon hij, om geen vijand in den rug te laten en den toevoer van levensmiddelen te verlichten, deze veste te belegeren en sloot haar in twee dagen in. Op den derden dag kwamen afgevaardigden uit de stad de onderwerping aanbieden. Caesar beval de wapenen en paarden uit te leveren, alsmede zeshonderd gijzelaars te stellen; hij liet den legaat Gajus Trebonius achter, om zijne bevelen ten uitvoer te brengen. Zelf brak hij op, ten einde zijn marsch te bespoedigen, tegen de stad Cenabum in het land der Carnuten, die toen eerst het bericht hadden ontvangen van het beleg van Vellaunodunum en, daar zij meenden, dat dat beleg nog al lang zou duren, bezig waren de bezetting te vormen, die Cenabum moest verdedigen. In twee marschen kwam Caesar hier aan. Na de legerplaats voor de stad te hebben opgeslagen, verschoof hij, wijl het reeds te laat op den dag was, den aanval tot den volgenden dag, maar gaf den soldaten bevel, de noodige voorbereidingen te maken. Uit vrees, dat de bewoners 's nachts uit de stad zouden vluchten, omdat onmiddellijk uit de stad een brug over de Liger voerde, liet hij twee legioenen onder de wapenen bivouakeeren. Kort voor middernacht verlieten de Cenabensers werkelijk in alle stilte de stad en begonnen de rivier over te gaan. Caesar ontving door zijn verspieders terstond bericht hiervan; hij liet dadelijk de legioenen, welke hij onder de wapens had gehouden, de torens in brand steken en de stad binnenrukken. De stad werd veroverd en al hare bewoners, met uitzondering van eenige weinigen, gevangen genomen, daar de smalle brug en de nauwe straten de vlucht aan de groote menigte onmogelijk maakten. Caesar liet de veste plunderen en in de asch leggen, den buit deelde hij toe aan de soldaten. Hierop voerde hij het leger over de Liger en trok het land der Biturigers binnen.
12. Vercingetorix, ubi de Caesaris adventu cognovit, oppuguatione destitit atque obviam Caesari proficiscitur. Ille oppidum Biturigum positum in via Noviodunum oppugnare instituerat. Quo ex oppido cum legati ad eum venissent oratum ut sibi ignosceret suaeque vitae consuleret, ut celeritate reliquas res conficeret, qua pleraque erat consecutus, arma conferri, equos produci, obsides dari iubet. Parte iam obsidum tradita, cum reliqua administrarentur, centurionibus et paucis militibus intromissis, qui arma iumentaque conquirerent, equitatus hostium procul visus est, qui agmen Vercingetorigis antecesserat. Quem simul atque oppidani conspexerunt atque in spem auxili venerunt, clamore sublato arma capere, portas claudere, murum complere coeperunt. Centuriones in oppido, cum ex significatione Gallorum novi aliquid ab eis iniri consili intellexissent, gladiis destrictis portas occupaverunt suosque omnes incolumes receperunt.
12. Toen Vercingetorix van Caesar's aanmarsch hoorde, hief hij het beleg op en ging hem te gemoet. Caesar was ondertusschen begonnen, Noviodunum, een stad der Biturigers, die hem op zijn weg lag, te bestormen. Afgevaardigden kwamen uit de stad om vergiffenis en genade smeeken. Caesar beval, wapens en paarden uit te leveren, gijzelaars te stellen, ten einde hetgeen hem nog te doen overig bleef, met de snelheid, waarmede hij zijn meeste doeleinden had bereikt, te volvoeren. Reeds waren de gijzelaars ten deele gesteld en met de overige zaken was men nog bezig, centurionen en eenige soldaten waren in de stad gezonden, om de wapens en paarden bijeen te zoeken en bijeen te drijven, toen opeens de vijandelijke ruiterij, die Vercingetorix' voorhoede vormde, in de verte zichtbaar werd. Zoodra de inwoners haar zagen en hoop op ontzet kregen, hieven zij een krijgsgeschreeuw aan en begonnen naar de wapenen te grijpen, de poorten te sluiten en de muren te bezetten. Toen de centurio's in de stad uit de gebaren der Galliërs hadden opgemaakt, dat er wat broeide, bezetten zij met het zwaard in de vuist de poorten en trokken met al hun soldaten ongedeerd uit de stad terug.
13. Caesar ex castris equitatum educi iubet, proelium equestre committit: laborantibus iam suis Germanos equites circiter CCCC summittit, quos ab initio habere secum instituerat. Eorum impetum Galli sustinere non potuerunt atque in fugam coniecti multis amissis se ad agmen receperunt. Quibus profligatis rursus oppidani perterriti comprehensos eos, quorum opera plebem concitatam existimabant, ad Caesarem perduxerunt seseque ei dediderunt. Quibus rebus confectis, Caesar ad oppidum Avaricum, quod erat maximum munitissimumque in finibus Biturigum atque agri fertilissima regione, profectus est, quod eo oppido recepto civitatem Biturigum se in potestatem redacturum confidebat.
13. Caesar liet de ruiterij uit het legerkamp rukken en den aanval beginnen; toen de zijnen echter in 't nauw geraakten, zond hij hun ongeveer 400 Germaansche ruiters te hulp, die hij van 't begin af bij zich placht te hebben. Den aanval van deze Germanen konden de Galliërs niet doorstaan; zij werden op de vlucht geworpen en trokken met een aanzienlijk verlies op het hoofdleger terug. Toen deze troepen waren verslagen, kreeg de vrees bij de Novioduners weer de overhand; zij grepen degenen, door wier bedrijf zij meenden, dat het volk was opgeruid, brachten hen voor Caesar en gaven zich aan hem over. Hierop marcheerde Caesar naar Avaricum(Bourges), de grootste en sterkst bevestigde stad in de vruchtbaarste streek van het gebied der Biturigers; want hij vertrouwde, als hij die stad had veroverd, den staat der Biturigers in zijn macht te zullen krijgen.
14. Vercingetorix tot continuis incommodis Vellaunoduni, Cenabi, Novioduni acceptis suos ad concilium convocat. Docet longe alia ratione esse bellum gerendum atque antea gestum sit. Omnibus modis huic rei studendum, ut pabulatione et commeatu Romani prohibeantur. Id esse facile, quod equitatu ipsi abundent et quod anni tempore subleventur. Pabulum secari non posse; necessario dispersos hostes ex aedificiis petere: hos omnes cotidie ab equitibus deligi posse. Praeterea salutis causa rei familiaris commoda neglegenda: vicos atque aedificia incendi oportere hoc spatio ab via quoque versus, quo pabulandi causa adire posse videantur. Harum ipsis rerum copiam suppetere, quod, quorum in finibus bellum geratur, eorum opibus subleventur: Romanos aut inopiam non laturos aut magno periculo longius ab castris processuros; neque interesse, ipsosne interficiant, impedimentisne exuant, quibus amissis bellum geri non possit. Praeterea oppida incendi oportere, quae non munitione et loci natura ab omni sint periculo tuta, neu suis sint ad detractandam militiam receptacula neu Romanis proposita ad copiam commeatus praedamque tollendam. Haec si gravia aut acerba videautur, multo illa gravius aestimare, liberos, coniuges in servitutem abstrahi, ipsos interfici; quae sit necesse accidere victis.
14. Na zoovele op elkaar volgende ongevallen te Vellaunodunum, Cenabum en Noviodunum, riep Vercingetorix een krijgsraad bijeen. Hij zette uiteen, dat men thans den oorlog op gansch andere wijze moest voeren, dan tot dusver. Op alle manieren moest men er zich op toeleggen, den Romeinen het fourageeren te belemmeren en hun den toevoer af te snijden. Dit was gemakkelijk, omdat de Galliërs overvloed hadden van ruiters en het jaargetijde hun gunstig was. Het voeder kon nog niet worden gemaaid; de vijand moest zich in afdeelingen verstrooien, om het uit de hoeven te halen, en die afdeelingen konden dag voor dag door de ruiterij worden vernietigd. Bovendien moesten de bijzondere belangen aan het algemeen welzijn worden opgeofferd; dorpen en huizen in de gansche streek, overal heen, zoover de Romeinen hun fourageeringstochten konden uitstrekken, verbrand worden. De Galliërs zelf hadden toereikenden voorraad van al deze dingen, daar hun overal de hulpbronnen en voorraad van den staat, in welks gebied telkens de oorlog werd gevoerd, ten dienste stonden. De Romeinen zouden 't òf bij het gebrek aan levensmiddelen niet kunnen uithouden, òf zich met groot gevaar altijd verder van hun legerplaats moeten verwijderen. Het kwam op hetzelfde neer, of men henzelf neerhieuw, dan of men hen van hun legertros beroofde, na het verlies waarvan zij den oorlog niet zouden kunnen voorzetten. Verder moesten alle steden, die niet door haar versterkingen en door haar ligging beveiligd waren tegen gevaar, in brand gestoken worden, opdat zij niet voor de Galliërs zelf tot schuilplaatsen dienden, om zich aan den krijgsdienst te onttrekken, noch voor de Romeinen uitlokkende stapelplaatsen waren, om er een overvloed van levensmiddelen en buit weg te halen. Scheen dit hard of bitter, veel harder achtte hij het, dat kinderen en vrouwen in slavernij werden weggesleept, zijzelf vermoord werden; wat in geval van een nederlaag hun onafwijsbaar lot zou zijn.
15. Omnium consensu hac sententia probata uno die amplius XX urbes Biturigum iucenduntur. Hoc idem fit in reliquis civitatibus: in omnibus partibus incendia conspiciuntur; quae etsi magno cum dolore omnes ferebant, tamen hoc sibi solati proponebant, quod se prope explorata victoria celeriter amissa reciperaturos confidebant. Deliberatur de Avarico in communi concilio, incendi placeret an defendi. Procumbunt omnibus Gallis ad pedes Bituriges, ne pulcherrimam prope totius Galliae urbem, quae praesidio et ornamento sit civitati, suis manibus succendere cogerentur: facile se loci natura defensuros dicunt, quod prope ex omnibus partibus flumine et palude circumdata unum habeat et perangustum aditum. Datur petentibus venia dissuadente primo Vercingetorige, post concedente et precibus ipsorum et misericordia vulgi. Defensores oppido idonei deliguntur.
15. Deze meening vond algemeene instemming, en op één dag werden meer dan twintig steden der Biturigers in brand gestoken. Hetzelfde gebeurde in de overige staten; overal zag men rookzuilen opstijgen. Voorzeker viel het allen smartelijk, maar men troostte zich met het geloof, het verlorene spoedig terug te zullen krijgen, omdat men de overwinning reeds vast in handen meende te hebben. In een algemeene volksvergadering werd er beraadslaagd, of men Avaricum zou in brand steken of verdedigen. De Biturigers wierpen zich voor de voeten der verzamelde Galliërs, met de bede, dat zij niet zouden worden gedwongen, de schoonste stad haast van Gallië, het bolwerk en het sieraad van hun land, eigenhandig in brand te steken; zij verzekerden, de stad door haar natuurlijke ligging gemakkelijk te kunnen verdedigen, omdat zij, bijna overal door rivier en moeras omgeven, maar één en dat nog wel zeer nauwen toegang had. Hun verzoek werd ingewilligd; Vercingetorix was er in 't eerst tegen, maar later gaf hij aan hun beden en het medelijden van het vergaderde volk toe. Een toereikende bezetting voor de plaats werd uitgekozen.
16. Vercingetorix minoribus Caesarem itineribus subsequitur et locum castris deligit paludibus silvisque munitum ab Avarico longe milia passuum XVI. Ibi per certos exploratores in singula diei tempora quae ad Avaricum agerentur cognoscebat et quid fieri vellet imperabat. Omnes nostras pabulationes frumentationesque observabat dispersosque, cum longius necessario procederent, adoriebatur magnoque incommodo adficiebat, etsi, quantum ratione provideri poterat, ab nostris occurrebatur, ut incertis temporibus diversisque itineribus iretur.
16. Vercingetorix volgde Caesar in kleinere dagmarschen op den voet en koos zich als legerplaats een door moerassen en bosschen beveiligd oord, zestien mijlen van Avaricum. Hier ontving hij van uur tot uur door een geregelden patrouilledienst bericht van alles, wat voor Avaricum gebeurde, en gaf dienovereenkomstig zijn bevelen. Hij loerde op al onze fourageertochten, viel de afzonderlijke afdeelingen aan, wanneer zij zich, door den nood gedrongen, wat verder van de legerplaats verwijderen en deed ons veel schade, ofschoon wij onzerzijds, voorzoover zich dat vooraf liet berekenen, daartegen alle mogelijke maatregelen namen, terwijl wij op onbepaalde tijden en langs verschillende wegen uitrukten.
17. Castris ad eam partem oppidi positis Caesar, quae intermissa [a] flumine et a paludibus aditum, ut supra diximus, angustum habebat, aggerem apparare, vineas agere, turres duas constituere coepit: nam circumvallare loci natura prohibebat. De re frumentaria Boios atque Aeduos adhortari non destitit; quorum alteri, quod nullo studio agebant, non multum adiuvabant, alteri non magnis facultatibus, quod civitas erat exigua et infirma, celeriter quod habuerunt consumpserunt. Summa difficultate rei frumentariae adfecto exercitu tenuitate Boiorum, indiligentia Aeduorum, incendiis aedificiorum, usque eo ut complures dies frumento milites caruerint et pecore ex longinquioribus vicis adacto extremam famem sustentarent, nulla tamen vox est ab eis audita populi Romani maiestate et superioribus victoriis indigna. Quin etiam Caesar cum in opere singulas legiones appellaret et, si acerbius inopiam ferrent, se dimissurum oppugnationem diceret, universi ab eo, ne id faceret, petebant: sic se complures anuos illo imperante meruisse, ut nullam ignominiam acciperent, nusquam infecta re discederent: hoc se ignominiae laturos loco, si inceptam oppugnationem reliquissent: praestare omnes perferre acerbitates, quam non civibus Romanis, qui Cenabi perfidia Gallorum interissent, parentarent. Haec eadem centurionibus tribunisque militum mandabant, ut per eos ad Caesarem deferrentur.
17. Caesar had zijn legerplaats aan die zijde van de stad opgeslagen, waar zij, niet omgeven door de rivier en de moerassen, zooals gezegd, een nauwen toegang had. Hier trof hij aanstalten om een belegeringsdam op te werpen, schutdaken voor de stad te brengen en twee torens op te richten. Want een volkomen insluiting met wal en gracht was door de natuurlijke ligging der plaats niet mogelijk. Hij liet niet af, de Bojers en Haeduers aan te manen, koorn en proviand aan te voeren; maar de laatsten bewezen geen bijzondere diensten, omdat zij zonder eenigen lust handelden, de eersten, - een kleine onbeteekenende stam, - hadden spoedig den voorraad, welken zij hadden, zelf opgeteerd. Daar nu de Bojers arm, de Haeduers nalatig waren, en daar de hoeven in vlammen waren opgegaan, had ons leger met de grootste moeilijkheden in zake de verpleging te worstelen, in dien graad zelfs, dat de soldaten verscheiden dagen geen brood hadden en met het vleesch van het vee, dat uit verwijderde dorpen naar de legerplaats werd gedreven, slechts gebrekkig hun honger stilden. Niettemin ontviel hun geen woord, dat de grootheid van het Romeinsche volk en hun ouden oorlogsroem onwaardig was. Ja zelfs, toen Caesar het eene legioen na het andere bij den arbeid toesprak en zeide, het beleg te zullen opbreken, indien het hun te zwaar viel den nood te verdragen, baden zij hem allen, dat niet te doen. Verscheiden jaren hadden zij onder hem gediend, zonder dat eenige smaad hun deel was geweest, nergens waren zij onverrichter zake afgetrokken. Het opheffen van dit beleg echter zouden zij als een smaad beschouwen. Liever wilden zij alle bezwaren verdragen, dan dat zij niet het zoenoffer brachten voor de Romeinsche burgers, die de trouweloosheid der Galliërs in Cenabum had vermoord. Ditzelfde lieten zij Caesar door hun centurio's en krijgstribunen nog eens nadrukkelijk verklaren.
18. Cum iam muro turres appropinquassent, ex captivis Caesar cognovit Vercingetorigem consumpto pabulo castra movisse propius Avaricum atque ipsum cum equitatu expeditisque, qui inter equites proeliari consuessent, insidiarum causa eo profectum, quo nostros postero die pabulatum venturos arbitraretur. Quibus rebus cognitis media nocte silentio profectus ad hostium castra mane pervenit. Illi celeriter per exploratores adventu Caesaris cognito carros impedimentaque sua in artiores silvas abdiderunt, copias omnes in loco edito atque aperto instruxerunt. Qua re nuntiata Caesar celeriter sarcinas conferri, arma expediri iussit.
18. Reeds kwamen de torens dichter bij den muur, toen Caesar van gevangenen vernam, dat Vercingetorix uit gebrek aan fourage zijn legerplaats dichter bij Avaricum had verlegd en zelf met de ruiterij en het lichte voetvolk, dat tusschen de ruiters placht mede te strijden, was uitgerukt, om den onzen een hinderlaag te leggen in de streek, waar zij, naar zijn meening, den volgenden dag zouden komen, om te fourageeren. Op dit bericht brak Caesar in stilte te middernacht op en kwam 's morgens vroeg voor het kamp der vijanden. Dezen waren door hun patrouilles spoedig Caesar's aankomst gewaar geworden; zij brachten daarom hun wagens en trein in de dichte bosschen in veiligheid en namen met al hun troepen op een open hoogte stelling. Toen Caesar dit geboodschapt was, liet hij spoedig de lichte bagage op een hoop werpen en de wapens tot het gevecht gereed
maken.
19. Collis erat leniter ab infimo acclivis. Hunc ex omnibus fere partibus palus difficilis atque impedita cingebat non latior pedibus quinquaginta. Hoc se colle interruptis pontibus Galli fiducia loci continebant generatimque distributi in civitates omnia vada ac saltus eius paludis obtinebant sic animo parati, ut, si eam paludem Romani perrumpere conarentur, haesitantes premerent ex loco superiore; ut qui propinquitatem loci videret paratos prope aequo Marte ad dimicandum existimaret, qui iniqui tatem condicionis perspiceret inani simulatione sese ostentare cognosceret. Indignantes milites Gaesar, quod conspectum suum hostes perferre possent tantulo spatio interiecto, et signum proeli ecentes edocet, quanto detrimento et quot virorum tortium morte necesse sit constare victoriam; quos cum sic animo paratos videat, ut nullum pro sua laude periculum recusent, summae se iniquitatis condemnari debere, nisi eorum vitam sua salute habeat cariorem. Sic milites consolatus eodem die reducit in castra reliquaque quae ad oppugnationem pertinebant oppidi administrare instituit.
19. Het was een van den voet af zacht oploopende heuvel. Bijna van alle kanten was de heuvel omringd door een moeras, dat niet breeder was dan 50 voet, maar gevaarlijk en moeilijk om er zich een weg door te banen. De bruggen erover waren afgebroken. In vertrouwen op de gunstige gesteldheid van het terrein, bleven de Galliërs, naar de stammen en landen verdeeld, op deze hoogte staan en hadden alle doorwaadbare en smalle vaste plaatsen van het moeras bezet, vast besloten, de Romeinen, indien dezen zich een weg er door trachtten te banen en bleven steken, uit hun hooger gelegen stelling aan te grijpen. Wie alzoo de onmiddellijke nabijheid van des vijands stelling zag, die moest 't er wel voor houden, dat de Galliërs gereed waren om, onder bijkans gelijke kansen met ons den kamp aan te binden. Maar wie de ongelijkheid van den toestand voor beide partijen duidelijk waarnam, die vond, dat het ijdele schijn was, waarmee zij praalden. Caesar's soldaten ergerden zich, dat de vijand op zoo geringen afstand hun aanblik kon verdragen en verlangden dringend het teeken tot den aanval; maar de veldheer toonde hun duidelijk aan, met hoe groot een verlies en met den dood van hoeveel dapperen de overwinning noodzakelijk moest worden gekocht. Wijl hij hen zoo bereid en besloten zag, alles voor zijn roem te wagen, zou hij van zijn kant zich stellig schuldig maken aan de grootste onrechtvaardigheid, indien hij hun leven niet stelde boven zijn eigen voordeel. Op die wijze de soldaten tot kalmte gebracht hebbende, voerde hij hen nog denzelfden dag in de legerplaats terug en verordende de verdere maatregelen, noodig tot voortzetting van het beleg der stad.
20. Vercingetorix, cum ad suos redisset, proditionis insimulatus, quod castra propius Romanos movisset, quod cum omni equitatu discessisset, quod sine imperio tantas copias reliquisset, quod eius discessu Romani tanta opportunitate et celeritate venissent: non haec omnia fortuito aut sine consilio accidere potuisse; regnum illum Galliae malle Caesaris concessu quam ipsorum habere beneficio--tali modo accusatus ad haec respondit: Quod castra movisset, factum inopia pabuli etiam ipsis hortantibus; quod propius Romanos accessisset, persuasum loci opportunitate, qui se ipsum munitione defenderet: equitum vero operam neque in loco palustri desiderari debuisse et illic fuisse utilem, quo sint profecti. Summam imperi se consulto nulli discedentem tradidisse, ne is multitudinis studio ad dimicandum impelleretur; cui rei propter animi mollitiem studere omnes videret, quod diutius laborem ferre non possent. Romani si casu intervenerint, fortunae, si alicuius indicio vocati, huic habendam gratiam, quod et paucitatem eorum ex loco superiore cognoscere et virtutem despicere potuerint, qui dimicare non ausi turpiter se in castra receperint. Imperium se ab Caesare per proditionem nullum desiderare, quod habere victoria posset, quae iam esset sibi atque omnibus Gallis explorata: quin etiam ipsis remittere, si sibi magis honorem tribuere, quam ab se salutem accipere videantur. "Haec ut intellegatis," inquit, "a me sincere pronuntiari, audite Romanos milites." Producit servos, quos in pabulatione paucis ante diebus exceperat et fame vinculisque excruciaverat. Hi iam ante edocti quae interrogati pronuntiarent, milites se esse legionarios dicunt; fame et inopia adductos clam ex castris exisse, si quid frumenti aut pecoris in agris reperire possent: simili omnem exercitum inopia premi, nec iam vires sufficere cuiusquam nec ferre operis laborem posse: itaque statuisse imperatorem, si nihil in oppugnatione oppidi profecissent, triduo exercitum deducere. "Haec," inquit, "a me," Vercingetorix, "beneficia habetis, quem proditionis insimulatis; cuius opera sine vestro sanguine tantum exercitum victorem fame consumptum videtis; quem turpiter se ex fuga recipientem ne qua civitas suis finibus recipiat a me provisum est."
20. Toen Vercingetorix bij het hoofdleger was teruggekeerd, werd hij van verraad beschuldigd, omdat hij dichter bij het Romeinsche legerkamp was voortgerukt, met de gansche ruiterij zich verwijderd en een zoo talrijk leger zonder aanvoering gelaten had, en de Romeinen na zijn weggaan zoo te gelegener tijd en zoo snel waren aangerukt. Dit alles kon niet toevallig, of zonder een plan geschied zijn; hij wilde zeker het koningschap van Gallië liever door Caesars genade, dan door de gunst van zijn landgenooten winnen. Op deze beschuldigingen antwoordde Vercingetorix: Uit gebrek aan voeder was hij opgebroken; zijzelf hadden daartoe aangeraden; de stelling in de nabijheid der Romeinen had hij wegens de voordeelige gesteldheid der plaats uitgekozen, die zich alleen reeds door hare natuurlijke sterkte liet verdedigen. Van de ruiterij moest men in deze moerassige streek geen diensten verwachten; die was juist daar van nut geweest, waarheen hij ze gevoerd had. Het opperbevel had hij bij zijn weggaan met opzet aan niemand overgedragen, opdat deze tijdelijke opperbevelhebber zich niet door den strijdlust der troepen tot het leveren van een slag liet verleiden. Want daarop, zooals hij wel zag, drongen zij allen aan, en wel alleen uit weekelijkheid, omdat zij de ongemakken van den krijg niet langer konden uithouden. Waren de Romeinen toevallig gekomen, zoo moest men het geluk, waren zij ten gevolge van een geheime mededeeling verschenen, den verrader dank weten. Want daardoor had men van de hooger gelegen stelling het geringe getal der vijanden kunnen waarnemen en met verachting op hun dapperheid neerzien; immers smadelijk hadden de Romeinen zich, zonder den kamp aan te durven, in hun legerplaats teruggetrokken. Hij verlangde niet van Caesar door verraad het hoogste gezag, dat hij zich door de overwinning verschaffen kon, die hem en allen Galliërs reeds verzekerd was. Ja, hij gaf hun dat hoogste gezag terug, wanneer zij zich verbeeldden, hem een eer te bewijzen, veelmeer, dan dat zij van hem daardoor hun redding meenden te ontvangen. "Om u te overtuigen, zoo voer hij voort, dat ik spreek overeenkomstig de waarheid, zoo hoort de Romeinsche soldaten." Op zijn bevel werden nu eenige slaven voorgebracht, die hij enkele dagen vroeger bij het fourageeren opgevangen en door honger en door hen in ketenen te klinken gemarteld had. Reeds van te voren was hun het antwoord geleerd, dat zij op zijn vragen hadden te geven. Zij zeiden dan, dat zij legioensoldaten waren, dat zij door honger en gebrek de legerplaats heimelijk hadden verlaten, of zij misschien wat koorn of een stuk vee op het land konden vinden; gelijke nood drukte het geheele leger, aller krachten waren uitgeput en niemand kon langer de vermoeienissen van den dienst uithouden. Hun veldheer had daarom besloten binnen drie dagen af te trekken, indien zij in dien tijd niets met het beleg waren vooruitgekomen. "Dat hebt gij mij te danken, voegde Vercingetorix er aan toe, mij, dien gij voor een verrader houdt, mij, wiens werk het is, dat gij een zoo groot en overwinnend leger door den honger verteerd ziet, zonder dat het u een droppel bloeds heeft gekost, en die er voor gezorgd heeft, dat geen enkele staat dat leger, als het in schandelijke vlucht terugtrekt, binnen zijn landpalen opneemt."
21. Conclamat omnis multitudo et suo more armis concrepat, quod facere in eo consuerunt cuius orationem approbant: summum esse Vercingetorigem ducem, nec de eius fide dubitandum, nec maiore ratione bellum administrari posse. Statuunt, ut X milia hominum delecta ex omnibus copiis in oppidum mittantur, nec solis Biturigibus communem salutem committendam censent, quod paene in eo, si id oppidum retinuissent, summam victoriae constare intellegebant.
21. De gansche menigte juichte deze woorden toe en sloeg naar Gallisch gebruik de wapenen tegen elkander, wat zij plegen te doen, wanneer een redenaar bijval vindt. Vercingetorix, zoo heette het, was de grootste veldheer; aan zijn trouw viel niet te twijfelen; de oorlog kon niet naar een beter plan worden gevoerd. Men besloot nu, tien duizend man, uit alle troepen uitgelezen, in de stad te werpen en het algemeen welzijn niet aan de Biturigers alleen toe te vertrouwen; want men begreep wel, dat in handen van dezen, indien zij die stad behielden, die gansche overwinning lag.
22. Singulari militum nostrorum virtuti consilia cuius que modi Gallorum occurrebant, ut est summae genus sollertiae atque ad omnia imitanda et efficienda, quae ab quoque traduntur, aptissimum. Nam et laqueis falces avertebant, quas, cum destinaverant, tormentis introrsus reducebant, et aggerem cuniculis subtrahebant, eo scientius quod apud eos magnae sunt ferrariae atque omne genus cuniculorum notum atque usitatum est. Totum autem murum ex omni parte turribus contabulaverant atque has coriis intexerant. Tum crebris diurnis nocturnisque eruptionibus aut aggeri ignem inferebant aut milites occupatos in opere adoriebantur, et nostrarum turrium altitudinem, quantum has cotidianus agger expresserat, commissis suarum turrium malis adaequabant, et apertos cuniculos praeusta et praeacuta materia et pice fervefacta et maximi ponderis saxis morabantur moenibusque appropinquare prohibebant.
22. De buitengewone bekwaamheid onzer soldaten had met alle mogelijke tegenplannen der Galliërs te worstelen, zooals dat volk buitengemeen vindingrijk en geschikt is, om alles, wat hun voorgedaan wordt, na te bootsen en uit te voeren. Zoo vingen zij b.v. onze muurhaken met strikken op en hadden ze die eerst vastgebonden, dan trokken zij ze door middel van een windas naar binnen in de stad. Den aarden wal onderwoelden zij door loopgraven, met des te meer zaakkennis, omdat zij groote ijzerbergwerken hebben en alle soorten van mijnen bij hen bekend en gebruikelijk zijn. Den geheelen muur op alle punten hadden zij met torens bezet en deze met huiden bekleed. Dan deden zij talrijke uitvallen bij dag en bij nacht, staken onzen dam in brand, of overvielen onze soldaten bij den arbeid, en zooveel, als onze torens door dagelijks bijwerpen van aarde hooger werden, zooveel vergrootten ook zij de hoogte van hun torens door de hoekbalken met aangevoegde stukken te verlengen. Den voortgang onzer open loopgraven trachtten zij door van voren aangebrande en spits gemaakte balken, gloeiend pek en steenen van ongehoord gewicht, op te houden, en op deze wijze te verhinderen, dat die loopgraven dichter bij de muren kwamen.
23. Muri autem omnes Gallici hac fere forma sunt. Trabes derectae perpetuae in longitudinem paribus intervallis, distantes inter se binos pedes, in solo collocantur. Hae revinciuntur introrsus et multo aggere vestiuntur: ea autem, quae diximus, inter valla grandibus in fronte saxis effarciuntur. His collocatis et coagmentatis alius insuper ordo additur, ut idem illud intervallum servetur neque inter se contingant trabes, sed paribus intermissae spatiis singulae singulis saxis interiectis arte contineantur. Sic deinceps omne opus contexitur, dum iusta muri altitudo expleatur. Hoc cum in speciem varietatemque opus deforme non est alternis trabibus ac saxis, quae rectis lineis suos ordines servant, tum ad utilitatem et defensionem urbium summam habet opportunitatem, quod et ab incendio lapis et ab ariete materia defendit, quae perpetuis trabibus pedes quadragenos plerumque introrsus revincta neque perrumpi neque distrahi potest.
23. Alle Gallische muren zijn ongeveer op de volgende wijze gebouwd: Eerst worden in horizontale richting loopende balken van veertien voet lengte met gelijke tusschenruimten, namelijk twee voet van elkander, op den grond gelegd. Deze balken worden binnenwaarts aan elkaar geklampt en dan met veel aarde bedekt; in het front echter worden de tusschenruimten tusschen de balken waarvan wij gesproken hebben, met groote steenen geheel aangevuld. Wanneer nu deze eerste rij balken gelegd en verbonden is, dan komt er een tweede rij boven op, met dezelfde tusschenruimte, doch zóó, dat de balken niet op balken liggen, maar door gelijke afstanden gescheiden zijn en door de daartuschen gelegde steenen vast omsloten worden gehouden. Zoo wordt het geheele werk vervolgens in elkander gezet, totdat de muur de juiste hoogte heeft bereikt. Zulk een muur is ten opzichte van zijn uiterlijk en zijn bont aanzien door de in rechte lijnen voortloopende lagen van afwisselende balken en steenen voor het oog niet leelijk, maar hij is ook voor de verdediging der steden van ongemeen nut en voordeel; want tegen brand is hij door de steenen en tegen den stormram door het hout beschermd, dat, uit balken van meestal veertig voet lengte uit één stuk bestaande en van binnen met klampen vastgemaakt, noch doorbroken, noch uit elkaar gerukt kan worden.
24. His tot rebus impedita oppugnatione milites, cum toto tempore frigore et assiduis imbribus tardarentur, tamen continenti labore omnia haec superaverunt et diebus XXV aggerem latum pedes CCCXXX, altum pedes LXXX exstruxerunt. Cum is murum hostium paene contingeret, et Caesar ad opus consuetudine excubaret milites que hortaretur, ne quod omnino tempus ab opere intermitteretur, paulo ante tertiam vigiliam est animadversum fumare aggerem, quem cuniculo hostes succenderant, eodemque tempore toto muro clamore sublato duabus portis ab utroque latere turrium eruptio fiebat, alii faces atque aridam materiem de muro in aggerem eminus iaciebant, picem reliquasque res, quibus ignis excitari potest, fundebant, ut quo primum curreretur aut cui rei ferretur auxilium vix ratio iniri posset. Tamen, quod instituto Caesaris semper duae legiones pro castris excubabant pluresque partitis temporibus erant in opere, celeriter factum est, ut alii eruptionibus resisterent, alii turres reducerent aggeremque inter scinderent, omnis vero ex castris multitudo ad restinguendum concurreret.
24. Al deze moeilijkheden belemmerden den voortgang van het beleg, maar terwijl bovendien onze soldaten den heelen tijd door koude en aanhoudende regens werden opgehouden, kwamen zij toch door onafgebroken arbeid dit alles te boven en richtten in 25 dagen een aarden wal op van 330 voet breed en 80 voet hoog. Toen die wal haast den vijandelijken muur had bereikt en Caesar naar zijn gewoonte den nacht bij de arbeiders doorbracht, de soldaten aansporende, geen oogenblik den arbeid te laten rusten, bemerkte men, kort vóór de derde nachtwake, dat er rook van den wal opsteeg. De vijanden hadden hem van onderen door een mijn in brand gestoken; te gelijk hieven zij op den geheelen muur een krijgsgeschreeuw aan en deden uit twee poorten ter beide zijden van de torens een uitval. Anderen slingerden fakkels en droog hout van den muur op den dam, of goten pek en andere brandbare dingen erop, zoodat men nauwelijks kon overleggen, waarheen men het eerst zou ijlen, of waar men het eerst hulp zou brengen. Omdat echter naar Caesar's regeling steeds twee legioenen vóór de legerplaats op wacht stonden, en meerdere andere in regelmatige afwisseling aan den arbeid waren, duurde 't niet lang, of de eenen trachtten de uitvallen te verhinderen, de anderen trokken de torens terug en maakten een opening in den dam; het geheele legerkamp echter snelde toe om te blusschen.
25. Cum in omnibus locis consumpta iam reliqua parte noctis pugnaretur, semperque hostibus spes victoriae redintegraretur, eo magis, quod deustos pluteos turrium videbant nec facile adire apertos ad auxiliandum animadvertebant, semperque ipsi recentes defessis succederent omnemque Galliae salutem in illo vestigio temporis positam arbitrarentur, accidit inspectantibus nobis quod dignum memoria visum praetereundum non existimavimus. Quidam ante portam oppidi Gallus per manus sebi ac picis traditas glebas in ignem e regione turris proiciebat: scorpione ab latere dextro traiectus exanimatusque concidit. Hunc ex proximis unus iacentem transgressus eodem illo munere fungebatur; eadem ratione ictu scorpionis exanimato alteri successit tertius et tertio quartus, nec prius ille est a propugnatoribus vacuus relictus locus quam restincto aggere atque omni ex parte summotis hostibus finis est pugnandi factus.
25. De dag was al aangebroken, zonder dat het gevecht op één punt was gestaakt. Nog altijd leefde bij den vijand de hoop op de overwinning weer op, en des te meer, daar hij zag, dat de borstweringen onzer torens verbrand waren en dat dus de onzen ongedekt niet gemakkelijk ter hulp konden snellen. Bij hen daarentegen losten voortdurend frissche manschappen de vermoeiden af en zij meenden, dat al het heil van Gallië van dit oogenblik afhing. Daar gebeurde iets voor onze oogen, dat merkwaardig genoeg schijnt, om niet met stilzwijgen voorbij te gaan. Een Galliër voor de stadspoort wierp klompjes talk en pek, die van hand tot hand toegereikt werden, tegenover een onzer torens in het vuur; een schorpioenpijl werd hem door de rechterzijde geschoten en hij stortte dood neder. Eén van hen, die in zijn onmiddellijke nabijheid stonden, sprong over zijn lijk heen en zette het werk van den gevallene voort; deze werd evenzoo door den worp van een schorpioen gedood; een derde en een vierde namen zijn plaats in, en zoo werd die plek door de belegerden niet eerder verlaten, dan toen de brand van den dam was gebluscht, de vijanden overal waren teruggeworpen en het gevecht daarme was geëindigd.
26. Omnia experti Galli, quod res nulla successerat, postero die consilium ceperunt ex oppido profugere hortante et iubente Vercingetorige. Id silentio noctis conati non magna iactura suorum sese effecturos sperabant, propterea quod neque longe ab oppido castra Vercingetorigis aberant, et palus, quae perpetua intercedebat, Romanos ad insequendum tardabat. Iamque hoc facere noctu apparabant, cum matres familiae repente in publicum procurrerunt flentesque proiectae ad pedes suorum omnibus precibus petierunt, ne se et communes liberos hostibus ad supplicium dederent, quos ad capiendam fugam naturae et virium infirmitas impediret. Vbi eos in sententia perstare viderunt, quod plerumque in summo periculo timor misericordiam non recipit, conclamare et significare de fuga Romanis coeperunt. Quo timore perterriti Galli, ne ab equitatu Romanorum viae praeoccuparentur, consilio destiterunt.
26. Toen de Galliërs alles hadden geprobeerd en niets hun was gelukt, namen zij den volgenden dag, op raad en bevel van Vercingetorix, het besluit, de stad te verlaten. Zij hoopten dat in de stilte van den nacht zonder groot verlies te kunnen doen, deels, omdat Vercingetorix' legerplaats niet ver van de stad af was, deels, wijl een daartusschen liggend uitgestrekt moeras de Romeinen bij het vervolgen ophield. Reeds maakten zij in den nacht aanstalten daartoe, toen opeens de vrouwen in de straten liepen, zich weenend voor de voeten der haren wierpen en op het dringendst smeekten, haar en hun gemeenschappelijke kinderen, daar deze toch wegens hun natuurlijke zwakte niet mede konden vluchten, niet aan de vijanden ter marteling over te laten. Toen zij de mannen bij hun voornemen zagen volharden, daar meestal in het grootste gevaar de vrees geen medelijden kent, begonnen zij luid te schreeuwen en de Romeinen teekenen te geven, dat hun mannen wilden vluchten. De Galliërs gaven nu uit vrees, dat de Romeinsche ruiterij hun den weg zou afsnijden, hun plan op.
27. Postero die Caesar promota turri perfectisque operibus quae facere instituerat, magno coorto imbre non inutilem hanc ad capiendum consilium tempestatem arbitratus est, quod paulo incautius custodias in muro dispositas videbat, suosque languidius in opere versari iussit et quid fieri vellet ostendit. Legionibusque intra vineas in occulto expeditis, cohortatus ut aliquando pro tantis laboribus fructum victoriae perciperent, eis qui primi murum ascendissent praemia proposuit militibusque signum dedit. Illi subito ex omnibus partibus evolaverunt murumque celeriter compleverunt.
27. Den volgenden dag, als Caesar reeds een toren had vooruitgeschoven en aan alle belegeringswerken, die hij verordend had uit te voeren, hun goede richting had gegeven, viel er een hevige stortregen. Hij hield dit weer voor zeer geschikt om een onverwachten aanval te doen, omdat hij zag, dat de posten op den muur niet zoo zorgvuldig als altijd waren opgesteld. Hij liet daarom ook zijn eigen manschappen den arbeid wat minder ijverig ter hand nemen, en gaf hun de noodige aanwijzingen. Hierop liet hij de legioenen zich verdekt binnen de schutdaken gereed maken tot het gevecht, wekte hen op, nu eindelijk voor hun grooten arbeid en groote inspanningen de vrucht der overwinning te oogsten, stelde belooningen in uitzicht voor hen, die het eerst den muur zouden beklommen hebben, en gaf dan zijn soldaten het teeken tot den aanval. Van alle kanten stormden zij plotseling te voorschijn en bezetten snel den muur.
28. Hostes re nova perterriti muro turribusque deiecti in foro ac locis patentioribus cuneatim constiterunt, hoc animo ut si qua ex parte obviam contra veniretur acie instructa depugnarent. Vbi neminem in aequum locum sese demittere, sed toto undique muro circumfundi viderunt, veriti ne omnino spes fugae tolleretur, abiectis armis ultimas oppidi partes continenti impetu petiverunt, parsque ibi, cum angusto exitu portarum se ipsi premerent, a militibus, pars iam egressa portis ab equitibus est interfecta; nec fuit quisquam, qui praedae studeret. Sic et Cenabi caede et labore operis incitati non aetate confectis, non mulieribus, non infantibus pepercerunt. Denique ex omni numero, qui fuit circiter milium XL, vix DCCC, qui primo clamore audito se ex oppido eiecerunt, incolumes ad Vercingetorigem pervenerunt. Quos ille multa iam nocte silentio ex fuga excepit, veritus ne qua in castris ex eorum concursu et misericordia vulgi seditio oreretur, ut procul in via dispositis familiaribus suis principibusque civitatum disparandos deducendosque ad suos curaret, quae cuique civitati pars castrorum ab initio obvenerat.
28. De vijanden , door dezen onverwachten overval geheel ontsteld en van den muur en de torens verjaagd, stelden zich wigvormig op de markt en de open plaatsen op, met het doel, in geregelde slagorde te vechten, indien de Romeinen van den een of anderen kant tegen hen aanrukten. Toen zij echter zagen, dat de Romeinen niet naar beneden kwamen op den effen bodem der stad, maar zich rondom op den geheelen muur uitbreidden, stormden zij, in de vrees, ook het laatste uitzicht op de vlucht te verliezen, na de wapenen te hebben weggeworpen, zonder ophouden naar de uiterste einden der stad. Hier werden zij voor een deel, in den nauwen uitgang der poorten opeendrongen, door de legioensoldaten, voor een ander deel buiten de poorten door de ruiterij neergesabeld. Niemand dacht aan buit. Verbitterd over den moord der Romeinsche burgers te Cenabum en den harden arbeid bij dit beleg, spaarden onze soldaten grijsaards vrouwen, noch kinderen. Kortom, van de gansche bevolking, die ongeveer 40 duizend zielen bedroeg, kwamen er nauwelijks 800, die bij het eerste alarm uit de stad gevlucht waren, ongedeerd bij Vercingetorix. Uit vrees, dat door hun gelijktijdige aankomst en door het medelijden, dat daardoor zou worden opgewekt, een opstand in het legerkamp zou uitbarsten, liet Vercingetorix, toen het reeds laat in den nacht was, deze vluchtelingen in alle stilte opvangen; hij had daartoe zijn vertrouwden en de vorsten der stammen op behoorlijken afstand op den weg verdeeld, om de vluchtelingen van elkaar af te scheiden en hen dan te brengen naar dat deel van de legerplaats, dat aan ieder van hun stammen van 't begin af was toegewezen.
29. Postero die concilio convocato consolatus cohortatusque est ne se admodum animo demitterent, ne perturbarentur incommodo. Non virtute neque in acie vicisse Romanos, sed artificio quodam et scientia oppugnationis, cuius rei fuerint ipsi imperiti. Errare, si qui in bello omnes secundos rerum proventus exspectent. Sibi numquam placuisse Avaricum defendi, cuius rei testes ipsos haberet; sed factum imprudentia Biturigum et nimia obsequentia reliquorum uti hoc incommodum acciperetur. Id tamen se celeriter maioribus commodis sanaturum. Nam quae ab reliquis Gallis civitates dissentirent, has sua diligentia adiuncturum atque unum consilium totius Galliae effecturum, cuius consensui ne orbis quidem terrarum possit obsistere; idque se prope iam effectum habere. Interea aequum esse ab eis communis salutis causa impetrari ut castra munire instituerent, quo facilius repentinos hostium impetus sustinerent.
29. Den volgenden dag riep Vercingetorix een algemeene vergadering bijeen, troostte zijn Galliërs en wekte hen op, toch niet zoo geheel en al te versagen, of door hun tegenspoed de bezinning te verliezen. "De Romeinen hadden niet door dapperheid of in open veldslag, maar door een krijgslist en door hun belegeringskunst, waarin de Galliërs zelf nog onbedreven waren, overwonnen. Men dwaalde, als men in den oorlog louter geluk verwachtte. Hij was nooit voor de verdediging van Avaricum geweest; daar waren zijzelf getuigen van; maar door het onverstand der Biturigers en de te groote toegefelijkheid der overigen had men zich dit onheil berokkend. Hij zou dat echter snel door grootere voordeelen weer goedmaken. Want door zijn onvermoeide werkzaamheid zou hij de staten van Gallië, die zich tot dusver van de overige verre hadden gehouden, tot aansluiting bewegen en de eenheid van gansch Gallië bewerken; en was Gallië één, dan zou zelfs de geheele wereld het niet kunnen weerstaan. En dit doel had hij reeds bijna bereikt. Intusschen was het billijk, in hun gemeenschappelijk belang te verlangen, dat zij besloten hun legerplaats te versterken, om plotselinge aanvallen van den vijand des te gemakkelijker te kunnen afweren."
30. Fuit haec oratio non ingrata Gallis, et maxime, quod ipse animo non defecerat tanto accepto incommodo neque se in occultum abdiderat et conspectum multitudinis fugerat; plusque animo providere et praesentire existimabatur, quod re integra primo incendendum Avaricum, post deserendum censuerat. Itaque ut reliquorum imperatorum res adversae auctoritatem minuunt, sic huius ex contrario dignitas incommodo accepto in dies augebatur. Simul in spem veniebant eius adfirmatione de reliquis adiungendis civitatibus; primumque eo tempore Galli castra munire instituerunt et sic sunt animo confirmati, homines insueti laboris, ut omnia quae imperarentur sibi patienda existimarent.
30. Deze rede klonk den Galliërs niet onwelgevallig in de ooren, en wel hoofdzakelijk, omdat Vercingetorix, al had hij ook zulk een groot verlies geleden, den moed niet verloren, of zich verborgen en aan het gezicht der menigte onttrokken had. Men meende zelfs, dat hij een ruimer blik in de toekomst had, wijl hij, toen nog niets geschied was, eerst had geoordeeld, dat Avaricum moest worden in brand gestoken, daarna, dat men de plaats moest opgeven. Terwijl alzoo tegenspoed het aanzien van andere veldheeren vermindert, nam daarentegen zijn aanzien door dat ongeluk dagelijks toe. Te gelijk kregen de Galliërs na zijn verzekering hoop, dat de overige steden zich bij hen zouden aansluiten; eerst van dit oogenblik af begonnen zij hun legerplaats te bevestigen, en schoon anders ongewoon aan den arbeid, waren zij, onder den indruk van de ongewone persoonlijkheid van Vercingetorix, zoo verbluft, dat zij zich aan al zijn bevelen meenden te moeten onderwerpen.
31. Nec minus quam est pollicitus Vercingetorix animo laborabat ut reliquas civitates adiungeret, atque eas donis pollicitationibusque alliciebat. Huic rei idoneos homines deligebat, quorum quisque aut oratione subdola aut amicitia facillime capere posset. Qui Avarico expugnato refugerant, armandos vestiendosque curat; simul, ut deminutae copiae redintegrarentur, imperat certum numerum militum civitatibus, quem et quam ante diem in castra adduci velit, sagittariosque omnes, quorum erat permagnus numerus in Gallia, conquiri et ad se mitti iubet. His rebus celeriter id quod Avarici deperierat expletur. Interim Teutomatus, Olloviconis filius, rex Nitiobrigum, cuius pater ab senatu nostro amicus erat appellatus, cum magno equitum suorum numero et quos ex Aquitania conduxerat ad eum pervenit
31. Vercingetorix gaf zich ondertusschen, zooals hij had beloofd, alle mogelijke moeite, de overige staten tot aansluiting te bewegen en lokte ze door geschenken en beloften aan. Hiertoe koos hij geschikte mensen uit, die door listige redeneering of door vriendschapsbetrekkingen het gemakkelijkst de staten konden winnen. Hen, die bij de verovering van Avaricum van daar waren gevlucht, liet hij kleeden en wapenen; om het verzwakte leger aan te vullen, gaf hij aan de staten bevel, een bepaald getal soldaten te leveren en stelde den dag vast, waarop deze in zijn legerplaats moesten worden gebracht. Alle boogschutters, die Gallië in talrijken getale had, liet hij werven en zich toezenden. Zoo werd in korten tijd het verlies van Avaricum weer aangevuld. Middelerwijl kwam ook Teutomatus, koning der Nitiobrogen en zoon van Ollovico, wiens vader door onzen senaat was erkend, met een groot getal, deels eigen, deels in Aquitanië geworven ruiters tot Vercingetorix.
32. Caesar Avarici complures dies commoratus summamque ibi copiam frumenti et reliqui commeatus nactus exercitum ex labore atque inopia refecit. Iam prope hieme confecta cum ipso anni tempore ad gerendum bellum vocaretur et ad hostem proficisci constituisset, sive eum ex paludibus silvisque elicere sive obsidione premere posset, legati ad eum principes Aeduorum veniunt oratum ut maxime necessario tempore civitati subveniat: summo esse in periculo rem, quod, cum singuli magistratus antiquitus creari atque regiam potestatem annum obtinere consuessent, duo magistratum gerant et se uterque eorum legibus creatum esse dicat. Horum esse alterum Convictolitavem, florentem et illustrem adulescentem, alterum Cotum, antiquissima familia natum atque ipsum hominem summae potentiae et magnae cognationis, cuius frater Valetiacus proximo anno eundem magistratum gesserit. Civitatem esse omnem in armis; divisum senatum, divisum populum, suas cuiusque eorum clientelas. Quod si diutius alatur controversia, fore uti pars cum parte civitatis confligat. Id ne accidat, positum in eius diligentia atque auctoritate.
32. Caesar bleef verscheiden dagen in Avaricum, waar hij een ontzettenden voorraad graan en andere levensbehoeften vond; hier liet hij zijn leger van de doorgestane moeiten en ontberingen op verhaal komen. De winter was ondertusschen bijna voorbij, en het jaargetijde zelf noodigde hem uit, den veldtocht te openen. Hij besloot daarom tegen den vijand op te rukken, om hem hetzij uit de moerassen en bosschen te lokken, hetzij door een insluiting in het nauw te brengen. Daar kwamen echter vorsten der Haeduërs tot hem, met de bede, in het oogenblik van den dringendsten nood hun staat te hulp te komen. Zij verkeerden in den gevaarlijksten toestand, omdat zij nu twee hoogste ambtenaren hadden, die beiden beweerden volgens de wetten gekozen te zijn, terwijl toch van oudsher één hoogste ambtenaar placht gekozen te worden, die een jaar lang het koninklijk gezag uitoefende. De eene was Convictolitavis, een jonge man van hoog aanzien en voorname geboorte, de andere Cotus, spruit van een zeer oud geslacht en zelf ook een man grooten invloed en uitgebreide verwantschap, wiens broeder Valetiacus in het vorige jaar hetzelfde ambt had bekleed. Het geheele volk stond onder de wapenen; senaat en volk waren verdeeld in den aanhang van beiden. Werd deze tweespalt nog langer gevoed, dan moest het gevolg zijn, dat het eene deel van den staat met het andere in strijd geraakte: door Caesars voorzichtig optreden en persoonlijken invloed kon dit voorkomen worden.
33. Caesar, etsi a bello atque hoste discedere detrimentosum esse existimabat, tamen non ignorans quanta ex dissensionibus incommoda oriri consuessent, ne tanta et tam coniuncta populo Romano civitas, quam ipse semper aluisset omnibusque rebus ornasset, ad vim atque arma descenderet, atque ea pars quae minus sibi confideret auxilia a Vercingetorige arcesseret, huic rei praevertendum existimavit et, quod legibus Aeduorum eis, qui summum magistra tum obtinerent, excedere ex finibus non liceret, ne quid de iure aut de legibus eorum deminuisse videretur, ipse in Aeduos proficisci statuit senatumque omnem et quos inter controversia esset ad se Decetiam evocavit. Cum prope omnis civitas eo convenisset, docereturque paucis clam convocatis alio loco, alio tempore atque oportuerit fratrem a fratre renuntiatum, cum leges duo ex una familia vivo utroque non solum magistratus creari vetarent, sed etiam in senatu esse prohiberent, Cotum imperium deponere coegit, Convictolitavem, qui per sacerdotes more civitatis intermissis magistratibus esset creatus, potestatem obtinere iussit.
33. Wel zag Caesar, hoe nadeelig 't was, zich van het oorlogstoneel en van den vijand te verwijderen; maar aan den anderen kant kende hij ook de schadelijke gevolgen, die gewoonlijk uit dergelijke oneenigheden voortspruiten. Derhalve meende hij te moeten voorkomen, dat zulk een machtige, zoo innig met Rome verbonden staat, welks welzijn hij steeds had bevorderd en dien hij op alle mogelijke wijzen had verheven, tot geweld en tot de wapenen zijn toevlucht nam, en dat de partij, die niet zeker was van haar zaak, den bijstand van Vercingetorix inriep. Daar nu volgens de wetten der Haeduërs hun staatsopperhoofd het land niet mag verlaten en hij niet den schijn wilde op zich laden, hun recht en wetten niet te achten, besloot hijzelf naar het land der Haeduërs te vertrekken, en riep den geheelen senaat en de beide strijdende partijen tot zich te Decetia (Decise). Bijna het gansche volk kwam daar bijeen, en Caesar werd overtuigd, dat Cotus door een minderheid, die te onwettiger plaats en tijd heimelijk was samengeroepen, door zijn broeder als gekozen was uitgeroepen, terwijl toch de wet verbood, dat twee leden derzelfde familie bij hun leven niet slechts tot overheidspersonen, maar zelfs tot senatoren werden gekozen. Caesar dwong daarom Cotus de macht neder te leggen, maar besliste tevens, dat Convictolitavis, wiens verkiezing overeenkomstig het gebruik bij ontstentenis der overheid, onder leiding der priesters had plaatsgehad, het oppergezag zou bekleeden.
34. Hoc decreto interposito cohortatus Aeduos, ut controversiarum ac dissensionis obliviscerentur atque omnibus omissis his rebus huic bello servirent eaque quae meruissent praemia ab se devicta Gallia exspectarent equitatumque omnem et peditum milia decem sibi celeriter mitterent, quae in praesidiis rei frumentariae causa disponeret, exercitum in duas partes divisit: quattuor legiones in Senones Parisiosque Labieno ducendas dedit, sex ipse in Arvernos ad oppidum Gergoviam secundum flumen Elaver duxit; equitatus partem illi attribuit, partem sibi reliquit. Qua re cognita Vercingetorix omnibus interruptis eius fluminis pontibus ab altera fluminis parte iter facere coepit.
34. Na deze beslissing maande Caesar de Haeduërs aan, hun twisten en tweespalt te vergeten en zich, met uitsluiting van al het andere, aan den tegenwoordigen oorlog te wijden; de verdiende belooningen na de onderwerping van Gallië konden zij van hem verwachten. Hij beval hun, hem hun gansche ruiterij en 10.000 man voetvolk zonder verwijl te zenden, om ze op verschillende punten tot bescherming van de proviand te verdeelen. Hierop deelde hij zijn leger in twee delen; vier legioenen gaf hij Labienus, om er het gebied der Senonen en Parisiërs mee binnen te rukken; met zes legioenen rukte hijzelf op langs de Elaver (Allier) naar het land der Arverners tegen de stad Gergovia. Een deel der ruiterij behield hij voor zich, een ander deel gaf hij aan Labienus. Op het bericht daarvan liet Vercingetorix alle bruggen over die rivier afbreken en marcheerde langs den anderen oever der rivier.
35. Cum uterque utrimque exisset exercitus, in conspectu fereque e regione castris castra ponebant dispositis exploratoribus, necubi effecto ponte Romani copias traducerent. Erat in magnis Caesaris difficultatibus res, ne maiorem aestatis partem flumine impediretur, quod non fere ante autumnum Elaver vado transiri solet. Itaque, ne id accideret, silvestri loco castris positis e regione unius eorum pontium, quos Vercingetorix rescindendos curaverat, postero die cum duabus legionibus in occulto restitit; reliquas copias cum omnibus impedimentis, ut consueverat, misit, apertis quibusdam cohortibus, uti numerus legionum constare videretur. His quam longissime possent egredi iussis, cum iam ex diei tempore coniecturam ceperat in castra perventum, isdem sublicis, quarum pars inferior integra remanebat, pontem reficere coepit. Celeriter effecto opere legionibusque traductis et loco castris idoneo delecto reliquas copias revocavit. Vercingetorix re cognita, ne contra suam voluntatem dimicare cogeretur, magnis itineribus antecessit.
35. Beide legers waren steeds in elkanders gezicht en sloegen ook haast vlak tegenover elkander hun legerplaatsen op. Vercingetorix had wachten opgesteld, opdat de Romeinen niet hier of daar een brug zouden slaan en met hun troepen over de rivier gaan. Caesars toestand was daardoor zeer moeilijk, want hij moest vreezen, het grootste deel van den zomer door de rivier te worden opgehouden, omdat men in den regel niet vóór den herfst de Elaver op een ondiepe plaats kan doorwaden. Om dat te verhoeden, sloeg Caesar tegenover een der bruggen, die Vercingetroix had laten afbreken, in een boschrijke streek zijn legerplaats op en bleef hier den volgenden dag met twee legioenen verdekt staan; de overige troepen met den geheelen trein liet hij als gewoonlijk uitrukken, na eenige cohorten versnipperd te hebben, opdat het getal legioenen onveranderd scheen. De legioenen ontvingen bevel, zoo ver mogelijk uit te rukken, en toen hij, naar den tijd van den dag te rekenen, vermoedde, dat zij in de legerplaats waren aangekomen, liet hij op dezelfde palen, waarvan het onderste stuk nog in goeden toestand was gebleven, de brug herstellen. Dat was spoedig gedaan; de legioenen gingen erover, een geschikte plaats werd voor legerkamp uitgekozen, en daarna riep Caesar de overige troepen terug. Op de tijding hiervan marcheerde Vercingetorix in groote marschen vooruit, om niet tegen zijn wil tot een beslissenden slag gedwongen te worden.
36. Caesar ex eo loco quintis castris Gergoviam pervenit equestrique eo die proelio levi facto perspecto urbis situ, quae posita in altissimo monte omnes aditus difficiles habebat, de expugnatione desperavit, de obsessione non prius agendum constituit, quam rem frumentariam expedisset. At Vercingetorix castris, prope oppidum positis, mediocribus circum se intervallis separatim singularum civitatium copias collocaverat atque omnibus eius iugi collibus occupatis, qua despici poterat, horribilem speciem praebebat; principesque earum civitatium, quos sibi ad consilium capiendum delegerat, prima luce cotidie ad se convenire iubebat, seu quid communicandum, seu quid administrandum videretur; neque ullum fere diem intermittebat quin equestri proelio interiectis sagittariis, quid in quoque esset animi ac virtutis suorum perspiceret. Erat e regione oppidi collis sub ipsis radicibus montis, egregie munitus atque ex omni parte circumcisus; quem si tenerent nostri, et aquae magna parte et pabulatione libera prohibituri hostes videbantur. Sed is locus praesidio ab his non nimis firmo tenebatur. Tamen silentio noctis Caesar ex castris egressus, priusquam subsidio ex oppido veniri posset, deiecto praesidio potitus loco duas ibi legiones collocavit fossamque duplicem duodenum pedum a maioribus castris ad minora perduxit, ut tuto ab repentino hostium incursu etiam singuli commeare possent.
36. Van dit punt kwam Caesar in vijf dagmarschen voor Gergovia aan, en nog op denzelfden dag kwam het tot een klein ruitergevecht. Na de ligging der stad in oogenschouw te hebben genomen, die, gebouwd op een zeer hoogen berg, van alle kanten moeilijk toegankelijk was, wanhoopte hij eraan, haar door storm te kunnen nemen, en besloot hij ook het beleg niet eerder te beginnen, voordat hij de verpleging had geregeld. Vercingetorix had zijn legerplaats dicht bij de stad opgeslagen, de troepen der enkele staten op matige afstanden van elkaar rondom zich opgesteld en alle hoogten van dien bergrug, waar men naar beneden kon zien, bezet, zoodat zijn stelling een ontzettenden aanblik bood. De hoofden der staten, die hij zich tot krijgsraden had gekozen, moesten dagelijks met het aanbreken van den ochtenstond zich bij hem vervoegen, voor het geval, dat hij met hen iets had te bespreken, of hun iets had op te dragen. En er ging haast geen dag voorbij, dat hij niet in een gevecht van ruiters, met boogschutters vermengd, den moed en de dapperheid der zijnen op de proef stelde. Vlak tegenover de stad, juist aan den voet van den berg, lag een uitstekend bevestigde en aan alle kanten steile heuvel; hadden de onzen dien in hun macht, dan geloofden zij den vijand het halen van water en het vrije fourageeren te kunnen beletten; het punt werd echter door den vijand, schoon met een niet te sterke post, bezet gehouden. Caesar trok nu in de stilte van den nacht uit zijn legerplaats, wierp de bezetting naar beneden, voordat men haar uit de stad te hulp kon komen, en nam zoo de plaats; vervolgens bezette hij haar met twee legioenen, en liet twee grachten, elke van twaalf voet breedte, van het groote legerkamp naar dit kleinere graven, zoodat zelfs enkele soldaten veilig voor een plotselingen vijandelijken aanval heen en weer konden gaan.
37. Dum haec ad Gergoviam geruntur, Convictolitavis Aeduus, cui magistratum adiudicatum a Caesare demonstravimus, sollicitatus ab Arvernis pecunia cum quibusdam adulescentibus colloquitur; quorum erat princeps Litaviccus atque eius fratres, amplissima familia nati adulescentes. Cum his praemium communicat hortaturque, ut se liberos et imperio natos meminerint. Vnam esse Aeduorum civitatem, quae certissimam Galliae victoriam detineat; eius auctoritate reliquas contineri; qua traducta locum consistendi Romanis in Gallia non fore. Esse nonnullo se Caesaris beneficio adfectum, sic tamen, ut iustissimam apud eum causam obtinuerit; sed plus communi libertati tribuere. Cur enim potius Aedui de suo iure et de legibus ad Caesarem disceptatorem, quam Romani ad Aeduos veniant? Celeriter adulescentibus et oratione magistratus et praemio deductis, cum se vel principes eius consili fore profiterentur, ratio perficiendi quaerebatur, quod civitatem temere ad suscipiendum bellum adduci posse non confidebant. Placuit ut Litaviccus decem illis milibus, quae Caesari ad bellum mitterentur, praeficeretur atque ea ducenda curaret, fratresque eius ad Caesarem praecurrerent. Reliqua qua ratione agi placeat constituunt.
37. Terwijl dit voorviel bij Gergovia, hadden de Arverners den Haeduër Convictolitavis, wien Caesar, zooals wij hebben verhaald, de opperste staatsmacht had toegekend, met geld opgeruid. Hij stelde zich in verbinding met eenige jonge mannen, van wie Litaviccus en zijn broeders, jonge lieden uit een hooggeëerde en aanzienlijke familie, de voornaamste waren. Met dezen deelde hij het geld en vuurde hen aan, eraan te denken, dat zij vrije mannen en tot heerschen geboren waren. ,,De staat der Haeduërs alleen stond aan de besliste zege van Gallië nog in den weg; door den invloed van dien staat werden de anderen nog teruggehouden; ging hij over, dan hadden de Romeinen in Gallië geen plek meer om zich staande te houden. Hijzelf had wel eenige verplichting aan Caesar, maar hij had van hem toch slechts verkregen wat zijn goed recht was; de vrijheid van allen moest hij hooger stellen. Waarom zouden zich de Haeduërs in vragen van hun recht en hun staatswetten eerder tot Caesar wenden als scheidsrechter, dan de Romeinen tot de Haeduërs?" Door deze woorden van den hoogsten staatsambtenaar en niet minder door het geld lieten de jonge lieden zich snel verleiden en verklaarden zich zelfs bereid, zelf aan de spits der onderneming te treden. De wijze van uitvoering maakte nog een punt van onderzoek uit, want zij betwijfelden, of de staat zoo klakkeloos tot het aanvangen van een oorlog kon worden bewogen. Men besloot, dat Litaviccus het opperbevel over die 10.000 man, die men Caesar zou zenden, zou hebben en hen den Romeinschen veldheer toevoeren; zijn broeders zouden vooruit tot Caesar gaan. Hoe dan alles verder uitgevoerd zou worden, spraken zij eveneens af.
38. Litaviccus accepto exercitu, cum milia passuum circiter XXX ab Gergovia abesset, convocatis subito militibus lacrimans, "Quo proficiscimur," inquit, "milites? Omnis noster equitatus, omnis nobilitas interiit; principes civitatis, Eporedorix et Viridomarus, insimulati proditionis ab Romanis indicta causa interfecti sunt. Haec ab ipsis cognoscite, qui ex ipsa caede fugerunt: nam ego fratribus atque omnibus meis propinquis interfectis dolore prohibeor, quae gesta sunt, pronuntiare." Producuntur hi quos ille edocuerat quae dici vellet, atque eadem, quae Litaviccus pronuntiaverat, multitudini exponunt: multos equites Aeduorum interfectos, quod collocuti cum Arvernis dicerentur; ipsos se inter multitudinem militum occultasse atque ex media caede fugisse. Conclamant Aedui et Litaviccum obsecrant ut sibi consulat. "Quasi vero," inquit ille, "consili sit res, ac non necesse sit nobis Gergoviam contendere et cum Arvernis nosmet coniungere. An dubitamus quin nefario facinore admisso Romani iam ad nos interficiendos concurrant? Proinde, si quid in nobis animi est, persequamur eorum mortem qui indignissime interierunt, atque hos latrones interficiamus." Ostendit cives Romanos, qui eius praesidi fiducia una erant: magnum numerum frumenti commeatusque diripit, ipsos crudeliter excruciatos interficit. Nuntios tota civitate Aeduorum dimittit, eodem mendacio de caede equitum et principum permovet; hortatur ut simili ratione atque ipse fecerit suas iniurias persequantur.
38. Litaviccus nam de troepen in ontvangst en ging met hen op marsch. Ongeveer dertig mijlen van Gergovia riep hij plotseling de soldaten bijeen en sprak hen onder tranen aan: ,,Waarheen gaan wij, soldaten? Onze gansche ruiterij, onze geheele adel is vernietigd. De eerste mannen van onzen staat, Eporedorix en Viridomarus, zijn aangeklaagd van verraad en, zonder zich te hebben kunnen verdedigen, door de Romeinen ter dood gebracht. Verneemt dit van hen, die aan het bloedbad zelf ontkomen zijn; want ik, die mijn broeders en al mijn verwanten daarbij verloren heb, kan van smart het gebeurde niet verhalen." Nu werden de lieden voor de vergadering gebracht, die hij reeds van te voren goed had geleerd, wat zij moesten zeggen, en dezen zetten nu voor de menigte hetzelfde uiteen, wat Litavicus reeds gezegd had, dat vele ruiters der Haeduërs waren neergestooten, omdat zij met de Arverners zouden verkeerd hebben; zijzelf hadden zich onder de menigte van soldaten verscholen en waren zoo midden uit het bloedbad ontkomen. De Haeduërs hieven nu een geschreeuw aan en smeekten Litaviccus, raad te schaffen. "Alsof hier, zoo antwoordde hij, nog raad noodig en 't niet veelmeer noodzakelijk is, dat wij naar Gergovia ijlen en ons met de Arverners vereenigen. Of kunnen wij nog twijfelen, dat de Romeinen, na deze godvergeten misdaad op zich te hebben geladen, zullen toesnellen, om ook ons te vermoorden? Laten wij derhalve, indien er nog eenige moed in ons is, den dood onzer zoo schandelijk vermoorde landgenooten wreken en deze moordenaars neerhouwen." Hier wees hij op de Romeinsche burgers, die medegetrokken waren in vertrouwen op zijn bescherming; hij liet een groote menigte koorn en levensmiddelen, die zij meevoerden, van hen wegnemen en henzelf onder gruwzame martelingen dooden. Te gelijk zond hij boden rond in het geheele land der Haeduërs, hitste het volk door denzelfden leugen van den moord hunner ruiters en vorsten op en zette hen aan, om evenals hijzelf de ondergane gewelddadigheden te wreken.
39. Eporedorix Aeduus, summo loco natus adulescens et summae domi potentiae, et una Viridomarus, pari aetate et gratia, sed genere dispari, quem Caesar ab Diviciaeo sibi traditum ex humili loco ad summam dignitatem perduxerat, in equitum numero convenerant nominatim ab eo evocati. His erat inter se de principatu contentio, et in illa magistratuum controversia alter pro Convictolitavi, alter pro Coto summis opibus pugnaverant. Ex eis Eporedorix cognito Litavicci consilio media fere nocte rem ad Caesarem defert; orat ne patiatur civitatem pravis adulescentium consiliis ab amicitia populi Romani deficere; quod futurum provideat, si se tot hominum milia cum hostibus coniunxerint, quorum salutem neque propinqui neglegere, neque civitas levi momento aestimare posset.
39. Onder de ruiterij bevonden zich, daartoe uitdrukkenlijk door Caesar ontboden, de Haeduër Eporedorix, een jonkman van hooge geboorte en zeer groot aanzien in zijn staat, en Viridomarus, van gelijke jaren en gelijken invloed als hij, maar van geringer afkomst, door Diviciacus aan Caesar aanbevolen, die hem uit nederige stelling tot den hoogsten rang had verheven. Beiden wedijverden met elkander om den voorrang en hadden in het boven vermelde geschil over het hoogste overheidsambt, met alle macht, de een voor Convictolitavis, de ander voor Cotus, gestreden. Van hen kreeg Eporedorix kennis van het plan van Litaviccus en berichtte het midden in den nacht aan Caesar, met de bede, niet te dulden, dat hun staat door de onzinnige aanslagen van jongelieden tot afval van Rome werd meegesleept, wat, zooals hij vooruit zag, gebeuren zou, wanneer eenmaal zoovele duizenden mannen zich met den vijand hadden vereenigd, wier lot hun bloedverwanten niet onverschillig konden aanzien, evenmin als de staat dat kon gering achten.
40. Magna adfectus sollicitudine hoc nuntio Caesar, quod semper Aeduorum civitati praecipue indulserat, nulla interposita dubitatione legiones expeditas quattuor equitatumque omnem ex castris educit; nec fuit spatium tali tempore ad contrahenda castra, quod res posita in celeritate videbatur; Gaium Fabium legatum eum legionibus duabus castris praesidio relinquit. Fratres Litavicci eum comprehendi iussisset, paulo ante reperit ad hostes fugisse. Adhortatus milites, ne necessario tempore itineris labore permoveantur, cupidissimis omnibus progressus milia passuum XXV agmen Aeduorum conspicatus immisso equitatu iter eorum moratur atque impedit interdicitque omnibus ne quemquam interficiant. Eporedorigem et Viridomarum, quos illi interfectos existimabant, inter equites versari suosque appellare iubet. His cognitis et Litavicci fraude perspecta Aedui manus tendere, deditionem significare et proiectis armis mortem deprecari incipiunt. Litaviccus cum suis clientibus, quibus more Gallorum nefas est etiam in extrema fortuna deserere patronos, Gergoviam profugit.
40. Door dit bericht werd Caesar met groote bekommering vervuld, omdat hij den staat der Haeduërs altijd in 't bijzonder zijn gunst had betoond. Zonder talmen brak hij alzoo met vier slagvaardige legioenen en de geheele ruiterij uit de legerplaats op. Onder zulke omstandigheden was er geen tijd om de legerplaats kleiner te maken, wijl alles van de snelheid der uitvoering afhing; ter verdediging der beide legerplaatsen liet hij den legaat Gajus Fabius met twee legioenen achter. Toen hij bevel had gegeven, om de broeders van Litaviccus te grijpen, hoorde hij, dat zij kort te voren tot den vijand waren overgegaan. Caesar vermaande zijn soldaten ernstig, in dezen onvermijdelijken, treurigen toestand niet mismoedig te worden door de moeielijkheden van den marsch, en daar allen vol ijver waren, kreeg hij, na een marsch van 25 mijlen het leger der Haeduërs in 't gezicht. De ruiterij zond hij op hen af, waardoor hun voortzetting van den marsch werd belet; hij vaardigde echter te gelijk het algemeene bevel uit, niemand te dooden. Eporedorix en Viridomarus, die de Haeduërs dood waanden, liet hij zich onder de ruiters bewegen en hun landgenooten toeroepen. Toen de Haeduërs hen bemerkten en het bedrog van Litaviccus doorzagen, strekten zij de handen uit, gaven hun onderwerping te kennen, wierpen de wapens weg en smeekten, hun leven te sparen. Litaviccus vluchtte met zijn vasallen, die naar Gallische gewoonte hun heeren zelfs in den uitersten nood niet in den steek mogen laten, naar Gergovia.
41. Caesar nuntiis ad civitatem Aeduorum missis, qui suo beneficio conservatos docerent quos iure belli interficere potuisset, tribusque horis noctis exercitui ad quietem datis castra ad Gergoviam movit. Medio fere itinere equites a Fabio missi, quanto res in periculo fuerit, exponunt. Summis copiis castra oppugnata demonstrant, cum crebro integri defessis succederent nostrosque assiduo labore defatigarent, quibus propter magnitudinem castrorum perpetuo esset isdem in vallo permanendum. Multitudine sagittarum atque omnis generis telorum multos vulneratos; ad haec sustinenda magno usui fuisse tormenta. Fabium discessu eorum duabus relictis portis obstruere ceteras pluteosque vallo addere et se in posterum diem similemque casum apparare. His rebus cognitis Caesar summo studio militum ante ortum solis in castra pervenit.
41. Caesar zond terstond boden aan de Haeduërs, met het bericht, dat hij hun troepen, die hij naar het oorlogsrecht had kunnen dooden, in zijn goedheid had begenadigd. Na zijn leger een rust van drie uren te hebben gegund, brak hij op naar Gergovia. Op het midden van den weg ongeveer kwamen ruiters, door Fabius gezonden, hem tegen, die het het groote gevaar beschreven, waarin deze verkeerd had. Zij verhaalden, dat de vijand met alle macht de legerplaats had bestormd; de aanvallers hadden hun vermoeide manschappen herhaaldelijk met versche troepen afgelost en de onzen, die bij de uitgestrektheid van het legerkamp voortdurend op den wal moesten blijven, door den onafgebroken arbeid afgemat. Velen waren door de menigte pijlen en alle mogelijk werptuigen gewond; het grof geschut had er veel toe bijgedragen, dat men 't had uitgehouden. Na den aftocht der vijanden liet Fabius alle torens, op twee na, versperren, borstweringen op den wal aanbrengen en voorbereidingen treffen voor den volgenden dag tegen een gelijken aanval. Op dit bericht bespoedigde Caesar zijn marsch en kwam, dank zij de buitengewone inspanning der troepen, vóór zonsopgang in de legerplaats aan.
42. Dum haec ad Gergoviam geruntur, Aedui primis nuntiis ab Litavicco acceptis nullum sibi ad cognoscendum spatium relinquunt. Impellit alios avaritia, alios iracundia et temeritas, quae maxime illi hominum generi est innata, ut levem auditionem habeant pro re comperta. Bona civium Romanorum diripiunt, caedes faciunt, in servitutem abstrahunt. Adiuvat rem proclinatam Convictolitavis plebemque ad furorem impellit, ut facinore admisso ad sanitatem reverti pudeat. Marcum Aristium, tribunum militum, iter ad legionem facientem fide data ex oppido Cabillono educunt: idem facere cogunt eos, qui negotiandi causa ibi constiterant. Hos continuo (in) itinere adorti omnibus impedimentis exuunt; repugnantes diem noctemque obsident; multis utrimque interfectis maiorem multitudinem armatorum concitant.
42. Terwijl dit bij Gergovia voorviel, namen de Haeduërs, toen zij de eerste berichten van Litaviccus hadden ontvangen, den tijd niet om de waarheid ervan te onderzoeken, maar lieten zich, de eenen door hebzucht, de anderen door drift en onbezonnenheid, een eigenschap, die deze natie bij uitstek is aangeboren, verleiden, om een ongegrond gerucht voor een uitgemaakte waarheid te houden. Zij plunderden de Romeinsche burgers, vermoordden hen, sleepten hen weg in slavernij. Convictolitavis verhaastte de beslissing en dreef het volk zoozeer aan tot razernij, dat het een zwaare misdaad bedreef, die hun uit valsche schaamte den terugkeer tot het gezond verstand onmogelijk maakte. Zoo lieten zij den krijgstribuun Marcus Aristius, die op marsch was naar zijn legioen, onder toezegging van vrijgeleide, uit de stad Cabillonum (Châlons sur Saône) trekken en dwongen de Romeinsche burgers, die zich daar hadden gevestigd om handel te drijven, hetzelfde te doen. Zoodra zij onderweg waren, overviel men hen plotseling en beroofde hen van al hun bagage. Toen zij zich te weer stelden, werden zij een dag en een nacht omsingeld gehouden, en na groote verliezen aan beide zijden, riepen de Haeduërs een grootere menigte gewapenden op.
43. Interim nuntio allato omnes eorum milites in potestate Caesaris teneri, concurrunt ad Aristium, nihil publico factum consilio demonstrant; quaestionem de bonis direptis decernunt, Litavicci fatrumque bona publicant, legatos ad Caesarem sui purgandi gratia mittunt. Haec faciunt reciperandorum suorum causa; sed contaminati facinore et capti compendio ex direptis bonis, quod ea res ad multos pertinebat, timore poenae exterriti consilia clam de bello inire incipiunt civitatesque reliquas legationibus sollicitant. Quae tametsi Caesar intellegebat, tamen quam mitissime potest legatos appellat: nihil se propter inscientiam levitatemque vulgi gravius de civitate iudicare neque de sua in Aeduos benevolentia deminuere. Ipse maiorem Galliae motum exspectans, ne ab omnibus civitatibus circumsisteretur, consilia inibat quemadmodum ab Gergovia discederet ac rursus omnem exercitum contraheret, ne profectio nata ab timore defectionis similis fugae videretur.
43. Ondertusschen kwam het bericht, dat al hun soldaten in Caesars macht waren. Nu bestormden zij Aristius en verklaarden hem, dat de regeering geheel buiten dit alles stond. Zij besloten nu een onderzoek aangaande de plunderingen in te stellen, verklaarden de goederen van Litaviccus en diens broeders verbeurd en zonden gezanten naar Caesar, om zich te verontschuldigen. Dit deden zij, om hun landgenooten uit Caesars handen te krijgen; maar te gelijk begonnen zij, met schuld bevlekt en verlokt door het voordeel van de geplunderde goederen, waarbij zoovelen betrokken waren, en eindelijk uit vrees voor straf, in 't geheim plannen tot den oorlog op te vatten en ruiden ook de andere staten door gezantschappen op. Ofschoon Caesar dit doorzag, gaf hij hun gezanten een antwoord, zoo vreedzaam mogelijk: hij oordeelde om het onverstand en de lichtzinnigheid van den grooten hoop niet harder over hun staat en zijn welwillendheid jegens de Haeduërs verminderde er niet door. Daar hij echter verwachtte, dat de beweging in Gallië verder om zich zou grijpen, overlegde Caesar, hoe hij, om niet door alle staten ingesloten te worden, het beleg van Gergovia zou opbreken en zijn geheele leger weer vereenigen, zonder dat zijn aftocht, die zijn oorzaak vond in de vrees voor een algemeenen opstand, den schijn had van een vlucht.
44. Haec cogitanti accidere visa est facultas bene rei gerendae. Nam cum in minora castra operis perspiciendi causa venisset, animadvertit collem, qui ab hostibus tenebatur, nudatum hominibus, qui superioribus diebus vix prae multitudine cerni poterat. Admiratus quaerit ex perfugis causam, quorum magnus ad eum cotidie numerus confluebat. Constabat inter omnes, quod iam ipse Caesar per exploratores cognoverat, dorsum esse eius iugi prope aequum, sed hunc silvestrem et angustum, qua esset aditus ad alteram partem oppidi; huic loco vehementer illos timere nec iam aliter sentire, uno colle ab Romanis occupato, si alterum amisissent, quin paene circumvallati atque omni exitu et pabulatione interclusi viderentur: ad hunc muniendum omnes a Vercingetorige evocatos.
44. Terwijl hij dit overlegde , scheen zich een gunstige gelegenheid aan hem voor te doen, een slag te slaan. Want toen hij eens de kleinere legerplaats bezocht, om de verdedigingswerken in oogenschouw te nemen, bemerkte hij, dat een heuvel, die tot dusver door de vijanden bezet werd gehouden, ontbloot was van troepen, ofschoon zij in vorige dagen door de massa troepen nauwelijks zichtbaar was. Dat verwonderde hem en hij vroeg de overloopers, die dagelijks in grooten getale tot hem kwamen, naar de oorzaak daarvan. Zij zeiden eenstemmig, wat Caesar reeds zelf door zijn verspieders wist, dat de rug van dezen bergketen haast vlak, maar met bosch bezet en smal was, daar, waar een weg tot het andere deel der stad toegang gaf. Wegens dit punt waren de vijanden zeer bezorgd en zij geloofden vast, dat zij, bij het verlies van dezen heuvel, daar reeds de eene heuvel door de Romeinen bezet was, bijna geheel ingesloten en van alle verbinding naar buiten en van fourageeren zouden zijn afgesneden. Daarom had Vercingetorix alle manschappen opontboden, om deze post te verschansen.
45. Hac re cognita Caesar mittit complures equitum turmas; eis de media nocte imperat, ut paulo tumultuosius omnibus locis vagarentur. Prima luce magnum numerum impedimentorum ex castris mulorumque produci deque his stramenta detrahi mulionesque cum cassidibus equitum specie ac simulatione collibus circumvehi iubet. His paucos addit equites qui latius ostentationis causa vagarentur. Longo circuitu easdem omnes iubet petere regiones. Haec procul ex oppido videbantur, ut erat a Gergovia despectus in castra, neque tanto spatio certi quid esset explorari poterat. Legionem unam eodem iugo mittit et paulum progressam inferiore constituit loco silvisque occultat. Augetur Gallis suspicio, atque omnes illo ad munitionem copiae traducuntur. Vacua castra hostium Caesar conspicatus tectis insignibus suorum occultatisque signis militaribus raros milites, ne ex oppido animadverterentur, ex maioribus castris in minora traducit legatisque, quos singulis legionibus praefecerat, quid fieri velit ostendit: in primis monet ut contineant milites, ne studio pugnandi aut spe praedae longius progrediantur; quid iniquitas loci habeat incommodi proponit: hoc una celeritate posse mutari; occasionis esse rem, non proeli. His rebus eitis signum dat et ab dextra parte alio ascensu eodem tempore Aeduos mittit.
45. Ten gevolge van dit bericht zond Caesar ongeveer te middernacht eenige escadrons ruiters naar die plaats, met het bevel, daar overal met veel rumoer rond te zwerven.Bij het krieken van den dag liet hij een groote massa lastdieren en muilezels uit de legerplaats voeren, dezen de pakzadels afnemen en de muilezeldrijvers met helmen, zoodat zij er als ruiter uitzagen, opzitten en rondom de heuvels rijden. Eenige ruiters voegde hij hun toe, die, om door den vijand gezien te worden, hun zwerftochten verder voorwaarts moesten uitstrekken. Allen hadden het bevel, zich langs een grooten omweg naar hetzelfde punt e begeven. Dit zag men in de verte uit de stad, daar men van Gergovia uitzicht op de legerplaats had; doch de afstand was te groot, om uit te vorschen, wat het eigenlijk was. Eén legioen zond Caesar langs denzelfden bergrug (schijnbaar naar hetzelfde punt), doch liet het na een korten marsch onderweg in een inzinking van het terrein halt maken en zich verbergen in de bosschen. Dat versterkte de Galliërs in hun vermoeden en zij trokken al hun troepen op dat punt bijeen, om het te verschansen, Toen Caesar hun legerplaats van troepen verlaten zag, liet hij zijn soldaten in kleine afdeelingen, met bedekte onderscheidingsteekenen en verborgen vanen, om niet uit de stad gezien te worden, uit de groote legerplaats naar de kleine trekken, en gaf den legaten, die het commando voerden over de afzonderlijke legioenen, de noodige bevelen. In 't bijzonder vermaande hij hen, de soldaten bijeen te houden, opdat zij niet uit strijdlust of hoop op buit te ver vooruit gingen, wees op de moeilijkheden, die de ongunstige gesteldheid van het terrein bood, en die men alleen door snelheid kon uit den weg ruimen, en deed ten slotte uitkomen, dat het hier niet gold een slag te leveren, maar alleen, een gunstige gelegenheid te benutten, om den vijand te overrompelen. Na deze verklaringen gaf hij het teeken tot den aanval en liet te gelijker tijd ter rechterzijde de Haeduërs langs een anderen weg den bergrug bestijgen.
46. Oppidi murus ab planitie atque initio ascensus recta regione, si nullus anfractus intercederet, MCC passus aberat: quidquid huc circuitus ad molliendum clivum accesserat, id spatium itineris augebat. A medio fere colle in longitudinem, ut natura montis ferebat, ex grandibus saxis sex pedum murum qui nostrorum impetum tardaret praeduxerant Galli, atque inferiore omni spatio vacuo relicto superiorem partem collis usque ad murum oppidi densissimis castris compleverant. Milites dato signo celeriter ad munitionem perveniunt eamque transgressi trinis castris potiuntur; ac tanta fuit in castris capiendis celeritas, ut Teutomatus, rex Nitiobrigum, subito in tabernaculo oppressus, ut meridie conquieverat, superiore corporis parte nudata vulnerato equo vix se ex manibus praedantium militum eriperet.
46. De stadsmuur was van de vlakte en den voet van den heuvelrug in rechte lijn, zonder de kromming mee te rekenen, twaalfhonderd schreden verwijderd; door de ter vermindering der steilheid aangelegde omwegen, werd de lengte van den weg natuurlijk in dezelfde verhouding grooter. Op het midden van den heuvel ongeveer hadden de Galliërs een zes voet hoogen muur van groote steenen langs den bergrug, zooals de gesteldheid van den berg het meebracht, opgericht, om een aanval der onzen te stuiten. Verder hadden zij de geheele onderste helft van de berghelling onbezet gelaten, maar het hooger gelegen deel van den heuvel tot aan den stadsmuur dicht met hun legerplaatsen gevuld. Op het gegeven teeken bereikten onze soldaten snel die verschansing, gingen er over en maakten zich van drie legerplaatsen meester; het nemen daarvan geschiedde met zulk een snelheid, dat Teutomatus, de koning der Nitiobrogen, onverwacht in zijn tent bij zijn middagrust werd verrast, en halfnaakt op een gewond paard zich nauwelijks uit de handen der plunderende soldaten kon losrukken.
47. Consecutus id quod animo proposuerat, Caesar receptui cani iussit legionique decimae, quacum erat, continuo signa constituit. Ac reliquarum legionum milites non exaudito sono tubae, quod satis magna valles intercedebat, tamen ab tribunis militum legatisque, ut erat a Caesare praeceptum, retinebantur. Sed elati spe celeris victoriae et hostium fuga et superiorum temporum secundis proeliis nihil adeo arduum sibi esse existimaverunt quod non virtute consequi possent, neque finem prius sequendi fecerunt quam muro oppidi portisque appropinquarunt. Tum vero ex omnibus urbis partibus orto clamore, qui longius aberant repentino tumultu perterriti, cum hostem intra portas esse existimarent, sese ex oppido eiecerunt. Matres familiae de muro vestem argentumque iactabant et pectore nudo prominentes passis manibus obtestabantur Romanos, ut sibi parcerent neu, sicut Avarici fecissent, ne a mulieribus quidem atque infantibus abstinerent: nonnullae de muris per manus demissae sese militibus tradebant. Lucius Fabius, centurio legionis VIII, quem inter suos eo die dixisse constabat excitari se Avaricensibus praemiis neque commissurum, ut prius quisquam murum ascenderet, tres suos nactus manipulares atque ab eis sublevatus murum ascendit: hos ipse rursus singulos exceptans in murum extulit.
47. Daar Caesar aldus zijn doel had bereikt, liet hij den terugtocht blazen, en het tiende legioen, waarbij hij zich bevond, maakte dan ook terstond halt. Doch de soldaten der overige legioenen hoorden den klank der trompet niet, wijl er een nog al groot dal tusschen lag. Weliswaar trachtten de krijgstribunen en de legaten hen terug te houden, zooals Caesar had bevolen, maar medegesleept door de hoop op een snelle overwinning, door de vlucht der vijanden en het oorlogsgeluk van tot dusver geloofden zij, dat voor hun dapperheid niets onbereikbaar was. Zij staakten derhalve de vervolging niet eer, dan voordat zij tot den stadsmuur en de poorten genaderd waren. Toen ging uit alle deelen der stad een geschreeuw op; die in de verderaf gelegen gedeelten woonden, verschrikt door het plotselinge rumoer, vluchtten ijlings de stad uit, daar zij den vijand binnen de poorten waanden. De vrouwen wierpen kleederen en zilver van den muur naar beneden, en met onbloote borst zich over den muur buigende, bezwoeren zij de Romeinen, met uitgebreide armen, haar te sparen en niet, zooals in Avaricum, zich zelfs aan vrouwen en kinderen te vergrijpen; sommige lieten zich aan de handen van den muur naar beneden en gaven zich over aan de soldaten. Lucius Fabius, een centurio van het achtste legioen, die, zooals algemeen werd verzekerd, op dien dag onder zijn makker had verklaard, dat hij, door Caesars belooningen bij Avaricum aangevuurd, niet zou toelaten, dat iemand vóór hem den muur beklom, nam drie soldaten van zijn manipel, liet zich door hen in de hoogte tillen en besteeg zoo den muur; dan reikte hij dezen weder, den een na den ander, de hand en trok hen eveneens op den muur.
48. Interim ei qui ad alteram partem oppidi, ut supra demonstravimus, munitionis causa convenerant, primo exaudito clamore, inde etiam crebris nuntiis incitati, oppidum a Romanis teneri, praemissis equitibus magno concursu eo contenderunt. Eorum ut quisque primus venerat, sub muro consistebat suorumque pugnantium numerum augebat. Quorum cum magna multitudo convenisset, matres familiae, quae paulo ante Romanis de muro manus tendebant, suos obtestari et more Gallico passum capillum ostentare liberosque in conspectum proferre coeperunt. Erat Romanis nec loco nec numero aequa contentio; simul et cursu et spatio pugnae defatigati non facile recentes atque integros sustinebant.
48. Intusschen stormden den troepen, die, als boven verhaald, bij het andere deel van de stad aan de verschansing bezig waren, eerst op het geschreeuw, dat zij hoorden, dan aangespoord door boodschap op boodschap, dat de stad in handen der Romeinen was, in de grootste haast, de ruiters vooraan, er heen. In de rij, zooals zij kwamen, stelden zij zich op aan den voet van den muur en versterkten zoo het aantal der Gallische strijders. Toen zich nu een groote menigte troepen had verzameld, begonnen de vrouwen, die kort tevoren haar armen van den muur naar de Romeinen hadden uitgestrekt, haar landgenooten te bezweren, naar Gallisch gebruik op haar loshangende haren te wijzen en lieten haar kinderen te voorschijn komen. Het was een ongelijke strijd voor de Romeinen; het terrein en het aantal had de vijand voor zich, en bovendien door den stormloop en den duur van het gevecht vermoeid, hielden zijzelf niet gemakkelijk tegen versche en nog ongebruikte troepen stand.
49. Caesar, cum iniquo loco pugnari hostiumque augeri copias videret, praemetuens suis ad Titum Sextium legatum, quem minoribus castris praesidio reliquerat, misit, ut cohortes ex castris celeriter educeret et sub infimo colle ab dextro latere hostium constitueret, ut, si nostros loco depulsos vidisset, quo minus libere hostes insequerentur terreret. Ipse paulum ex eo loco cum legione progressus, ubi constiterat, eventum pugnae exspectabat.
49. Toen Caesar zag, dat de onzen in ongunstige stelling streden en de vijandelijke strijdkrachten vermeerderden, werd hij zeer bezorgd voor de zijnen en zond den legaat Titus Sextius, dien hij tot bescherming der kleinere legerplaats had achtergelaten, daarom bevel, om spoedig met zijn cohorten uit de legerplaats op te rukken en aan den voet van den heuvel in de rechterflank van den vijand stelling te nemen, ten einde, indien hij zag, dat de onzen naar beneden werden geworpen, de vijanden door zijn houding af te schrikken van een te drieste vervolging. Caesar zelf rukte met zijn legioen wat verder voort en wachtte hier den afloop van het gevecht af.
50. Cum acerrime comminus pugnaretur, hostes loco et numero, nostri virtute confiderent, subito sunt Aedui visi ab latere nostris aperto, quos Caesar ab dextra parte alio ascensu manus distinendae causa miserat. Hi similitudine armorum vehementer nostros perterruerunt, ac tametsi dextris humeris exsertis animadvertebantur, quod insigne +pacatum+ esse consuerat, tamen id ipsum sui fallendi causa milites ab hostibus factum existimabant. Eodem tempore Lucius Fabius centurio quique una murum ascenderant circumventi atque interfecti muro praecipitabantur. Marcus Petronius, eiusdem legionis centurio, cum portam excidere conatus esset, a multitudine oppressus ac sibi desperans multis iam vulneribus acceptis manipularibus suis, qui illum secuti erant, "Quoniam," inquit, "me una vobiscum servare non possum, vestrae quidem certe vitae prospiciam, quos cupiditate gloriae adductus in periculum deduxi. Vos data facultate vobis consulite." Simul in medios hostes irrupit duobusque interfectis reliquos a porta paulum summovit. Conantibus auxiliari suis "Frustra," inquit, "meae vitae subvenire conamini, quem iam sanguis viresque deficiunt. Proinde abite, dum est facultas, vosque ad legionem recipite." Ita puguans post paulum concidit ac suis saluti fuit.
50. Terwijl ero p het hevigst man tegen man werd gevochten, door de vijanden in vertrouwen op het terrein en hun overmacht, door de onzen in vertrouwen op hun dapperheid, werden de laatsten plotseling in hun recherflank de Haeduërs gewaar, die Caesar langs een anderen weg rechts bergopwaart had gezonden, om de vijanden te verhinderen, hun krachten op één punt te verzamelen. Die Haeduërs deden door de gelijkheid in uitrusting de onzen hevig ontstellen, en alhoewel men bemerkte, dat zij de rechter schouders ontbloot hadden, dat in den regel als onderscheidingsteken gold, meenden toch onze soldaten, dat dit juist door de vijanden gedaan was, om hen te misleiden. Terzelfder tijd werd de centurio Lucius Fabius en zij, die met hem den muur hadden beklommen, overweldigd, neergehouwen en van den muur naar beneden geworpen. Marcus Petronius, een centurio van hetzelfde legioen, had een poging gedaan om de poort in te slaan, toen de overmacht hem overmande. Aan zijn leven wanhopende, daar hij reeds met vele wonden was overdekt, riep hij zijn manschappen, die hem gevolgd waren, toe: "Omdat ik mij en u te gelijk niet kan redden, wil ik minstens zorgen voor het leven van u, die ik, door begeerte naar roem verleid, in gevaar heb gebracht. Maakt gebruik van de gelegenheid en denkt aan uzelve." Te gelijk stortte hij zich te midden van de vijanden, stootte er twee neder en drong de overigen een weinig van de poort terug. Toen de zijnen hem trachtten te hulp te komen, riep hij uit: "Gij tracht tevergeefs mijn leven te redden; reeds stroomt mijn bloed weg en begeven mij de krachten. Gaat dus heen, nu ge nog kunt, en redt u naar uw legioen." Zoo viel hij kort daarna met het zwaard in de vuist en was de redder der zijnen.
51. Nostri, cum undique premerentur, XLVI centurionibus amissis deiecti sunt loco. Sed intolerantius Gallos insequentes legio decima tardavit, quae pro subsidio paulo aequiore loco constiterat. Hanc rursus XIII legionis cohortes exceperunt, quae ex castris minoribus eductae cum Tito Sextio legato ceperant locum superiorem. Legiones, ubi primum planitiem attigerunt, infestis contra hostes signis constiterunt. Vercingetorix ab radicibus collis suos intra munitiones reduxit. Eo die milites sunt paulo minus septingenti desiderati.
51. Zoo werden de onzen op alle punten in ´t nauw gebracht en eindelijk met verlies van 46 centurio´s van de berghelling afgeworpen. De Galliërs zetten hen overmoedig na, doch werden door het tiende legioen, dat zich ter ondersteuning op een eenigszins effener terrein had opgesteld, opgehouden. Dit legioen werd dan wederom door de cohorten van het dertiende opgevolgd, die onder den legaat Titus Sextius uit de kleinere legerplaats opgemarcheerd waren en een hoogte hadden bezet. Zoodra de legioenen de vlakte hadden bereikt, maakten zij dadelijk weer front tegen den vijand. Vercingetorix voerde de zijnen van den voet van den heuvel binnen de verschansingen terug. Op dezen dag werden bijna 700 man vermist.
52. Postero die Caesar contione advocata temeritatem cupiditatemque militum reprehendit, quod sibi ipsi iudicavissent quo procedendum aut quid agendum videretur, neque signo recipiendi dato constitissent neque ab tribunis militum legatisque retineri potuissent. Euit quid iniquitas loci posset, quid ipse ad Avaricum sensisset, cum sine duce et sine equitatu deprehensis hostibus exploratam victoriam dimisisset, ne parvum modo detrimentum in contentione propter iniquitatem loci accideret. Quanto opere eorum animi magnitudinem admiraretur, quos non castrorum munitiones, non altitudo montis, non murus oppidi tardare potuisset, tanto opere licentiam arrogantiamque reprehendere, quod plus se quam imperatorem de victoria atque exitu rerum sentire existimarent; nec minus se ab milite modestiam et continentiam quam virtutem atque animi magnitudinem desiderare.
52. Den volgenden dag liet Caesar de troepen tezamen komen, berispte de roekeloosheid en hartstochtelijkheid der soldaten, dat zij zich hadden aangematigd te bepalen, waarheen zij moesten voortrukken, of wat zij moesten doen, en dat zij, niettegenstaande het teeken tot den terugtocht was gegeven, toch niet halt hadden gemaakt en zich door de tribunen en legaten niet hadden laten terughouden. Hij zette hun uiteen, wat de moeielijkheid van het terrein had te beteekenen, hoe hij dat zelf bij Avaricum had ondervonden, toen hij den vijand zonder aanvoerder en zonder ruiterij had verrast en nochtans een zekere overwinning uit de handen had gegeven, om niet, wegens het ongunstig terrein, in den strijd een, zij ´t ook nog zoo gering, verlies te lijden. Hoezeer hij ook hun heldenmoed bewonderde, die zich niet door de verschansingen der legerplaats, niet door de hoogte van den berg, noch door den stadsmuur had laten ophouden, zoo berispte hij evenzeer hun teugelloosheid en aanmatiging, dat zij gemeend hadden, beter dan de veldheer de overwinning en het gevolg ervan te beoordeelen; hij verlangde van een soldaat niet minder gehoorzaamheid en zelfbeheersching, dan dapperheid en heldenmoed.
53. Hac habita contione et ad extremam orationem confirmatis militibus, ne ob hanc causam animo permoverentur neu quod iniquitas loci attulisset id virtuti hostium tribuerent, eadem de profectione cogitans quae ante senserat legiones ex castris eduxit aciemque idoneo loco constituit. Cum Vercingetorix nihil magis in aequum locum descenderet, levi facto equestri proelio atque secundo in castra exercitum reduxit. Cum hoc idem postero die fecisset, satis ad Gallicam ostentationem minuendam militumque animos confirmandos factum existimans in Aeduos movit castra. Ne tum quidem insecutis hostibus tertio die ad flumen Elaver venit; pontem refecit exercitumque traduxit.
53. Na deze rede tot de verzamelde troepen gehouden en aan het slot ervan de soldaten opgewekt te hebben, daarom toch niet den moed te laten zakken, en hetgeen het ongunstige terrein had uitgewerkt, niet aan de dapperheid der vijanden toe te schrijven, brak hij, wijl hij over zijn aftocht van Gergovia nog evenzoo dacht als vroeger, met zijn legioenen op uit de legerplaats en stelde zich op een geschikte plaats in slagorde op. Doch Vercingetorix liet zich daardoor niet verlokken, om in de vlakte af te dalen, en Caesar voerde dus na een klein, maar voor hem gunstig ruitergevecht zijn leger in de legerplaats terug. Ditzelfde herhaalde zich op den volgenden dag, en daarmee geloofde Caesar genoeg te hebben gedaan, om de Gallische praalzucht te deemoedigen en den moed zijner soldaten te versterken. Hij brak daarom op naar het gebied der Haeduërs. Daar de vijanden ook nu zelfs niet hem achtervolgden, kwam hij op den derden dag aan de Elaver, herstelde de bruggen en trok met het leger erover.
54. Ibi a Viridomaro atque Eporedorige Aeduis appellatus discit cum omni equitatu Litaviccum ad sollicitandos Aeduos profectum: opus esse ipsos antecedere ad confirmandam civitatem. Etsi multis iam rebus perfidiam Aeduorum perspectam habebat atque horum discessu admaturari defectionem civitatis existimabat, tamen eos retinendos non constituit, ne aut inferre iniuriam videretur aut dare timoris aliquam suspicionem. Discedentibus his breviter sua in Aeduos merita euit, quos et quam humiles accepisset, compulsos in oppida, multatos agris omnibus ereptis copiis, imposito stipendio, obsidibus summa cum contumelia extortis, et quam in fortunam quamque in amplitudinem deduxisset, ut non solum in pristinum statum redissent, sed omnium temporum dignitatem et gratiam antecessisse viderentur. His datis mandatis eos ab se dimisit.
54. Hier lieten zich de Haeduërs Viridomarus en Eporedorix bij Caesar aanmelden, die hem meedeelden, dat Litaviccus zich met de geheele ruiterij naar de Haeduërs had begeven, om hen op te ruien; zij moesten zelf daarom noodzakelijk vooruitgaan, om hun staat in zijn goede gezindheid jegens Rome te versterken. Caesar had reeds vele bewijzen van de trouweloosheid der Haeduërs en geloofde, dat de afreis van deze beide mannen den afval van dit volk slechts zou bespoedigen. Niettemin wilde hij hen niet terughouden, om den schijn eener gewelddadige handelwijze, of van vrees te vermijden. Bij het afscheid stelde hij hun nog eens kortelijk zijn verdiensten betreffende de Haeduërs voor oogen, in welk een toestand van machteloosheid hij hen gevonden had: teruggedrongen in hun steden, beroofd van hun grondbezit, van alle middelen ontbloot, schatplichtig, op het smadelijkst tot het stellen van gijzelaars gedwongen; tot welk een welstand daarentegen, tot welk een aanzien hij hen had gebracht, zoodat zij niet alleen hun vroegeren stelling hadden teruggewonnen, maar zelfs grooter aanzien en grooter invloed bezaten, dan ooit hun deel was geweest. Met deze opdrachten liet hij hen gaan.
55. Noviodunum erat oppidum Aeduorum ad ripas Ligeris opportuno loco positum. Huc Caesar omnes obsides Galliae, frumentum, pecuniam publicam, suorum atque exercitus impedimentorum magnam partem contulerat; huc magnum numerum equorum huius belli causa in Italia atque Hispania coemptum miserat. Eo cum Eporedorix Viridomarusque venissent et de statu civitatis cognovissent, Litaviccum Bibracti ab Aeduis receptum, quod est oppidum apud eos maximae auctoritatis, Convictolitavim magistratum magnamque partem senatus ad eum convenisse, legatos ad Vercingetorigem de pace et amicitia concilianda publice missos, non praetermittendum tantum commodum existimaverunt. Itaque interfectis Novioduni custodibus quique eo negotiandi causa convenerant pecuniam atque equos inter se partiti sunt; obsides civitatum Bibracte ad magistratum deducendos curaverunt; oppidum, quod a se teneri non posse iudicabant, ne cui esset usui Romanis, incenderunt; frumenti quod subito potuerunt navibus avexerunt, reliquum flumine atque incendio corruperunt. Ipsi ex finitimis regionibus copias cogere, praesidia custodiasque ad ripas Ligeris disponere equitatumque omnibus locis iniciendi timoris causa ostentare coeperunt, si ab re frumentaria Romanos excludere aut adductos inopia in provinciam expellere possent. Quam ad spem multum eos adiuvabat, quod Liger ex nivibus creverat, ut omnino vado non posse transiri videretur.
55. Aan de oevers van den Liger lag op een voordeelig punt Noviodunum (Nevers), de stad der Haeduërs. Hier had Caesar alle gijzelaars der Galliërs, den koornvoorraad, de krijgskas en een groot deel van zijn eigen bagage en die des legers vereenigd; hierheen had hij ook een groot aantal paarden, voor dezen oorlog in Italië en Spanje opgekocht, gezonden. Toen Eporedorix en Viridomarus daar waren gekomen, vernamen zij den stand van zaken in hun staat, dat namelijk Litaviccus door de Haeduërs in Bibracte, de aanzienlijkste stad van hun land, was opgenomen; dat het staatsopperhoofd Convictolitavis en een groot deel van den senaat daar tot hem was gekomen, en dat van staatswege gezanten naar Vercingetorix waren gezonden, om vrede en vriendschap met hem te sluiten. Een zoo gunstige gelegenheid meenden zij niet ongebruikt te mogen laten voorbijgaan. Zij doodden derhalve de bezetting van Noviodunum met al de Romeinsche kooplieden, verdeelden het geld en de paarden onder elkander, lieten de gijzelaars naar Bibracte tot het opperhoofd van den staat voeren, staken de stad, die naar hun oordeel niet houdbaar was, in brand, opdat zij den Romeinen niet van nut zou zijn, voerden het koorn, zooveel als maar in de haast mogelijk was, op schepen weg en vernietigden het overschot door water en vuur. Zijzelf brachten uit de naburige streken troepen bijeen, stelden posten en wachten aan de oevers van den Liger op en lieten, om schrik aan te jagen, de ruiterij zich overal vertoonen; misschien konden zij zoo den Romeinen den koorntoevoer afsnijden, of hen uit gebrek aan voedsel tot den aftocht naar de provincie noodzaken. In deze hoop werden zij niet weinig versterkt door de omstandigheid, dat de Liger door het smelten der sneeuw zoo was gezwollen, dat het volstrekt onmogelijk scheen, een zijner doorwaadbare plaatsen over te gaan.
56. Quibus rebus cognitis Caesar maturandum sibi censuit, si esset in perficiendis pontibus periclitandum, ut prius quam essent maiores eo coactae copiae dimicaret. Nam ut commutato consilio iter in provinciam converteret, id ne metu quidem necessario faciendum existimabat; cum infamia atque indignitas rei et oppositus mons Cevenna viarumque difficultas impediebat, tum maxime quod abiuncto Labieno atque eis legionibus quas una miserat vehementer timebat. Itaque admodum magnis diurnis nocturnisque itineribus confectis contra omnium opinionem ad Ligerem venit vadoque per equites invento pro rei necessitate opportuno, ut brachia modo atque humeri ad sustinenda arma liberi ab aqua esse possent, disposito equitatu qui vim fluminis refringeret, atque hostibus primo aspectu perturbatis, incolumem exercitum traduxit frumentumque in agris et pecoris copiam nactus repleto his rebus exercitu iter in Senones facere instituit.
56. Toen Caesar dit alles vernam, besloot hij zijn marsch te bespoedigen, om, voor ´t geval dat het bij het leggen der bruggen tot een gevecht kwam, den slag te leveren, voor de vijand grootere troepenmassa´s had samengetrokken. Want om met verandering van plan zich naar de provincie te wenden - wat toen niemand voor absoluut noodzakelijk hield -, daarvan hielden hem deels het schandelijke en stuitende der zaak, deels het tusschenliggende gebergte der Cevennen en de moeielijkheid der wegen, doch vooral zijn groote bezorgdheid voor den ver verwijderden Labienus en de legioenen, die hij met hem naar Agedincum had gezonden, terug. Derhalve maakte hij dag en nacht ongemeen groote marschen en kwam tegen aller verwachting aan den Liger. Zijn ruiters hadden spoedig een doorwaadbare plaats gevonden, die bij deze dringende omstandigheden voldoende mocht heeten, daar juist nog de armen en de schouders boven het water bleven, om de wapenen in de hoogte te houden. Caesar stelde nu de ruiterij zóó op, dat zij de kracht van den stroom brak, en ging ongedeerd met het leger over, terwijl de vijanden bij den eersten aanblik geheel verward waren. Hij vond op den anderen oever koorn op de velden en vee in menigte, voorzag het leger daar rijkelijk mede en begon den marsch naar het land der Senonen.
57. Dum haec apud Caesarem geruntur, Labienus eo supplemento, quod nuper ex Italia venerat, relicto Agedinci, ut esset impedimentis praesidio, cum quattuor legionibus Lutetiam proficiscitur. Id est oppidum Parisiorum, quod positum est in insula fluminis Sequanae. Cuius adventu ab hostibus cognito magnae ex finitimis civitatibus copiae convenerunt. Summa imperi traditur Camulogeno Aulerco, qui prope confectus aetate tamen propter singularem scientiam rei militaris ad eum est honorem evocatus. Is cum animadvertisset perpetuam esse paludem, quae influeret in Sequanam atque illum omnem locum magnopere impediret, hic consedit nostrosque transitu prohibere instituit.
57. Terwijl dit bij Caesar voorviel, brak Labienus, met achterlating te Agedincum van de kort geleden uit Italië gekomen aanvullingstroepen ter bescherming van den legertrein, met vier legioenen tegen Lutetia op. Dat is een stad der Parisiërs, gelegen op een eiland in de Sequana (Seine). Op het bericht van zijn nadering vereenigden zich daar groote troepenmassa´s uit de naburige staten. Het opperbevel werd den Aulerker Camulogenus opgedragen, die, schoon een zwakke grijsaard, echter wegens zijn buitengewone krijgskennis uitdrukkelijk tot deze waardigheid werd geroepen. Toen deze had opgemerkt, dat het moeras, dat zijn uitwatering heeft in de Sequana en den doortocht door de gansche streek zeer bezwaarlijk maakte, onafgebroken doorliep, nam hij hier stelling en maakte aanstalten, om den onzen den overgang te beletten.
58. Labienus primo vineas agere, cratibus atque aggere paludem explere atque iter munire conabatur. Postquam id difficilius confieri animadvertit, silentio e castris tertia vigilia egressus eodem quo venerat itinere Metiosedum pervenit. Id est oppidum Senonum in insula Sequanae positum, ut paulo ante de Lutetia diximus. Deprensis navibus circiter quinquaginta celeriterque coniunctis atque eo militibus iniectis et rei novitate perterritis oppidanis, quorum magna pars erat ad bellum evocata, sine contentione oppido potitur. Refecto ponte, quem superioribus diebus hostes resciderant, exercitum traducit et secundo flumine ad Lutetiam iter facere coepit. Hostes re cognita ab eis, qui Metiosedo fugerant, Lutetiam incendi pontesque eius oppidi rescindi iubent; ipsi profecti a palude ad ripas Sequanae e regione Lutetiae contra Labieni castra considunt.
58. Labienus trachtte eerst schutdaken voort te schuiven, het moeras met horden en puin te vullen en zich zoo een weg te banen. Toen dit evenwel te moeilijk bleek, verliet hij met de derde nachtwake in alle stilte zijn legerplaats en ging denzelfden weg, waarlangs hij gekomen was, naar Melodunum (Melun). Dat is een stad der Senonen op een eiland in de Sequana gelegen, evenals Lutetia, zooals wij kort te voren hebben gezegd. Daar vielen ongeveer veertig schepen in zijn handen; hij liet ze dadelijk koppelen en bemannen, en maakte zich daarna zonder strijd van de stad meester, wijl de bewoners, waarvan een groot deel tot den oorlog was opgeroepen, door deze overrompeling buiten zichzelve van schrik waren. Nadat daarop de brug, die de vijanden eenige dagen vroeger hadden afgebroken, was hersteld, ging hij met het leger daarover en marcheerde stroomafwaarts naar Lutetia. Toen de vijanden dit van de vluchtelingen uit Melodunum vernamen, lieten zij Lutetia in brand steken en de bruggen der stad afbreken; zijzelf trokken dan van het moeras weg en legerden zich aan den oever der Sequana tegenover Lutetia en de legerplaats van Labienus.
59. Iam Caesar a Gergovia discessisse audiebatur, iam de Aeduorum defectione et secundo Galliae motu rumores adferebantur, Gallique in colloquiis interclusum itinere et Ligeri Caesarem inopia frumenti coactum in provinciam contendisse confirmabant. Bellovaci autem defectione Aeduorum cognita, qui ante erant per se infideles, manus cogere atque aperte bellum parare coeperunt. Tum Labienus tanta rerum commutatione longe aliud sibi capiendum consilium atque antea senserat intellegebat, neque iam, ut aliquid adquireret proelioque hostes lacesseret, sed ut incolumem exercitum Agedincum reduceret, cogitabat. Namque altera ex parte Bellovaci, quae civitas in Gallia maximam habet opinionem virtutis, instabant, alteram Camulogenus parato atque instructo exercitu tenebat; tum legiones a praesidio atque impedimentis interclusas maximum flumen distinebat. Tantis subito difficultatibus obiectis ab animi virtute auxilium petendum videbat.
59. Reeds ging de mare, dat Caesar het beleg van Gergovia had opgebroken, reeds verbreidden zich geruchten van den afval der Haeduers en den gelukkig geslaagden Gallischen opstand, en de Galliërs verzekerden in hun gesprekken, dat Caesar van zijn marschroute en van den Liger was afgesneden en door gebrek aan levensmiddelen haastig naar de provincie was opgebroken. Op het bericht van den afval der Haeduërs begonnen de reeds vroeger al op zichzelve onbetrouwbare Bellovaken troepen bijeen te trekken en openlijk zich tot den oorlog toe te rusten. Thans bij deze algeheele verandering van den toestand zag Labienus wel in, dat hij een geheel ander plan moest volgen, dan hij te voren had vastgesteld. Aan het behalen van eenig voordeel en aan het aanvallen van den vijand dacht hij niet meer, maar slechts daaraan, hoe hij het leger zonder eenig verlies naar Agedincum zou terugvoeren. Want aan de eene zijde bedreigden hem de Bellovaken, die bij de Galliërs in den hoogsten roep van dapperheid staan, aan de andere zijde stond Camulogenus met een slagvaardig en goed toegerust leger; bovendien waren de legioenen van hun legerkamp en hun bagage door een breeden stroom afgesneden en gescheiden. Onder zulke moeilijke, zich plotseling opdoende omstandigheden zag hij de eenige uitredding in een koen besluit.
60. Sub vesperum consilio convocato cohortatus ut ea quae imperasset diligenter industrieque administrarent, naves, quas Metiosedo deduxerat, singulas equitibus Romanis attribuit, et prima confecta vigilia quattuor milia passuum secundo flumine silentio progredi ibique se exspectari iubet. Quinque cohortes, quas minime firmas ad dimicandum esse existimabat, castris praesidio relinquit; quinque eiusdem legionis reliquas de media nocte cum omnibus impedimentis adverso flumine magno tumultu proficisci imperat. Conquirit etiam lintres: has magno sonitu remorum incitatus in eandem partem mittit. Ipse post paulo silentio egressus cum tribus legionibus eum locum petit quo naves appelli iusserat.
60. In een krijgsraad, dien hij tegen den avond had bijeengeroepen, wekte Labienus op, om nauwkeurig en zorgvuldig zijn bevelen na te komen; daarna verdeelde hij de van Melodunum meegevoerde schepen onder de Romeinsche ridders, elk één, en beval hun, aan het einde der eerste nachtwake in alle stilte vier mijlen stroomafwaarts te varen en hem daar te wachten. Vijf cohorten, die hij het minst deugdelijk voor het gevecht hield, liet hij ter bezetting van de legerplaats achter, de vijf overige van hetzelfde legioen liet hij tegen middernacht met den ganschen tros onder groot rumoer stroomopwaarts marcheeren. Ook liet hij booten opzoeken en deze zond hij met zeer luiden riemslag in dezelfde richting. Kort daarna brak hij zelf met drie legioenen in alle stilte op en ging naar hetzelfde punt, waar de schepen overeenkomstig zijn bevel moesten te land komen.
61. Eo cum esset ventum, exploratores hostium, ut omni fluminis parte erant dispositi, inopinantes, quod magna subito erat coorta tempestas, ab nostris opprimumtur; exercitus equitatusque equitibus Romanis administrantibus, quos ei negotio praefecerat, celeriter transmittitur. Vno fere tempore sub lucem hostibus nuntiatur in castris Romanorum praeter consuetudinem tumultuari et magnum ire agmen adverso flumine sonitumque remorum in eadem parte exaudiri et paulo infra milites navibus transportari. Quibus rebus auditis, quod existimabant tribus locis transire legiones atque omnes perturbatos defectione Aeduorum fugam parare, suas quoque copias in tres partes distribuerunt. Nam praesidio e regione castrorum relicto et parva manu Metiosedum versus missa, quae tantum progrediatur, quantum naves processissent, reliquas copias contra Labienum duxerunt.
61. Toen hij daar was aangekomen, werden de vijandelijke posten, zooals zij overal langs de rivier hier en daar waren opgesteld, bij een plotseling opgekomen onweer, door de onzen overvallen. Het voetvolk en de ruiterij werden nu onder leiding der Romeinsche ridders, aan wie hij deze taak had toevertrouwd, snel overgezet. Tegen het aanbreken van den dag kregen de vijanden bijna te gelijker tijd bericht, dat er in de Romeinsche legerplaats een ongewoon rumoer was, dat een groote marschkolonne stroomopwaarts rukte en men den slag van roeiriemen in dezelfde richting hoorde, eindelijk, dat een weinig verder benedenwaarts soldaten op schepen de rivier werden overgezet. Op deze berichten afgaande, geloofden de vijanden, dat de legieoenen op drie plaatsen de rivier overgingen en dat allen in ontsteltenis over den afval der Haeduërs slechts dachten aan de vlucht. Zij deelden daarom ook hun strijdkrachten in drie deelen. Eén afdeeling bleef tegenover de Romeinsche legerplaats staan, een andere, zwakke, afdeeling werd in de richting van Metiosedum (Meudon) gezonden, met het bevel, zoo ver voorwaarts te rukken, als de schepen gingen, en met de rest rukten zij op tegen Labienus.
62. Prima luce et nostri omnes erant transportati, et hostium acies cernebatur. Labienus milites cohortatus ut suae pristinae virtutis et secundissimorum proeliorum retinerent memoriam atque ipsum Caesarem, cuius ductu saepe numero hostes superassent, praesentem adesse existimarent, dat signum proeli. Primo concursu ab dextro cornu, ubi septima legio constiterat, hostes pelluntur atque in fugam coniciuntur; ab sinistro, quem locum duodecima legio tenebat, cum primi ordines hostium transfixi telis concidissent, tamen acerrime reliqui resistebant, nec dabat suspicionem fugae quisquam. Ipse dux hostium Camulogenus suis aderat atque eos cohortabatur. Incerto nunc etiam exitu victoriae, cum septimae legionis tribunis esset nuntiatum quae in sinistro cornu gererentur, post tergum hostium legionem ostenderunt signaque intulerunt. Ne eo quidem tempore quisquam loco cessit, sed circumventi omnes interfectique sunt. Eandem fortunam tulit Camulogenus. At ei qui praesidio contra castra Labieni erant relicti, cum proelium commissum audissent, subsidio suis ierunt collemque ceperunt, neque nostrorum militum victorum impetum sustinere potuerunt. Sic cum suis fugientibus permixti, quos non silvae montesque texerunt, ab equitatu sunt interfecti. Hoc negotio confecto Labienus revertitur Agedincum, ubi impedimenta totius exercitus relicta erant: inde cum omnibus copiis ad Caesarem pervenit.
62. Met het aanbreken van den dag stond ons geheele leger aan den overkant der rivier en zag men het vijandelijk leger in slagorde vóór zich. Labienus wekte de soldaten op, hun oude dapperheid en de vele gelukkige gevechten, die zij hadden geleverd, te gedenken, en zich voor te stellen, dat Caesar, die hen zoo dikwerf ter overwinning had geleid, in eigen persoon tegenwoordig was. Daarop gaf hij het teeken tot den aanval. Bij den eersten aanval werden de vijanden op den rechtervleugel, waar het zevende legioen stond, teruggeworpen en op de vlucht gejaagd; op den linkervleugel, waar het twaalfde legioen stond, werden weliswaar de eerste gelederen van den vijand door onze werpspiesen neergeveld, maar de overigen bleven den hardnekkigsten tegenstand bieden, en niemand van hen dacht aan vluchten. Hun opperbevelhebber Camulogenus was hier in persoon aanwezig en vuurde de zijnen aan. De uitslag van den strijd was nog onzeker, toen de tribunen van het zevende legioen, op het bericht van den toestand op den linkervleugel, zich met hun troepen in den rug der vijanden vertoonden en lieten aanvallen. Zelfs nu week niemand van zijn plaats; maar van alle kanten aangegrepen, werden zij allen gedood. Camulogenus onderging hetzelfde lot. Maar toen zij, die tegenover de legerplaats van Labienus tot tegenweer waren achtergelaten, van het gevecht hadden gehoord, snelden zij ter hulpe en bezetten een heuvel, doch konden den aanval onzer overwinnende soldaten niet weerstaan. Zoo werden zij mede in de vlucht der anderen medegesleept, en, zoover zij niet in de bosschen of op de bergen een toevlucht vonden, door de ruiterij nedergehouwen. Nadat dit gedaan was, keerde Labienus naar Agedincum terug, waar de trein van het geheele leger was achtergelaten; van daar kwam hij op den derden dag met al zijn troepen bij Caesar.
63. Defectione Aeduorum cognita bellum augetur. Legationes in omnes partes circummittuntur: quantum gratia, auctoritate, pecunia valent, ad sollicitandas civitates nituntur; nacti obsides, quos Caesar apud eos deposuerat, horum supplicio dubitantes territant. Petunt a Vercingetorige Aedui ut ad se veniat rationesque belli gerendi communicet. Re impetrata contendunt ut ipsis summa imperi tradatur, et re in controversiam deducta totius Galliae concilium Bibracte indicitur. Eodem conveniunt undique frequentes. Multitudinis suffragiis res permittitur: ad unum omnes Vercingetorigem probant imperatorem. Ab hoc concilio Remi, Lingones, Treveri afuerunt: illi, quod amicitiam Romanorum sequebantur; Treveri, quod aberant longius et ab Germanis premebantur, quae fuit causa quare toto abessent bello et neutris auxilia mitterent. Magno dolore Aedui ferunt se deiectos principatu, queruntur fortunae commutationem et Caesaris indulgentiam in se requirunt, neque tamen suscepto bello suum consilium ab reliquis separare audent. Inviti summae spei adulescentes Eporedorix et Viridomarus Vercingetorigi parent.
63. Zoodra de afval der Haeduërs bekend werd, greep de oorlog nog verder om zich heen. Naar alle kanten zonden zij gezantschappen; zij gaven zich moeite, met al hun aanzien, al hun invloed en geld, de staten tot opstand te brengen. In ´t bezit der gijzelaars, die Caesar bij hen had gelaten, joegen zij den besluiteloozen schrik aan met de bedreiging, dat zij die gijzelaars zouden ter dood brengen. Zij verzochten Vercingetorix tot hen te komen en met hen tezamen het plan van den oorlog te ontwerpen. Nadat zij dat verkregen hadden, verlangden zij de opperste leiding, en toen daardoor strijd ontstond, werd een lanndag voor gansch Gallië te Bibracte uitgeschreven. De Galliërs verschenen er van alle kanten op den bepaalden dag in grooten getale. De zaak werd aan de vergadering bij stemming onderworpen, en allen zonder uitzondering verklaarden zich voor Vercingetorix als opperbevelhebber. Op dezen landdag waren de Remers, Lingonen en Trevirers niet vertegenwoordigd; de beide eerste stammen, omdat zij het verbond met Rome trouw bleven, de Trevirers, omdat zij te ver af woonden en door de Germanen werden in ´t nauw gebracht, hetgeen ook de reden was, waarom zij aan den geheelen oorlog geen deel namen en aan geen van beide partijen hulptroepen zonden. Den Haeduërs deed het bijzonder leed, dat zij van de opperste leiding waren beroofd, zij beklaagden de wisseling van het lot en wenschten de vroegere verhouding tot Caesar terug; evenwel waagden zij het niet, nu zij eenmaal den eersten stap tot vijandelijkheden hadden gedaan, zich van de overigen te scheiden. Onwillig stelden die eerzuchtige jonge mannen Eporedorix en Viridomarus zich onder de bevelen van Vercingetorix.
64. Ipse imperat reliquis civitatibus obsides diemque ei rei constituit. Omnes equites, quindecim milia numero, celeriter convenire iubet; peditatu quem antea habuerit se fore contentum dicit, neque fortunam temptaturum aut in acie dimicaturum, sed, quoniam abundet equitatu, perfacile esse factu frumentationibus pabulationibusque Romanos prohibere, aequo modo animo sua ipsi frumenta corrumpant aedificiaque incendant, qua rei familiaris iactura perpetuum imperium libertatemque se consequi videant. His constitutis rebus Aeduis Segusiavisque, qui sunt finitimi provinciae, decem milia peditum imperat; huc addit equites octingentos. His praeficit fratrem Eporedorigis bellumque inferri Allobrogibus iubet. Altera ex parte Gabalos proximosque pagos Arvernorum in Helvios, item Rutenos Cadurcosque ad fines Volcarum Arecomicorum depopulandos mittit. Nihilo minus clandestinis nuntiis legationibusque Allobrogas sollicitat, quorum mentes nondum ab superiore bello resedisse sperabat. Horum principibus pecunias, civitati autem imperium totius provinciae pollicetur.
64. Deze beval den overigen staten, op een bepaalden dag gijzelaars te stellen en gelastte, dat de geheele ruiterij, 15.000 man sterk, onverwijld zich zou verzamelen; wat het voetvolk betreft, zoo verklaarde hij, genoeg te hebben aan wat hij tot nog toe had, want hij zou het geluk niet op de proef stellen en geen open veldslag leveren. Bij zijn overmacht aan ruiterij was het zeer gemakkelijk, den Romeinen het fourageeren onmogelijk te maken; men moest zelf maar getroost zijn graanvoorraad vernietigen en de huizen in brand steken; door dit verlies van hun particulier bezit zouden zij, zooals zij zouden zien, voor eeuwig de heerschappij en de vrijheid verkrijgen. Na dit te hebben geregeld, gaf hij den Haeduërs en Segusiavers, de naaste buren der provincie, bevel, 10.000 man voetvolk te leveren, waaraan hij 800 ruiters toevoegde. Het commando over deze troepen droeg hij op aan een broeder van Eporedorix, met het bevel de Allobrogen te beoorlogen. Aan de andere zijde zond hij de Gabalers en de contingenten uit de aangrenzende gouwen der Averners tegen de Helviërs, evenzoo de Ruteners en de Cadurkers, om het gebied der Arecomische Volkers te verwoesten. Buitendien ruide hij in 't geheim door boden en gezanten de Allobrogen op, in de hoop, dat hun gemoederen van den vroegeren oorlog nog niet tot rust waren gekomen. Hun vorsten beloofde hij geld, hun staat echter de heerschappij over de geheele Romeinsche provincie.
65. Ad hos omnes casus provisa erant praesidia cohortium duarum et viginti, quae ex ipsa provincia ab Lucio Caesare legato ad omnes partes opponebantur. Helvii sua sponte cum finitimis proelio congressi pelluntur et Gaio Valerio Donnotauro, Caburi filio, principe civitatis, compluribusque aliis interfectis intra oppida ac muros compelluntur. Allobroges crebris ad Rhodanum dispositis praesidiis magna cum cura et diligentia suos fines tuentur. Caesar, quod hostes equitatu superiores esse intellegebat et interclusis omnibus itineribus nulla re ex provincia atque Italia sublevari poterat, trans Rhenum in Germaniam mittit ad eas civitates quas superioribus annis pacaverat, equitesque ab his arcessit et levis armaturae pedites, qui inter eos proeliari consuerant. Eorum adventu, quod minus idoneis equis utebantur, a tribunis militum reliquisque equitibus Romanis atque evocatis equos sumit Germanisque distribuit.
65. Voor al deze gevallen had men slechts 22 cohorten ter beschikking, die, uit de provincie zelve bijeengetrokken, door den legaat Lucius Caesar overal den vijand tegenovergesteld werden. De Helviërs vielen uit eigen beweging hun naburen aan, werden evenwel teruggeworpen en met verlies van hun opperhoofd, Gajus Velerius Domnotaurus, den zoon van Caburus, en verscheidene andere vorsten, in hun steden en binnen hun muren gejaagd. De Allobrogen stelden langs den Rhodanus talrijke posten op en beschermden met groote zorg en waakzaamheid hun gebied. Daar Caesar zag, dat de vijand het overwicht had aan ruiterij en hij, bij versperring van alle wegen, geen ondersteuning uit de provincie en Italië had te verwachten, zond hij over den Rijn tot die Germaansche staten, welke hij in vroegere jaren had onderworpen, en liet van hen ruiters en licht gewapend voetvolk komen, dat tussen de ruiterij placht te strijden. Zij bleken bij hun aankomst van minder geschikte paarden voorzien te zijn, weshalve Caesar de paarden nam der krijgstribunen en van de overige Romeinsche ridders, die te paard waren, evenals van de uitgediende vrijwilligers, en deze onder de Germanen verdeelde.
66. Interea, dum haec geruntur, hostium copiae ex Arvernis equitesque qui toti Galliae erant imperati conveniunt. Magno horum coacto numero, cum Caesar in Sequanos per extremos Lingonum fines iter faceret, quo facilius subsidium provinciae ferri posset, circiter milia passuum decem ab Romanis trinis castris Vercingetorix consedit convocatisque ad concilium praefectis equitum venisse tempus victoriae demonstrat. Fugere in provinciam Romanos Galliaque excedere. Id sibi ad praesentem obtinendam libertatem satis esse; ad reliqui temporis pacem atque otium parum profici: maioribus enim coactis copiis reversuros neque finem bellandi facturos. Proinde agmine impeditos adorirantur. Si pedites suis auxilium ferant atque in eo morentur, iter facere non posse; si, id quod magis futurum confidat, relictis impedimentis suae saluti consulant, et usu rerum necessariarum et dignitate spoliatum iri. Nam de equitibus hostium, quin nemo eorum progredi modo extra agmen audeat, et ipsos quidem non debere dubitare, et quo maiore faciant animo, copias se omnes pro castris habiturum et terrori hostibus futurum. Conclamant equites sanctissimo iureiurando confirmari oportere, ne tecto recipiatur, ne ad liberos, ne ad parentes, ad uxorem aditum habeat, qui non bis per agmen hostium perequitasset.
66. Middelerwijl vereenigden zich de vijandelijke troepen uit het land der Arverners met de ruiters, die gansch Gallië moest leveren. Toen Caesar, als reeds een groot aantal van hen was vereenigd, door het grensgebied der Lingonen naar het land der Sequanen marcheerde, om des te gemakkelijker aan de provincie bescherming te kunnen verleenen, betrok Vercingetorix ongeveer tien mijlen van de Romeinen met deze troepen drie legerplaatsen. Daarop riep hij de bevelhebbers der ruiterij tot een samenkomst bijeen en verklaarde hun, dat het uur der overwinning had geslagen; de Romeinen waren op de vlucht naar de provincie en ontruimden Gallië. Dat was hem genoeg, om voor het oogenblik de vrijheid te verkrijgen; voor den vrede en de rust in de toekomst was men daarmede weinig gevorderd, want de Romeinen zouden met grootere troepenmacht terug komen en den oorlog voortzetten. Men moest hen derhalve op den marsch, als zij niet slagvaardig waren, aanvallen. Wilde het voetvolk hulp verleenen en zich daarmee ophouden, den legertrein te beschermen, dan kon het zijn terugtocht niet voorzetten; lieten de legioenen, wat hij eerder verwachtte, den tros in den steek en waren zij slechts bedacht op hun redding, dan gingen zoowel hun oorlogsbehoeften als hun aanzien verloren. Want wat de vijandelijke ruiterij betreft, zijzelf moesten er van overtuigd zijn, dat daarvan niemand zich ook slechts buiten de marschkolonne zou wagen. En opdat zij met des te grooter moed den vijand zouden aanvallen, zou hij het geheele leger vóór de legerplaats opgesteld houden en daardoor den vijand schrik aanjagen. De ruiters riepen eenstemmig, dat men zich door den heiligsten eed moest verbinden, dat, wie niet tweemaal de vijandelijke linie doorbroken had, geen huisvesting meer zou vinden, zijn kinderen, zijn ouders en zijn vrouw niet weer zou zien.
67. Probata re atque omnibus iureiurando adactis postero die in tres partes distributo equitatu duae se acies ab duobus lateribus ostendunt, una primo agmine iter impedire coepit. Qua re nuntiata Caesar suum quoque equitatum tripertito divisum contra hostem ire iubet. Pugnatur una omnibus in partibus. Consistit agmen; impedimenta intra legiones recipiuntur. Si qua in parte nostri laborare aut gravius premi videbantur, eo signa inferri Caesar aciemque constitui iubebat; quae res et hostes ad insequendum tardabat et nostros spe auxili confirmabat. Tandem Germani ab dextro latere summum iugum nacti hostes loco depellunt; fugientes usque ad flumen, ubi Vercingetorix cum pedestribus copiis consederat, persequuntur compluresque interficiunt. Qua re animadversa reliqui ne circumirentur veriti se fugae mandant. Omnibus locis fit caedes. Tres nobilissimi Aedui capti ad Caesarem perducuntur: Cotus, praefectus equitum, qui controversiam cum Convictolitavi proximis comitiis habuerat, et Cavarillus, qui post defectionem Litavicci pedestribus copiis praefuerat, et Eporedorix, quo duce ante adventum Caesaris Aedui cum Sequanis bello contenderant.
67. Het voorstel vond instemming, en allen moesten zoo zweren. Den volgenden dag werd de ruiterij in drie afdelingen verdeeld; twee ervan vertoonden zich op onze flanken; de derde begon onze voorhoede in haar marsch te belemmeren. Op het bericht hiervan deelde ook Caesar zijn ruiterij in drie afdeelingen en liet haar tegen den vijanden in gaan. Het gevecht begon te gelijker tijd op alle punten. Het leger maakte halt en de legioenen namen den tros in het midden. Werden onze ruiters op een of ander punt in gevaar gezien, of te zeer benauwd, dan liet Caesar het voetvolk daarheen marcheeren en gevechtstelling innemen. Dat hield den vijand op in het vervolgen en gaf den onzen moed op bijstand. Eindelijk bereikten de Germanen op onze rechterflank het hoogste punt van den bergrug en verdreven de vijanden uit hun stelling; de vluchtenden vervolgden zij tot aan de rivier, waar Vercingetorix met zijn voetvolk stond en doodden er verscheidenen. Zoodra de overige Gallische ruiters dit bemerkten, namen zij de vlucht, in de vrees te worden ingesloten. De slachting werd algemeen. Drie der voornaamste Haeduërs: Cotus, de bevelhebber de ruiterij, die op den laatsten landdag geschil had gehad met Convictolitavis, Cavarillus, die na den afval van Litaviccus het voetvolk had aangevoerd, en Eporedorix, die vóór Caesars komst de veldheer was geweest der Haeduërs in den oorlog tegen de Sequanen, werden als gevangenen voor Caesar gebracht.
68. Fugato omni equitatu Vercingetorix copias, ut pro castris collocaverat, reduxit protinusque Alesiam, quod est oppidum Mandubiorum, iter facere coepit celeriterque impedimenta ex castris educi et se subsequi iussit. Caesar impedimentis in proximum collem deductis, duabus legionibus praesidio relictis, secutus quantum diei tempus est passum, circiter tribus milibus hostium ex novissimo agmine interfectis altero die ad Alesiam castra fecit. Perspecto urbis situ perterritisque hostibus, quod equitatu, qua maxime parte exercitus confidebant, erant pulsi, adhortatus ad laborem milites circumvallare instituit.
68. Nadat zijn geheele ruiterij op de vlucht was geslagen, liet Vercingetorix zijn troepen, zooals hij ze vóór de legerplaats had opgesteld, den terugtocht aannemen en brak terstond op naar Alesia, de stad der Mandubiërs. IJlings liet hij ook de bagage uit het legerkamp brengen en nakomen. Caesar deed zijn tros met twee legioenen, die hij tot bescherming ervan achterliet, naar den naasten heuvel aftrekken en vervolgde den vijand, zoolang de tijd van den dag het veroorloofde. Ongeveer drie duizend man der vijandelijk achterhoede werden daarbij gedood, en den volgenden dag sloeg hij voor Alesia zijn legerplaats op. Hij nam de ligging der stad in oogenschouw, en daar de vijanden buiten zichzelve van schrik waren ten gevolge van de nederlaag, die hun ruiterij, waarop zij het grootste vertrouwen hadden, had geleden, begon Caesar de insluiting der stad, na zijn soldaten tot den arbeid te hebben opgewekt.
69. Ipsum erat oppidum Alesia in colle summo admodum edito loco, ut nisi obsidione expugnari non posse videretur; cuius collis radices duo duabus ex partibus flumina subluebant. Ante id oppidum planities circiter milia passuum tria in longitudinem patebat: reliquis ex omnibus partibus colles mediocri interiecto spatio pari altitudinis fastigio oppidum cingebant. Sub muro, quae pars collis ad orientem solem spectabat, hunc omnem locum copiae Gallorum compleverant fossamque et maceriam sex in altitudinem pedum praeduxerant. Eius munitionis quae ab Romanis instituebatur circuitus XI milia passuum tenebat. Castra opportunis locis erant posita ibique castella viginti tria facta, quibus in castellis interdiu stationes ponebantur, ne qua subito eruptio fieret: haec eadem noctu excubitoribus ac firmis praesidiis tenebantur.
69. De stad zelve lag op den top van een heuvel, tamelijk hoog, zoodat zij niet dan door een geregeld beleg scheen te kunnen worden genomen. De voet van dien heuvel werd aan twee kanten door twee rivieren bespoeld. Vóór de stad breidde zich een ongeveer drie mijlen lange vlakte uit; aan alle anderen zijden werd zij omringd door even hooge en op matigen afstand van de veste gelegen heuvels. Aan den voet van den muur hadden de troepen der Galliërs de geheele oostelijke zijde van den heuvel dicht bezet en voor zich heen een gracht gegraven en een muur van zes voet hoog opgetrokken. De insluitingslinie, welke de Romeinen aanlegden, had een omvang van elf mijlen. Op geschikte punten werden acht legerplaatsen opgeslagen en drie en twintig bastions ingericht. In deze bastions stonden des daags posten, om onverhoedse uitvallen te keer te gaan; 's nachts werden zij door wachten en sterke afdeelingen bezet.
70. Opere instituto fit equestre proelium in ea planitie, quam intermissam collibus tria milia passuum in longitudinem patere supra demonstravimus. Summa vi ab utrisque contenditur. Laborantibus nostris Caesar Germanos summittit legionesque pro castris constituit, ne qua subito irruptio ab hostium peditatu fiat. Praesidio legionum addito nostris animus augetur: hostes in fugam coniecti se ipsi multitudine impediunt atque angustioribus portis relictis coacervantur. Germani acrius usque ad munitiones sequuntur. Fit magna caedes: nonnulli relictis equis fossam transire et maceriam transcendere conantur. Paulum legiones Caesar quas pro vallo constituerat promoveri iubet. Non minus qui intra munitiones erant perturbantur Galli: veniri ad se confestim existimantes ad arma conclamant; nonnulli perterriti in oppidum irrumpunt. Vercingetorix iubet portas claudi, ne castra nudentur. Multis interfectis, compluribus equis captis Germani sese recipiunt.
70. Toen het werk was aangevangen, kwam het tot een ruitergevecht op de vlakte, die, zooals gezegd, zich drie mijlen lang tusschen de heuvels uitbreidt. Met de uiterste inspanning werd aan beiden zijden gestreden. Onze manschappen geraakten in nood; Caesar zond hun de Germanen tot ondersteuning en stelde de legioenen voor de legerplaats op, opdat niet plotseling het vijandelijke voetvolk zich op onze ruiterij zou kunnen werpen. Door de ondersteuning van de legioenen wies de moed der onzen; de vijanden werden op de vlucht gedreven; zij waren zich zelf door hun groot aantal in den weg en hoopten zich op in de al te enge poorten, die men in den muur had gemaakt. Des te heviger zetten de Germanen de vervolging tot aan de schansen voort. Eene groote slachting had plaats. Sommigen lieten hun paarden in den steek en trachtten te voet door de gracht en over den muur te komen. Caesar liet nu de legioenen, die voor den legerwal stonden, een kleine voorwaartsche beweging maken. Daardoor geraakten de Galliërs binnen de verschansingen niet minder in verwarring. In de meening, dat de vijanden terstond aanrukten, riepen zij te wapen. Sommigen, geheel verschrikt, stormden de stad binnen. Vercingetorix liet de stadspoorten sluiten, om zijn legerplaats niet van verdedigers te ontblooten. Na vele vijanden gedood en een groot aantal paarden buit gemaakt te hebben, gingen de Germanen terug.
71. Vercingetorix, priusquam munitiones ab Romanis perficiantur, consilium capit omnem ab se equitatum noctu dimittere. Discedentibus mandat ut suam quisque eorum civitatem adeat omnesque qui per aetatem arma ferre possint ad bellum cogant. Sua in illos merita proponit obtestaturque ut suae salutis rationem habeant neu se optime de communi libertate meritum in cruciatum hostibus dedant. Quod si indiligentiores fuerint, milia hominum delecta octoginta una secum interitura demonstrat. Ratione inita se exigue dierum triginta habere frumentum, sed paulo etiam longius tolerari posse parcendo. His datis mandatis, qua opus erat intermissum, secunda vigilia silentio equitatum mittit. Frumentum omne ad se referri iubet; capitis poenam eis qui non paruerint constituit: pecus, cuius magna erat copia ab Mandubiis compulsa, viritim distribuit; frumentum parce et paulatim metiri instituit; copias omnes quas pro oppido collocaverat in oppidum recepit. His rationibus auxilia Galliae exspectare et bellum parat administrare.
71. Vercingetorix nam hierop het besluit, nog voor de Romeinen hun insluitingslinie hadden voltooid, zijn geheele ruiterij 's nachts weg te zenden. Bij hun vertrek droeg hij hun op, zich naar hun staten te begeven en allen, die de wapenen konden dragen, tot den oorlog op te roepen. Hij schilderde hun zijn verdiensten te hunnen opzichte en bezwoer hen, ook van hun kant op zijn redding bedacht te zijn en hem, die zich bij uitstek verdienstelijk had gemaakt ten opzichte van aller vrijheid, niet aan den marteldood door 's vijands hand prijs te geven. Hij gaf hun te verstaan, dat gebrek aan energie hunnerzijds niet alleen zijn ondergang, maar ook die van 80.000 man uitgezochte troepen ten gevolge zou hebben. Naar berekening had hij spaarzaam leeftocht voor dertig dagen, doch door zuinig ermee te zijn kon hij het nog wat langer uithouden. Met deze opdrachten zond hij de ruiterij weg, die omtrent de tweede nachtwake in alle stilte door een nog open gat in onze insluitingslinie aftrok. Daarop gaf hij bevel, al het koorn aan hem af te leveren, op straffe des doods voor de nalatigen. Het vee, dat de Mandubiërs in groote menigte hadden tezamengedreven, verdeelde hij onder zijn manschappen, hoofd voor hoofd; het koorn echter liet hij spaarzaam en bij korte termijnen toemeten. Alle troepen, die nog vóór de stad stonden opgesteld, trok hij daarbinnen terug. Door deze maatregelen stelde hij zich in staat, de hulptroepen uit Gallië af te wachten en den oorlog voort te zetten.
72. Quibus rebus cognitis ex perfugis et captivis, Caesar haec genera munitionis instituit. Fossam pedum viginti directis lateribus duxit, ut eius fossae solum tantundem pateret quantum summae fossae labra distarent. Reliquas omnes munitiones ab ea fossa pedes quadringentos reduxit, [id] hoc consilio, quoniam tantum esset necessario spatium complexus, nec facile totum corpus corona militum cingeretur, ne de improviso aut noctu ad munitiones hostium multitudo advolaret aut interdiu tela in nostros operi destinatos conicere possent. Hoc intermisso spatio duas fossas quindecim pedes latas, eadem altitudine perduxit, quarum interiorem campestribus ac demissis locis aqua ex flumine derivata complevit. Post eas aggerem ac vallum duodecim pedum exstruxit. Huic loricam pinnasque adiecit grandibus cervis eminentibus ad commissuras pluteorum atque aggeris, qui ascensum hostium tardarent, et turres toto opere circumdedit, quae pedes LXXX inter se distarent.
72. Toen Caesar hiervan door overloopers en krijgsgevangenen kennis kreeg, verschanste hij zich op de volgende wijze. Hij liet een gracht graven van twintig voet breed met loodrechte wanden, zoodat zij op den bodem even breed was als boven. Al de andere verdedigingsliniën legde hij vierhonderd voet van de gracht verwijderd verder naar achteren aan. Dat deed hij daarom, om namelijk niet - bij de ongehoorde uitbreiding, die de werken noodzakelijk moesten hebben en omdat de gansche linie niet gemakkelijk gelijkmatig en overal met troepen kon worden bezet - onverwachts, òf 's nachts in de schansen te worden overvallen, óf bij dag onze arbeiders aan de vijandelijke werpschichten bloot te stellen. Op dezen afstand van 400 voet alzoo liet hij twee grachten graven van vijftien voet breedte en van gelijke diepte; de binnenwaarts gelegen gracht, die door vlak en laag land liep, liet hij vol loopen met water uit de rivier. Achter deze grachten richtte hij een dam en een wal op van twaalf voet hoog, daarop zette hij een borstwering met tinnen, en daar waar de uit schutdaken bestaande borstwering aan den dam was samengevoegd, werden sterke uitstekende gaffels aangebracht, om den vijanden het beklimmen moeielijk te maken. Rondom op de gansche linie richtte hij torens op, die tachtig voet van elkander stonden
73. Erat eodem tempore et materiari et frumentari et tantas munitiones fieri necesse deminutis nostris copiis quae longius ab castris progrediebantur: ac non numquam opera nostra Galli temptare atque eruptionem ex oppido pluribus portis summa vi facere conabantur. Quare ad haec rursus opera addendum Caesar putavit, quo minore numero militum munitiones defendi possent. Itaque truncis arborum aut admodum firmis ramis abscisis atque horum delibratis ac praeacutis cacuminibus perpetuae fossae quinos pedes altae ducebantur. Huc illi stipites demissi et ab infimo revincti, ne revelli possent, ab ramis eminebant. Quini erant ordines coniuncti inter se atque implicati; quo qui intraverant, se ipsi acutissimis vallis induebant. Hos cippos appellabant. Ante quos obliquis ordinibus in quincuncem dispositis scrobes tres in altitudinem pedes fodiebantur paulatim angustiore ad infimum fastigio. Huc teretes stipites feminis crassitudine ab summo praeacuti et praeusti demittebantur, ita ut non amplius digitis quattuor ex terra eminerent; simul confirmandi et stabiliendi causa singuli ab infimo solo pedes terra exculcabantur, reliqua pars scrobis ad occultandas insidias viminibus ac virgultis integebatur. Huius generis octoni ordines ducti ternos inter se pedes distabant. Id ex similitudine floris lilium appellabant. Ante haec taleae pedem longae ferreis hamis infixis totae in terram infodiebantur mediocribusque intermissis spatiis omnibus locis disserebantur; quos stimulos nominabant.
73. Men moest dus terzelfder tijd zowel hout halen en fourageren als aan zulke groote bevestigingswerken arbeiden, terwijl ons leger was verzwakt, omdat telkens troepenafdeelingen zich verder van de legerplaats verwijderden. Soms trachtten dan ook de Galliërs onze werken aan te tasten en deden zij uit meerdere stadspoorten met de grootste kracht een uitval. Caesar meende daarom aan zijn linie wederom nieuwe werken te moeten toevoegen, om haar met het minst mogelijk getal soldaten te kunnen verdedigen. Derhalve liet hij boomstammen of ongemeen sterke takken vellen en de toppen daarvan van schors ontdoen en spitsmaken; dan liet hij voortlopende grachten graven van vijf voet diep. Daar werden die stammen ingeslagen en, opdat zij er niet konden worden uitgerukt, van onderen goed bevestigd; met de eraangelaten takken staken zij boven den rand van de gracht uit. Het waren vijf met elkander verbonden en ineengeslingerde rijen. Die daarin binnendrongen, geraakten in de allerscherpste punten van deze palen. Men noemde ze kroeskoppen. Vóór deze werden greppels van drie voet diep, in schuinsche rijen zich kruisende, gegraven, met een allengs naar den bodem toe nauwer wordende opening. Hierin liet men stammen ter dikte van een dijbeen, die men van boven had spitsgemaakt en aangekoold, neer, zoodat zij slechts vier duim boven den grond uitstaken. Te gelijk werd, om ze beter te bevestigen, in elken kuil van onder af de grond ter hoogte van een voet vastgestampt; het overige gedeelte van de greppel werd, om de hinderlaag te verbergen, met rijs en struikgewas bedekt. Van deze greppels had men acht rijen, die elk drie voet van elkaar lagen. Om de gelijkheid in vorm met deze bloem noemde men deze verschansing lelie. Voor deze greppels werden één voet lange houten pinnen met ijzeren haken geheel in de aarde ingegraven en overal op matige afstanden van elkander verwijderd in den grond gezet. Dit noemde met voetangels.
74. His rebus perfectis regiones secutus quam potuit aequissimas pro loci natura quattuordecim milia passuum complexus pares eiusdem generis munitiones, diversas ab his, contra exteriorem hostem perfecit, ut ne magna quidem multitudine, si ita accidat, munitionum praesidia circumfundi possent; ac ne cum periculo ex castris egredi cogatur, dierum triginta pabulum frumentumque habere omnes convectum iubet.
74. Na voltooiing van al deze werken legde Caesar, - zooveel mogelijk het effenste terrein, zoover de gesteldheid van den bodem het veroorloofde, daarvoor gebruikende, - een geheel gelijke linie van veertien mijlen in omvang op de tegengestelde zijde tegen den vijand van buiten aan, opdat, als het door de aftocht der ruiterij aldus geschiedde als Vercingetorix wenschte, de afzonderlijke bezettingen der verschansingen zelfs niet door een groote menigte konden worden ingesloten. Om echter ook niet gedwongen te zijn, onder gevaarlijke omstandigheden de legerplaats te verlaten, beval hij allen, zich van fourage en graan voor dertig dagen te voorzien.
75. Dum haec apud Alesiam geruntur, Galli concilio principum indicto non omnes eos qui arma ferre possent, ut censuit Vercingetorix, convocandos statuunt, sed certum numerum cuique ex civitate imperandum, ne tanta multitudine confusa nec moderari nec discernere suos nec frumentandi rationem habere possent. Imperant Aeduis atque eorum clientibus, Segusiavis, Ambivaretis, Aulercis Brannovicibus, Blannoviis, milia XXXV; parem numerum Arvernis adiunctis Eleutetis, Cadurcis, Gabalis, Vellaviis, qui sub imperio Arvernorum esse consuerunt; Sequanis, Senonibus, Biturigibus, Santonis, Rutenis, Carnutibus duodena milia; Bellovacis X; totidem Lemovicibus; octona Pictonibus et Turonis et Parisiis et Helvetiis; [Suessionibus,] Ambianis, Mediomatricis, Petrocoriis, Nerviis, Morinis, Nitiobrigibus quina milia; Aulercis Cenomanis totidem; Atrebatibus [IIII milibus]; Veliocassis, Lexoviis et Aulercis Eburovicibus terna; Rauracis et Boiis bina; [XXX milia] universis civitatibus, quae Oceanum attingunt quaeque eorum consuetudine Armoricae appellantur, quo sunt in numero Curiosolites, Redones, Ambibarii, Caletes, Osismi, Veneti, Lemovices, Venelli. Ex his Bellovaci suum numerum non compleverunt, quod se suo nomine atque arbitrio cum Romanis bellum gesturos dicebant neque cuiusquam imperio obtemperaturos; rogati tamen ab Commio pro eius hospitio duo milia una miserunt.
75. Tijdens deze gebeurtenissen bij Alesia besloten de Galliërs in een vergadering van hun vorsten, niet, zooals Vercingetorix had gewild, de gansche weerbare bevolking op te roepen, maar slechts aan iedereen staat naar gelang van de grootte van het land een bepaald contingent op te leggen, opdat men niet, wanneer zulk een groote menigte was vereenigd, buiten staat zou zijn, de tucht en orde te handhaven, de eigen troepen te onderscheiden en rekening te houden met den toevoer van leeftocht. Den Haeduërs en hun vazalstaten, Segusiavers, Ambivareten, Brannovikische Aulerkers, gaven zij bevel 35.000 man te leveren; een gelijk getal legden zij op aan de Arverners tezamen met de Eleutetische Cadurkers, Gabalers, Vellaviërs, die gewoonlijk het oppergezag der Arverners erkenden; den Sequaners, Biturigers, Santonen, Rutenen, Carnuten elk 12.000 man; den Bellovaken 10.000; evenzooveel aan de Lemovikers; ieder 8000 man moesten de Pictonen, Turonen, Parisiërs en Helvetiërs leveren; de Senonen, Ambianers, Mediomatrikers, Petrocoriërs, Nerviërs, Moriners, Nitiobrogen ieder 5000; de Cenomanische Aulerkers evenzooveel; de Atrebaten 4000; de Veliocassers, de Lexoviërs en Eburovikische Aulerkers elk 3000; de Rauriciërs en den Bojers ieder 2000; de zeestaten aan den Oceaan, die zich volgens hun gewoonte Aremorikers noemen, en waartoe behooren de Curiosolieten, Redonen, Ambibariërs, Caleten, Osismiërs en Venellers, tezamen 30.000. Van dezen stelden alleen de Bellovakers hun contingent niet geheel, omdat zij, naar hun zeggen, op eigen hand en volgens eigen plan met de Romeinen oorlog zouden voeren en aan niemand wilden gehoorzamen; doch op verzoek van Commius zonden zij wegens hun gastvriendschap met hem 2000 man.
76. Huius opera Commi, ut antea demonstravimus, fideli atque utili superioribus annis erat usus in Britannia Caesar; quibus ille pro meritis civitatem eius immunem esse iusserat, iura legesque reddiderat atque ipsi Morinos attribuerat. Tamen tanta universae Galliae consensio fuit libertatis vindicandae et pristinae belli laudis recuperandae, ut neque beneficiis neque amicitiae memoria moverentur, omnesque et animo et opibus in id bellum incumberent. Coactis equitum VIII milibus et peditum circiter CCL haec in Aeduorum finibus recensebantur, numerusque inibatur, praefecti constituebantur. Commio Atrebati, Viridomaro et Eporedorigi Aeduis, Vercassivellauno Arverno, consobrino Vercingetorigis, summa imperi traditur. His delecti ex civitatibus attribuuntur, quorum consilio bellum administraretur. Omnes alacres et fiduciae pleni ad Alesiam proficiscuntur, neque erat omnium quisquam qui aspectum modo tantae multitudinis sustineri posse arbitraretur, praesertim ancipiti proelio, cum ex oppido eruptione pugnaretur, foris tantae copiae equitatus peditatusque cernerentur.
76. Deze Commius had, zooals wij vroeger hebben verhaald, in vorige jaren trouwe en nuttige diensten aan Caesar in Brittanië bewezen. Daarvoor had Caesar zijn staat vrij van schatting verklaard, hem zijn oude staatsinstellingen teruggeven en hem de Moriners als onderdanen toegewezen. Evenwel was de overeenstemming in geheel Gallië, om de vrijheid te bewaren en den ouden wapenroem terug te winnen, zoo groot, dat noch de genoten gunstbewijzen, noch de herinnering aan de vriendschap invloed op hen uitoefenden, maar allen goed en bloed voor dezen oorlog op het spel zetten. Zoo bracht men dan 8000 ruiters en omstreeks 150.000 voetknechten bijeen, die in het gebied der Haeduërs werden gemonsterd en geteld, en werden de aanvoerders benoemd. Het opperbevel werd toevertrouwd aan den Atrebaat Commius, de Haeduërs Viridomarus en Eporedorix en den Arverner Vercassivellaunus, een neef van Vercingetorix. Hun stelde men afgevaardigden der enkele staten ter zijde, onder wier leiding de oorlog zou worden gevoerd. Allen rukten opgewekt en vol vertrouwen tegen Alesia op; niemand was er, die meende, dat de Romeinen ook maar den aanblik van zulk een menigte konden uithouden, vooral bij een dubbelen aanval, wanneer uit de stad een aanval werd gedaan en van buiten zoveel troepen te paard en te voet naderden.
77. At ei, qui Alesiae obsidebantur praeterita die, qua auxilia suorum exspectaverant, consumpto omni frumento, inscii quid in Aeduis gereretur, concilio coacto de exitu suarum fortunarum consultabant. Ac variis dictis sententiis, quarum pars deditionem, pars, dum vires suppeterent, eruptionem censebat, non praetereunda oratio Critognati videtur propter eius singularem et nefariam crudelitatem. Hic summo in Arvernis ortus loco et magnae habitus auctoritatis, "Nihil," inquit, "de eorum sententia dicturus sum, qui turpissimam servitutem deditionis nomine appellant, neque hos habendos civium loco neque ad concilium adhibendos censeo. Cum his mihi res sit, qui eruptionem probant; quorum in consilio omnium vestrum consensu pristinae residere virtutis memoria videtur. Animi est ista mollitia, non virtus, paulisper inopiam ferre non posse. Qui se ultro morti offerant facilius reperiuntur quam qui dolorem patienter ferant. Atque ego hanc sententiam probarem (tantum apud me dignitas potest), si nullam praeterquam vitae nostrae iacturam fieri viderem: sed in consilio capiendo omnem Galliam respiciamus, quam ad nostrum auxilium concitavimus. Quid hominum milibus LXXX uno loco interfectis propinquis consanguineisque nostris animi fore existimatis, si paene in ipsis cadaveribus proelio decertare cogentur? Nolite hos vestro auxilio exspoliare, qui vestrae salutis causa suum periculum neglexerunt, nec stultitia ac temeritate vestra aut animi imbecillitate omnem Galliam prosternere et perpetuae servituti subicere. An, quod ad diem non venerunt, de eorum fide constantiaque dubitatis? Quid ergo? Romanos in illis ulterioribus munitionibus animine causa cotidie exerceri putatis? Si illorum nuntiis confirmari non potestis omni aditu praesaepto, his utimini testibus appropinquare eorum adventum; cuius rei timore exterriti diem noctemque in opere versantur. Quid ergo mei consili est? Facere, quod nostri maiores nequaquam pari bello Cimbrorum Teutonumque fecerunt; qui in oppida compulsi ac simili inopia subacti eorum corporibus qui aetate ad bellum inutiles videbantur vitam toleraverunt neque se hostibus tradiderunt. Cuius rei si exemplum non haberemus, tamen libertatis causa institui et posteris prodi pulcherrimum iudicarem. Nam quid illi simile bello fuit? Depopulata Gallia Cimbri magnaque illata calamitate finibus quidem nostris aliquando excesserunt atque alias terras petierunt; iura, leges, agros, libertatem nobis reliquerunt. Romani vero quid petunt aliud aut quid volunt, nisi invidia adducti, quos fama nobiles potentesque bello cognoverunt, horum in agris civitatibusque considere atque his aeternam iniungere servitutem? Neque enim ulla alia condicione bella gesserunt. Quod si ea quae in longinquis nationibus geruntur ignoratis, respicite finitimam Galliam, quae in provinciam redacta iure et legibus commutatis securibus subiecta perpetua premitur servitute."
77. Ondertusschen was de dag voorbij, waarop de belegerden in Alesia het tot ontzet toesnellend leger hadden verwacht. Toen nu hun geheele voorraad was opgeteerd, riepen zij, onbekend met de gebeurtenissen in het gebied der Haeduërs, een algemene vergadering bijeen en beraadslaagden over het einde van hun lot. Velerlei meeningen werden uitgesproken; sommigen raadden tot overgave aan, anderen tot een uitval, zoolang men nog de kracht daartoe had. En hier mogen wij de rede van Crigognatus wegens haar ongehoorde en godvergeten gruwzaamheid niet met stilzwijgen voorbijgaan. Hij was een Arverner van hooge geboorte en ging door voor een man van grooten invloed. "Ik zal, zoo sprak hij, over den voorslag van hen, die de schandelijkste slavernij met den naam van onderwerping bestempelen, geen woord zeggen; die lieden moesten naar mijn meening niet als burgers worden beschouwd en van de beraadslaging worden uitgesloten. Ik richt mij tot hen, die zich voor een uitval verklaren; in hun voorslag - gij zijt het daarover allen eens - schijnt nog een spoor der oude dapperheid bewaard te zijn. Lafheid, geen dapperheid is het, een korten tijd het gebrek niet te kunnen trotseeren. Men vindt gemakkelijker lieden, die zich vrijwillig aan den dood prijsgeven, dan die geduldig in het lijden volharden. Maar toch zou ik dezen voorslag goedkeuren ter wille van de eer, die mij boven alles gaat, indien er niets anders dan ons leven bij te verliezen was; maar bij het nemen van een besluit moeten wij acht slaan op geheel Gallië, dat wij tot onze redding hebben opgeroepen. Wanneer wij, 80.000 in getal, op één plaats gevallen zijn, waaraan meent gij dan, dat onze stamgenooten en verwanten den moed zouden ontleenen, indien zij, om zoo te zeggen, op onze lijken zelf den beslissenden strijd moesten strijden? Wilt toch niet hen van uwe hulp berooven, die om u te redden onverschillig waren voor het gevaar. Stort niet door uw domheid, onbezonnenheid of zwakheid heel Gallië in het verderf, geeft het niet prijs aan eeuwige slavernij. Of twijfelt gij aan hun trouw en volharding, omdat zij op den bepaalden dag nog niet hier zijn? Hoe dan? Gelooft gij, dat de Romeinen zich dag aan dag uit liefhebberij in die buitenverschansingen afmatten? Kunt gij, nu alle toegangen tot de stad zijn afgesloten, geen zekerheid krijgen door berichten van uwe landgenooten, neemt dan de Romeinen tot bewijs van hun komst, die uit vrees daarvoor dag en nacht aan hun verschansingen arbeiden. Wat is nu mijn raad? Te doen, wat onze voorouders in een volstrekt niet met dezen krijg te vergelijken oorlog tegen de Kimbren en Teutonen hebben gedaan. In hun steden gejaagd, door gelijken nood overweldigd, hebben zij hun leven onderhouden door het vleesch te eten van hen, die wegens hun leeftijd voor den oorlog onbruikbaar waren, en zich niet overgegeven. Hadden wij dit voorbeeld van zulk een handelswijze niet, dan zou ik evenwel van meening zijn, dat het ter wille van de vrijheid moest worden gegeven, om het aan de nakomelingschap als het schoonste na te laten. Want hoeveel verschilt die oorlog van den tegenwoordigen? De Kimbren verwoestten Gallië en brachten groot ongeluk over ons land, maar zij verlieten toch eenmaal ons gebied en togen naar andere landen; zij lieten ons ons recht, onze wetten, onze akkers, onze vrijheid. Maar de Romeinen? waarop anders is hun streven gericht, of wat willen zij, dan uit nijd zich te vestigen in het land en in de staten van hen, wier roem en sterkte in den oorlog zij hebben leeren kennen; wat willen zij anders, dan hun het juk eener eeuwige slavernij opleggen? Immers dat is het eenige doel van al hun oorlogen geweest. Is u wat bij ver afgelegen volken geschiedt onbekend, richt dan uw blikken naar het naburige Gallië, dat, tot een provincie gemaakt, van recht en wetten beroofd, aan de bijlen der Romeinsche ambtenaren onderworpen, den druk voelt eener eeuwige slavernij."
78. Sententiis dictis constituunt ut ei qui valetudine aut aetate inutiles sunt bello oppido excedant, atque omnia prius experiantur, quam ad Critognati sententiam descendant: illo tamen potius utendum consilio, si res cogat atque auxilia morentur, quam aut deditionis aut pacis subeundam condicionem. Mandubii, qui eos oppido receperant, cum liberis atque uxoribus exire coguntur. Hi, cum ad munitiones Romanorum accessissent, flentes omnibus precibus orabant, ut se in servitutem receptos cibo iuvarent. At Caesar dispositis in vallo custodibus recipi prohibebat.
78. Na hun stem te hebben uitgebracht, besloten zij, dat allen, die door zwakte of leeftijd voor den oorlog ongeschikt waren, de stad zouden verlaten. Men wilde liever alles beproeven, vóór in te gaan op Critognatus' voorslag ; drong echter de nood en bleef de hulp uit, dan zou men toch liever dit middel aangrijpen, dan zich over te geven en vrede te sluiten. De Mandubiërs, die hen in hun stad hadden opgenomen, werden met vrouwen en kinderen er uit gejaagd. Toen zij voor de Romeinsche verschansingen waren gekomen, smeekten zij dringend, onder tranen, dat men hen als slaven zou opnemen en te eten geven. Maar Caesar stelde wachten op den wal op en gaf bevel, hen niet in te laten.
79. Interea Commius reliquique duces quibus summa imperi permissa erat cum omnibus copiis ad Alesiam perveniunt et colle exteriore occupato non longius mille passibus ab nostris munitionibus considunt. Postero die equitatu ex castris educto omnem eam planitiem, quam in longitudinem tria milia passuum patere demonstravimus, complent pedestresque copias paulum ab eo loco abditas in locis superioribus constituunt. Erat ex oppido Alesia despectus in campum. Concurrunt his auxiliis visis; fit gratulatio inter eos, atque omnium animi ad laetitiam excitantur. Itaque productis copiis ante oppidum considunt et proximam fossam cratibus integunt atque aggere explent seque ad eruptionem atque omnes casus comparant.
79. Middelerwijl kwamen Commius en de overige aanvoerders, wien het opperbevel was toevertrouwd, met hun gansche macht voor Alesia en legerden zich, na een heuvel vóór onze liniën te hebben bezet, niet verder dan een mijl van onze verschansingen. Den volgenden dag rukten zij met hun ruiterij uit de legerplaats en vulden de gansche vlakte, die, zooals boven vermeld, zich drie mijlen in de lengte uitbreidt. Hun voetvolk stelden zij een weinig daarvan verwijderd op de hoogten op. Van de stad Alesia uit kon men het veld overzien. Bij den aanblik van dit tot ontzet gekomen leger liep alles in de stad te hoop; men wenschte elkander geluk en allen waren vol levendige vreugde. Derhalve rukte de bezetting uit en stelde zich op vóór de stad. De eerste gracht bedekten zij met horden, wierpen haar vol met aarde en maakten zich tot een uitval en tot alle mogelijkheden gereed.
80. Caesar omni exercitu ad utramque partem munitionum disposito, ut, si usus veniat, suum quisque locum teneat et noverit, equitatum ex castris educi et proelium committi iubet. Erat ex omnibus castris, quae summum undique iugum tenebant, despectus, atque omnes milites intenti pugnae proventum exspectabant. Galli inter equites raros sagittarios expeditosque levis armaturae interiecerant, qui suis cedentibus auxilio succurrerent et nostrorum equitum impetus sustinerent. Ab his complures de improviso vulnerati proelio excedebant. Cum suos pugna superiores esse Galli confiderent et nostros multitudine premi viderent, ex omnibus partibus et ei qui munitionibus continebantur et hi qui ad auxilium convenerant clamore et ululatu suorum animos confirmabant. Quod in conspectu omnium res gerebatur neque recte ac turpiter factum celari poterat, utrosque et laudis cupiditas et timor ignominiae ad virtutem excitabant. Cum a meridie prope ad solis occasum dubia victoria pugnaretur, Germani una in parte confertis turmis in hostes impetum fecerunt eosque propulerunt; quibus in fugam coniectis sagittarii circumventi interfectique sunt. Item ex reliquis partibus nostri cedentes usque ad castra insecuti sui colligendi facultatem non dederunt. At ei qui ab Alesia processerant maesti prope victoria desperata se in oppidum receperunt.
80. Caesar verdeelde zijn geheele leger op de beide liniën, zoodat, indien het noodig werd, ieder zijn post had en zich daarmee had vertrouwd gemaakt; de ruiterij liet hij uitrukken en het gevecht beginnen. Van alle legerplaatsen uit, die rondom de hoogste punten innamen, kon men de vlakte overzien, en alle soldaten wachtten in spanning den uitslag van het gevecht af. De Galliërs hadden enkele boogschutters en lichte troepen tusschen hun ruiterij geworpen, die, als de ruiters weken, te hulp moesten snellen en den aanval van onze ruiterij afweren. Door hen werden verscheidenen der onzen onverwachts gewond, zoodat zij het gevecht moesten verlaten. In het vertrouwen, dat zij de overhand zouden behouden, en daar zij bovendien zagen, dat de onzen door de overmacht werden in 't nauw gebracht, hieven de Galliërs van alle kanten, zoowel de belegerden als het tot ontzet aangekomen leger, een woest gehuil aan, om de hunnen nog meer aan te moedigen. Het gevecht greep dan plaats voor de oogen van het geheele leger; geen dappere of schandelijke daad kon onbemerkt blijven. Eerzucht en vrees voor schande wekten beide partijen op tot dapperheid. Zoo bleef de kamp van den middag tot bijna zonsondergang onbeslist, totdat eindelijk aan de eene zijde de Germanen in dichte drommen een aanval deden en de vijandelijke ruiterij overhoop wierpen; na de vlucht der ruiters werden de boogschutters ingesloten en nedergehouwen. Ook op de andere punten zetten de onzen den wijkenden vijand na tot aan de legerplaats en gaven hem geen gelegenheid, zich weer te verzamelen. De troepen, die uit Alesia waren opgerukt, trokken, terneergeslagen en haast wanhopende aan de overwinning, in de stad terug.
81. Vno die intermisso Galli atque hoc spatio magno cratium, scalarum, harpagonum numero effecto media nocte silentio ex castris egressi ad campestres munitiones accedunt. Subito clamore sublato, qua significatione qui in oppido obsidebantur de suo adventu cognoscere possent, crates proicere, fundis, sagittis, lapidibus nostros de vallo proturbare reliquaque quae ad oppugnationem pertinent parant administrare. Eodem tempore clamore exaudito dat tuba signum suis Vercingetorix atque ex oppido educit. Nostri, ut superioribus diebus, ut cuique erat locus attributus, ad munitiones accedunt; fundis librilibus sudibusque quas in opere disposuerant ac glandibus Gallos proterrent. Prospectu tenebris adempto multa utrimque vulnera accipiuntur. Complura tormentis tela coniciuntur. At Marcus Antonius et Gaius Trebonius legati, quibus hae partes ad defendendum obvenerant, qua ex parte nostros premi intellexerant, his auxilio ex ulterioribus castellis deductos summittebant.
81. Eén dag lieten de Galliërs voorbijgaan, dien zij gebruikten, om een groot aantal horden, ladders en haken te maken. Dan rukten zij te middernacht in alle stilte uit de legerplaats en naderden onze verschansingen in de vlakte. Hier hieven zij plotseling een geschreeuw aan, een teeken, waardoor de belegerden van hun nadering werden onderricht, begonnen de horden over de gracht te werpen, met slingerkogels, pijlen en steenen de onzen van den wal te verdrijven en maakten alle andere voorbereidingen tot den storm. Terzelfder tijd gaf Vercingetorix, op het hooren van het geschreeuw, het signaal op de trompet en rukte uit de stad. De onzen gingen naar de verschansingen, bezetten die, zooals ieder hunner al vroeger zijn post was aangewezen, en joegen de Galliërs door het werpen van een pond zware slingersteenen, stormpalen, die zij hier en daar op de werken hadden geplaatst, en looden kogels schrik aan. Daar men in de duisternis niet om zich kon zien, waren aan beide zijden vele gewonden. Vele schoten werden met de schietgevaarten gedaan. De legaten Marcus Antonius en Gajus Trebonius, die deze punten hadden te verdedigen, zonden, waar zij maar de onzen in gedrang zagen, troepen te hulp, die zij uit de meer verwijderde schansen lieten aanrukken.
82. Dum longius ab munitione aberant Galli, plus multitudine telorum proficiebant; postea quam propius successerunt, aut se stimulis inopinantes induebant aut in scrobes delati transfodiebantur aut ex vallo ac turribus traiecti pilis muralibus interibant. Multis undique vulneribus acceptis nulla munitione perrupta, cum lux appeteret, veriti ne ab latere aperto ex superioribus castris eruptione circumvenirentur, se ad suos receperunt. At interiores, dum ea quae a Vercingetorige ad eruptionem praeparata erant proferunt, priores fossas explent, diutius in his rebus administrandis morati prius suos discessisse cognoverunt, quam munitionibus appropinquarent. Ita re infecta in oppidum reverterunt.
82. Zoolang als de Galliërs zich nog op eenigen afstand bevonden van de verschansingen, waren zij door de massa hunner werptuigen in het voordeel; maar, nadat zij naderbij waren gekomen, geraakten zij onverhoeds in de voetangels, of vielen in de kuilen en werden doorstoken, of vonden, door de van den wal en de torens geworpen spiesen getroffen, den dood. Op alle punten hadden zij veel gewonden, en de dag lichtte aan den hemel, zonder dat ergens door de linie was gebroken. Vreezende, door een uitval uit de hooger gelegen legerkampen op hun ongedekte flank te worden overweldigd, trokken zij naar de hunnen terug. Maar de belegerden waren met de gereedschappen, die Vercingetorix voor den uitval had laten maken, uitgerukt en wierpen de eerste grachten vol; doch daar zij zich te lang met dezen arbeid ophielden, vernamen zij den aftocht van het tot ontzet der stad toegesnelde leger, voor zij de eigenlijke verschansingen bereikt hadden. Zij keerden dus onverrichter zake in de stad terug.
83. Bis magno cum detrimento repulsi Galli quid agant consulunt; locorum peritos adhibent: ex his superiorum castrorum situs munitionesque cognoscunt. Erat a septentrionibus collis, quem propter magnitudinem circuitus opere circumplecti non potuerant nostri: necessario paene iniquo loco et leniter declivi castra fecerunt. Haec Gaius Antistius Reginus et Gaius Caninius Rebilus legati cum duabus legionibus obtinebant. Cognitis per exploratores regionibus duces hostium LX milia ex omni numero deligunt earum civitatum quae maximam virtutis opinionem habebant; quid quoque pacto agi placeat occulte inter se constituunt; adeundi tempus definiunt, cum meridies esse videatur. His copiis Vercassivellaunum Arvernum, unum ex quattuor ducibus, propinquum Vercingetorigis, praeficiunt. Ille ex castris prima vigilia egressus prope confecto sub lucem itinere post montem se occultavit militesque ex nocturno labore sese reficere iussit. Cum iam meridies appropinquare videretur, ad ea castra quae supra demonstravimus contendit; eodemque tempore equitatus ad campestres munitiones accedere et reliquae copiae pro castris sese ostendere coeperunt.
83. Tweemaal met groot verlies teruggeslagen, beraadslaagden de Galliërs, wat te doen. Zij gingen te rade met lieden, die het terrein kenden, en lieten zich door hen van de ligging en de versterkingen der hooger gelegen legerplaatsen onderrichten. Aan de noordzijde was een heuvel, dien de onzen wegens zijn grooten omvang niet geheel in de linie hadden kunnen trekken; zij hadden nu uit noodzaak op een geheel en al ongunstig en zacht glooiend terrein de legerplaats aangelegd, die de legaten Gajus Antistius Reginus en Gajus Caninius Rebilus met twee legioenen bezet hielden. Nadat de vijandelijke aanvoerders door patrouilles de streek hadden laten verkennen, kozen zij uit het geheele leger 60.000 man van die staten uit, welke wegens hun dapperheid in grooten roep stonden; wat er geschieden moest en op welke wijze, stelden zij in 't geheim onder elkaar vast. Ongeveer het middaguur bepaalden zij voor het tijdstip om den aanval te doen. Het bevel over deze troepen gaven zij aan den Arverner Vercassivellaunus, een der vier opperbevelhebbers en een verwant van Vercingetorix. Deze brak met de eerst nachtwake uit de legerplaats op, bereikte tegen het aanbreken van den dag nagenoeg het doel van zijn marsch, nam achter een berg een verdekte stelling in en liet toen de soldaten van de nachtelijke inspanning uitrusten. Toen de middag reeds blijkbaar naderde, rukte hij haastig op tegen de boven vermelde legerplaats, en terzelfder tijd naderde de ruiterij de verschansingen in de vlakte en vertoonden zich de overige troepen voor de legerplaats.
84. Vercingetorix ex arce Alesiae suos conspicatus ex oppido egreditur; crates, longurios, musculos, falces reliquaque quae eruptionis causa paraverat profert. Pugnatur uno tempore omnibus locis, atque omnia temptantur: quae minime visa pars firma est, huc concurritur. Romanorum manus tantis munitionibus distinetur nec facile pluribus locis occurrit. Multum ad terrendos nostros valet clamor, qui post tergum pugnantibus exstitit, quod suum periculum in aliena vident salute constare: omnia enim plerumque quae absunt vehementius hominum mentes perturbant.
84. Toen Vercingetorix van den burcht van Alesia de zijnen zag, trok hij uit de stad en nam horden, stangen, schutdaken, muurhaken en alles, wat hij voor den uitval had doen gereed maken, mede. Op alle punten streed men te gelijk; niets bleef onbeproefd; waar ergens een zwak punt scheen te zijn, daar stormden de Galliërs in massa op los. De legermacht der Romeinen was wegens de uitgebreidheid der verschansingen zoo verdeeld, dat zij niet zonder groote inspanning op meerdere punten weerstand konden bieden. Veel uitwerking op de onzen ter vermeerdering van den schrik had het krijgsgeschreeuw in den rug der strijdenden, omdat zij zich bewust waren, dat de afwending van het eigen gevaar afhing van de redding van anderen; immers verontrusten alle gevaren, die nog ver af zijn, de menschen meestal heviger.
85. Caesar idoneum locum nactus quid quaque ex parte geratur cognoscit; laborantibus summittit. Vtrisque ad animum occurrit unum esse illud tempus, quo maxime contendi conveniat: Galli, nisi perfregerint munitiones, de omni salute desperant; Romani, si rem obtinuerint, finem laborum omnium exspectant. Maxime ad superiores munitiones laboratur, quo Vercassivellaunum missum demonstravimus. Iniquum loci ad declivitatem fastigium magnum habet momentum. Alii tela coniciunt, alii testudine facta subeunt; defatigatis in vicem integri succedunt. Agger ab universis in munitionem coniectus et ascensum dat Gallis et ea quae in terra occultaverant Romani contegit; nec iam arma nostris nec vires suppetunt.
85. Caesar, die een geschikte plaats had uitgekozen, van waar hij alles kon overzien, zond van hier uit naar de bedreigde punten hulp. Beide partijen beseften volkomen, dat dit het tijdstip was, waarop met inspanning van alle krachten moest worden gestreden: de Galliërs gaven alle hoop op redding op, als zij de verschansingen niet doorbraken; de Romeinen daarentegen zagen het einde van al hun inspanning te gemoet, als zij zich staande hielden. Het hachelijkst stond hun zaak bij de hooger gelegen verschansingen, waarheen, zooals wij hebben verhaald, Vercassivellaunus was gezonden. De glooiing van het terrein gaat hier in steile afhelling over; deze omstandigheid was ongunstig en van groot belang. Deels wierpen de Galliërs met werpspiesen, deels rukten zij naderbij onder een schilddak; versche troepen losten steeds de vermoeiden af. Allen wierpen puin tegen de schansen, waardoor de Galliërs zich den toegang vergemakkelijkten en de hindernissen bedekten, die de Romeinen in den grond hadden verborgen. Reeds waren de wapenen en de krachten der onzen niet meer toereikend.
86. His rebus cognitis Caesar Labienum cum cohortibus sex subsidio laborantibus mittit: imperat, si sustinere non posset, deductis cohortibus eruptione pugnaret; id nisi necessario ne faciat. Ipse adit reliquos, cohortatur ne labori succumbant; omnium superiorum dimicationum fructum in eo die atque hora docet consistere. Interiores desperatis campestribus locis propter magnitudinem munitionum loca praerupta ex ascensu temptant: huc ea quae paraverant conferunt. Multitudine telorum ex turribus propugnantes deturbant, aggere et cratibus fossas explent, falcibus vallum ac loricam rescindunt.
86 Toen Caesar dit bemerkte, zond hij Labienus met zes cohorten den in nood verkeerenden te hulp, met het bevel, indien hij niet kon stand houden, de cohorten uit de schansen te laten aftrekken en met hen een uitval te doen, maar dit niet, dan in geval van hooge noodzakelijkheid. Hij zelf begaf zich tot de andere troepen, wekte hen op, zich niet door de inspanning te laten overmeesteren, terwijl hij er hen opmerkzaam op maakte, dat het van dezen dag en van dit uur zou afhangen, of zij al of niet de vrucht van alle vroegere gevechten zouden oogsten. De belegerden, die 't wegens de sterkte dezer werken opgegeven hadden de verschansingen in de vlakte te nemen, deden nu een aanval op de steile punten, terwijl zij ze beklommen. Daarheen brachten zij al het materieel, dat zij hadden gereed gemaakt. Door een hagelbui van werpspiesen verjoegen zij de verdedigers van de torens, wierpen de grachten vol met aarde en horden en rukten wal en borstwering neer met muurhaken.
87. Mittit primo Brutum adulescentem cum cohortibus Caesar, post cum aliis Gaium Fabium legatum; postremo ipse, cum vehementius pugnaretur, integros subsidio adducit. Restituto proelio ac repulsis hostibus eo quo Labienum miserat contendit; cohortes quattuor ex proximo castello deducit, equitum partem sequi, partem circumire exteriores munitiones et ab tergo hostes adoriri iubet. Labienus, postquam neque aggeres neque fossae vim hostium sustinere poterant, coactis una XL cohortibus, quas ex proximis praesidus deductas fors obtulit, Caesarem per nuntios facit certiorem quid faciendum existimet. Accelerat Caesar, ut proelio intersit.
87. Caesar zond eerst den jongen Brutus met cohorten, daarna den legaat Gajus Fabius met andere; ten laatste, toen de kamp te hevig werd, rukte hijzelf met versche troepen tot ondersteuning aan. Nadat het gevecht was hersteld en de vijanden teruggeslagen waren, spoedde hij zich naar het punt, waarheen hij Labienus had gezonden, en liet uit de naaste schans vier cohorten oprukken, terwijl hij een deel der ruiterij bevel gaf hem te volgen, een ander deel de buitenste liniën om te rijden en de vijanden in den rug aan te vallen. Toen intusschen noch dammen, noch grachten den aandrang der vijanden meer konden tegenhouden, had Labienus negen en dertig cohorten uit de naaste posten, zooals het toeval ze hem bood, bijeengetrokken en liet Caesar door boden melden, wat hij Labienus, meende te moeten doen. Caesar bespoedigde zijn marsch, om bij het gevecht tegenwoordig te zijn.
88. Eius adventu ex colore vestitus cognito, quo insigni in proeliis uti consuerat, turmisque equitum et cohortibus visis quas se sequi iusserat, ut de locis superioribus haec declivia et devexa cernebantur, hostes proelium committunt. Vtrimque clamore sublato excipit rursus ex vallo atque omnibus munitionibus clamor. Nostri omissis pilis gladiis rem gerunt. Repente post tergum equitatus cernitur; cohortes aliae appropinquant. Hostes terga vertunt; fugientibus equites occurrunt. Fit magna caedes. Sedulius, dux et princeps Lemovicum, occiditur; Vercassivellaunus Arvernus vivus in fuga comprehenditur; signa militaria septuaginta quattuor ad Caesarem referuntur: pauci ex tanto numero se incolumes in castra recipiunt. Conspicati ex oppido caedem et fugam suorum desperata salute copias a munitionibus reducunt. Fit protinus hac re audita ex castris Gallorum fuga. Quod nisi crebris subsidiis ac totius diei labore milites essent defessi, omnes hostium copiae deleri potuissent. De media nocte missus equitatus novissimum agmen consequitur: magnus numerus capitur atque interficitur; reliqui ex fuga in civitates discedunt.
88. Toen de vijanden aan de kleur van zijn krijgsmantel, dien hij gewoonlijk in den slag als uiterlijk kenteeken droeg, Caesars tegenwoordigheid bemerkten en de escadrons ruiters en de cohorten gewaar werden, die hem op zijn bevel waren gevolgd, daar zij van hun hooger gelegen stelling slechts de hellingen en inzinkingen aan dezen kant overzagen, begonnen zij het gevecht. Aan beide kanten werd een krijgsgeschreeuw aangeheven, dat weder van den wal en van alle verschansingen uit beantwoord werd. De onzen drongen zonder de werpspiesen te gebruiken met het zwaard voorwaarts. Plotseling verscheen in den rug der Galliërs onze ruiterij en ander cohorten naderden evenzeer. De vijanden sloegen op de vlucht; de ruiterij wierp zich den vluchtenden in den weg en richtte eene groote slachting onder hen aan. Sedulius, de aanvoerder en vorst der Lemovikers, viel; Vercassivellaunus de Arverner werd op de vlucht gevangen genomen; vier en zeventig veldteekenen werden Caesar gebracht; weinigen van het vijandelijke leger kwamen ongedeerd in de legerplaats terug. Toen de belegerden de nederlaag en de vlucht der hunnen zagen, gaven zij zich verloren en trokken hun troepen van de verschansingen terug. Op het bericht van de nederlaag begon terstond in de legerplaats der Galliërs een algemeene vlucht. Waren onze soldaten door het onophoudelijk heen en weer trekken tot het verleenen van hulp en door de inspanning van den ganschen dag niet vermoeid geweest, dan had men de gansche strijdmacht der vijanden kunnen vernietigen. Tegen middernacht haalde de ruiterij de achterhoede in, maakte veel gevangenen en hieuw velen neer; de overigen verstrooiden zich onmiddellijk na de vlucht en gingen naar hun staten.
89. Postero die Vercingetorix concilio convocato id bellum se suscepisse non suarum necessitatium, sed communis libertatis causa demonstrat, et quoniam sit fortunae cedendum, ad utramque rem se illis offerre, seu morte sua Romanis satisfacere seu vivum tradere velint. Mittuntur de his rebus ad Caesarem legati. Iubet arma tradi, principes produci. Ipse in munitione pro castris consedit: eo duces producuntur; Vercingetorix deditur, arma proiciuntur. Reservatis Aeduis atque Arvernis, si per eos civitates reciperare posset, ex reliquis captivis toto exercitui capita singula praedae nomine distribuit.
89. Den volgenden dag riep Vercingetorix een algemeene vergadering bijeen en verklaarde, dat hij niet om zijn eigen voordeel, maar ter wille van de algemeene vrijheid dezen oorlog had begonnen, en omdat men zich nu aan het lot moest onderwerpen, zoo stelde hij zich te hunner beschikking, hetzij om door zijn dood de Romeinen te bevredigen, hetzij om levend te worden uitgeleverd. Men zond daarover gezanten aan Caesar. Deze beval hun, de wapenen uit te leveren en de vorsten voor hem te brengen. Hij zelf zette zich neer in een schans vóór de legerplaats. Daar werden de vijandelijke aanvoerders voor hem gebracht. Vercingetorix werd hem overgegeven; de wapenen nedergelegd. De Haeduërs en Arverners hield Caesar terug, om door hen misschien weer hun staten te winnen; van de overige gevangenen wees hij iederen soldaat van het gansche leger een man als buit toe.
90. His rebus confectis in Aeduos proficiscitur; civitatem recipit. Eo legati ab Arvernis missi quae imperaret se facturos pollicentur. Imperat magnum numerum obsidum. Legiones in hiberna mittit. Captivorum circiter viginti milia Aeduis Arvernisque reddit. Titum Labienum duabus cum legionibus et equitatu in Sequanos proficisci iubet: huic Marcum Sempronium Rutilum attribuit. Gaium Fabium legatum et Lucium Minucium Basilum cum legionibus duabus in Remis collocat, ne quam ab finitimis Bellovacis calamitatem accipiant. Gaium Antistium Reginum in Ambivaretos, Titum Sextium in Bituriges, Gaium Caninium Rebilum in Rutenos cum singulis legionibus mittit. Quintum Tullium Ciceronem et Publium Sulpicium Cabilloni et Matiscone in Aeduis ad Ararim rei frumentariae causa collocat. Ipse Bibracte hiemare constituit. His litteris cognitis Romae dierum viginti supplicatio redditur
90. Hierop macheerde hij naar het land der Haeduërs, dat zich aan hem onderwierp. Daar kwamen ook gezanten der Arverners, die hem gehoorzaamheid beloofden. Hij beval hun, een groot aantal gijzelaars te stellen, en zond de legioenen naar de winterkwartieren. Ongeveer 20.000 gevangenen gaf hij aan de Haeduërs en Arverners terug. Titus Labienus ontving bevel, met twee legioenen en de ruiterij naar het land der Sequanen op te trekken en Marcus Sempronius Rutilus werd hem toegevoegd. Den legaat Gajus Fabius en Lucius Minucius Basilus liet hij met twee legioenen kwartier nemen bij de Remers, om hen tegen hun naburen, de Bellovaken, te beschermen. Gajus Antistius Reginus zond hij naar de Ambivareten, Titus Sextius naar de Biturigers, Gajus Caninius Rebilus naar de Rutenen, ieder met één legioen. Quintus Tullius Cicero en Publius Sulpicius wees hij Cabillonum (Chalons) en Matisco (Mâcon) aan de Arar in het land der Haeduërs als standplaats aan, om voor den koorntoevoer te zorgen. Caesar zelf besloot den winter te Bibracte door te brengen. Op Caesars bericht over dezen veldtocht, werd te Rome tot een dankfeest van twintig dagen besloten. |
|
Dit boek bevat het verhaal van den Gallischen opstand des jaars 52 v. Chr., onder leiding van den nationalen held Vercingetorix. Weliswaar nam Caesar Avaricum, doch hij werd gedwongen het beleg voor Gergovia op te breken; in vereeniging met Labienus sloeg hij daarna Vercingetorix. Deze wierp zich in Alesia, maar moest zich na de nederlaag van het tot zijn ontzet aangerukte groote leger overgeven. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TEKST EN VERTALING
|
| |
|
| |