HOF VAN EDEN

 

 

WAAR LAG DE HOF VAN EDEN ?

 

In de vroege middeleeuwen nam men de Bijbel letterlijk en trachtte men het aards paradijs te lokaliseren. Daartoe werd het Bijbelboek Genesis nauwkeurig bestudeerd in het Hebreeuws, Aramees, Grieks en Latijn. Wij volstaan hier met de Nederlandse vertaling.

 

Genesis, 2, 4-25: In de tijd dat God, de Heer, aarde en hemel maakte, groeide er op de aarde nog geen enkele struik en was er geen enkele plant opgeschoten, want God, de Heer, had het nog niet laten regenen op de aarde, en er waren geen mensen om het land te bewerken; wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbodem overal bevloeide. Toen maakte God, de Heer, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen. God, de Heer, legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij de mens die hij had gemaakt. Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad. Er ontspringt in Eden een rivier die de tuin bevloeit. Verderop vertakt ze zich in vier grote stromen. Een daarvan is de Pison; die stroomt om heel Chawila heen, het land waar goud gevonden wordt. (Het goud van dat land is uitstekend, en er is daar ook balsemhars en onyx.) De tweede rivier heet Gichon; die stroomt om heel Nubië heen. De derde rivier heet Tigris; die loopt ten oosten van Assyrië. De vierde ten slotte is de Eufraat. God, de Heer, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. Hij hield hem het volgende voor: Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’ God, de Heer, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past. Toen vormde hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten. De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste. Toen liet God, de Heer, de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees. Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de Heer, een vrouw en hij bracht haar bij de mens. Toen riep de mens uit: ‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd.’ Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt. Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar.

 

Samenvattend:

 

- in het oosten, dat wil zeggen ten oosten van Jeruzalem,
- in Eden,
- allerlei vruchtdragende bomen, wijst op een mild klimaat
- allerlei dieren, zowel wilde dieren als vee en gevogelte,
- rivier bevloeit de tuin,
- rivier vertakt zich in vier rivieren: Pison, Gichon, Tigris en Eufraat,
- Pison, stroomt om Chawila heen,
- In Chawila wordt goud gevonden, ook balsemhars en onyx,
- Gichon, stroomt om heel Nubie,
- Tigris, ten oosten van Assyrie,
- Eufraat (geen bijzonderheden).

 

Analyse van de geografische informatie

 

We bevinden ons met de Eufraat (2800km) en de Tigris (1900km) op bekend terrein in Mesopotamië. De andere riviernamen leveren meer problemen op. Daarbij werd gedacht aan de beide andere grote rivieren in de oudheid, de Ganges (2500km) en de Nijl (6000km). Nubië ligt aan de bovenloop van de Nijl, het huidige Soedan. De Nijl vormde de grens tussen Afrika en Azië.  

 

Chawila

 

Het goudland Chawila levert meer problemen op. Wanneer we de Peutinger kaart bekijken, valt ons een cirkelvormige rivier op in de omgeving van Babylon, waar zowel de Eufraat als de Ganges lijken te ontspringen. Chawila schijnt cirkel te betekenen. De plaats is interessant, want daar heeft de maker van de Peutinger kaart een aantekening gemaakt, dat de Romeinse legers niet verder doorgedrongen zijn.

 

De Peutinger kaart is een middeleeuwse kopie van een Romeinse wegenkaart uit de 4de eeuw n.C. De kaart is bijna zeven meter lang bij een hoogte van nog geen veertig centimeter en beslaat de hele toenmalige wereld van Tanger (Marokko) tot de monding van de Ganges (India). In de omgeving van de monding van de Ganges vinden we een vergelijkbare aantekening van de maker van de Peutinger kaart, dat de Macedonische veldheer Alexander de Grote (356-323 v.C.) op dat punt zijn veldtocht beëindigde. Overigens ligt even verderop (rechts van het hieronder afgedrukte kaartje) de Punjabi-rivier, waarvan de naam vijf-stromen-rivier is. Het vijf-stromen-land speelt een rol in de mythische voorgeschiedenis van Friesland en Groningen, omdat de Friezen en Groningers daar na het verzinken van Atland een kolonie gesticht zouden hebben en zich bij de vloot van Nearchus zouden hebben gevoegd. Na de dood van Alexander de Grote keerden ze terug naar onze streken. De oude Friezen en Groningers zaten dus dichtbij het aards paradijs. Zie hierover het Oera Linda Boek, een 19de eeuwse mystificatie. Zie hier.


 

Peutinger kaart (detail)

 

Jacob de Backer, Tuin van Eden

 

 

 

 

 

Houtsnede van Lucas Cranach de Oudere (1472-1553).

 

 

 

 

Middeleeuwse kaarten

 

Op middeleeuwse kaarten vinden we de ligging van het aards paradijs of de hof van Eden nauwkeurig aangegeven, zowel op de vroegmiddeleeuwse T-O kaarten als op de hoogmiddeleeuwse mappae mundi of wereldkaarten. Het aards paradijs wordt er gesitueerd in de omgeving van India (voorbij het punt waar Alexander de Grote zijn veldtocht afbrak) aan de rand van de Indische Oceaan, maar ook wel als een eiland in die oceaan, waarbij onze gedachten uitgaan naar Ceylon (Sri Lanka).

 

 

T-O kaart van bisschop Isidor van Sevilla (560-636), een van de grootste geleerden van zijn tijd. Zijn opvattingen over de geografie hebben nog eeuwenlang gegolden tot de tijd van de grote ontdekkingsreizen van Columbus, Vasco da Gama en anderen. In de T-O kaarten vindt men de wereld terug, zoals Noach die had verdeeld onder zijn zonen Sem, Cham en Japhet. T-O staat voor de verdeling van de cirkel (O) met de verdeling van Asia, Afrika en Europa (T).  Bovenin staat oriens - oost, daaronder paradise - paradijs. Jeruzalem wordt als centrum van de wereld weergegeven. Dit schema werd onhoudbaar, toen nieuwe continenten ontdekt werden.

 

 

 

Mappae mundi

 

De verdeling van de wereld zoals in de T-O kaarten aangegeven werd ook aangehouden in de cirkelvormige mappae mundi, maar de ontwikkeling van de geografie en de cartografie bracht met zich mee, dat steeds meer informatie op die kaarten ingetekend werd. Interessant daarbij is, dat ook de hoogmiddeleeuwse kaarten de ligging van het aards paradijs aangeven. Enkele voorbeelden.

 

 

Ebstorp map (detail), met twee loopvogels (dodo).

 

Borgia map (detail), c. 1430, met een enkele loopvogel (dodo). Links de ark van Noach.

 

Detail

 

 

Hier zijn niet vier, maar vijf stromen weergegeven: Ganges, Eufraat, Tigris, Gichon en Pison.

 

 

 

 

 

 

 

 

Borgia map, c. 1430

 

 

Het linker kader bovenin geeft de ligging van de Hof van Eden aan; het rechter kader onderin is onze omgeving met Engeland en Schotland. Ten opzichte van de andere mappae mundi is deze een kwartslag gedraaid vanwege de leesbaarheid van de teksten.

 

Teksten

 

Anonymus Ravennatis Cosmographia

 

(geen vertaling beschikbaar; passages over het paradijs zijn met rood aangegeven)

 

6. Et si forsitan aliquis nostram ex positionem renuens cosmographie crediderit, qui cunctam quasi Orientis plagam descripserunt et etiam Oceanum vel iuxta limbum eius sita loca et regiones quasi minutius nominatim designaverunt, quod omnibus Christianis dicere illicitum est, quia, ut plerique philosophi decreverunt, nulli homini permissum est post terga Indiae, quae dicitur Dimirice Evila, Oceanum reperire; quod et credimus, quia certissime ita veritas esse probatur: nam sicut praemisimus, si aliquis eisdem cosmographis magis quam nostrae expositioni crediderit, quod tantus Oriens ab hominibus Oceano circumseptus perambuletur et nominatim describatur: ad quos dicimus, ergo ubi est ille immortalitatis suavissimus paradisus, qui in sancta scriptura ad Orientem esse describitur, in quo noster protoplastus ab angue suasus pessimo factoris iussum spernens renuit vitam exulque effectue necet meruit proprio arbitrio? Quam ob rem nos credimus quod trans Indorum Dimiricam Evilat patriara in transmeabilem ab hominum itinere ad orientalem plagam ipse paradisus esse ostenditur, sicut hic testatur mihi sanctus Athanasius Alexandriae episcopus ab Antiocho exquisitus praeside dicens „testificatur mihi sancta scriptura dicens quod plantavit deus paradisum in Eden ad Orientera: docet enim nos quia in extrema Orientis totius terrae est paradisus. quam ob rem aiunt quidam disertissimi historiographi quoniam propterea cuncta ambrosiifera gignuntur sicut proxima pa radisi existit provincia. et quemadmo dum palmae masculi proxime vicinantes feminas palmas per aspirationem vento rum fructificare faciunt, ita videlicet ex paradiso ventorum flatibus flagrans aspi ratio vicinantium sibi locorum arbores aromata gignere facit." Taleque testimonium quod ipse existit fluvius. nos quippe dicimus quod omnia flumina ex terra in mare sua effundunt fluenta: nam nullo modo de mari in ter ram ab humains obtutibus procedere videntur, excepto reumaticam accessam. quod omnibus palam est. sed illis re sponditur quomodo legimus de fonte Arethusa. illud vero quod in sacra scriptura insertum est et eius similia, quod ex alio fonte de alia insula mare per medium aqua cursum dat, quod multis modis probatum est, et quia omni modo hoc ab omnipotenti potest fieri domino, quod omnia flumina intrant in mare et mare non redundat, in locum unde exeunt flumina revertuntur ut iterum fluant, pro certo verum est: sed nullo modo ab hu manis videtur obtutibus. 7. Et si aliquis ignoranter dixerit quia ille homo forsitan, qui usque in extre mum Orientis Oceanum ambulavit, illum nobilissimum invenit paradisum suisque pedibus perambulavit, sed fortasse dei iussu ab oculis eius absconsum est ipse locus quo existeret paradisus, et nisi ar bitrabatur eum esse velut unum de aliis locis (nam ipse erat certissime paradisus): et ad quem respondemus, hoc etiam si in humana mente assederit, velut unam de iniquis cogitationibus esse decernimus, quod corruptibilis missus fuerat homo aut sponte perambulans suis corporali bus oculis potuisset vel modo possit nobilissimum videre paradisum aut pollutis terram sanctam perambulare pedibus. plurimi enim quasi cosmographi sub paganorum tempore, ante quam gens Romanorum potestatem dominandi accepis set saeculum, non dicimus quod totum mundum, nam orientalem, ante quam Christi dei nostri de incorrupto virginis utero corporalis fuisset praesentia, ante, orien talem plagam descripserunt ut dictum est. et ubi fuit ille gladius versatilis, qui dei iussu usque ad incarnationem eius adventum custodiebat paradisum, quando homo corruptibilis carnaliter potuit in ipsum ingredi paradisum? nos non dicimus quod iustorum, quorum deus iu bet, animae non ingrediantur in paradi sum, sicut credimus illius latronis fidelissimi, ad quern ait Christus deus noster omnipotens, qui tantummodo carne crucifixus est, hodie mecum eris in paradiso; sed dicimus quia, si ex peccatis anima peccatoris omnimodo ingredi prohibetur in paradisum, quanto magis au tem a terreno missi domino aut sponte homo peccator corporaliter ambulans dei iussu ipsum ingredi prohibeatur in paradisum. 8. Legimus etenim illum magnum regem Macedonum Alexandrum, dum per Transindorum patriam eremum diebus perambulasset plurimis, non solum a Stoicis ex Indorum genere hominibus sed et a daemonibus, qui etiam nolentes pro ferre veritatem ut assolent, accepit re sponsum isdem Alexander quod infinita apud humanos gressus illa existeret ere mus, et ideo quasi ad propria remean dum ipse regrediebatur Alexander, sed et in eodem libro Alexandri, dum de Macedonia propria movit patria Darium que regem Persarum occidit, deinde Po rum regem interfecit Indorum, nullo modo invenitur quod Alexander mare transisset et sic usque in eremum quae est trans to tam Indiam perambulasset, sed magis tam ipse Alexander quamque eius infinitus exercitus equites pedestres cum vectis gladiis in illis ambulasse describuntur partibus. itaque alii fallaces pseudocosmographi praefata flumina, id est Tigrin et Euphraten, ex montibus Armeniae pro cessuros historicaverunt. sed et hoc absit quod veritas sit. non ergo in Armenio rum terra ille suavissimus paradisus esse ostenditur. et quomodo in Oriente paradisus esse adscribitur, si in Armenia esse putatur? qui Persae Parthi a super ipsam ponuntur Armeniam, quae Arme niorum terra infertilis esse adscribitur. immo magis prae omnibus orientalibus regionibus frigida esse clarificatur, et plus montuosa magis quam plana asseritur. et ubi est locus epulationis ac omni odore suavitatis plenus, sicuti oportet credere quod suavissimus existat paradisus ? nos videlicet credimus, sicut sancta scriptura continet, quod ex fluvio qui de paradiso egreditur quatuor flumina, id est Greon Phison Tigris et Euphrates, procedunt per onmia. et plerique gentiles philosophi in suis expositionibus decreverunt quod de duobus fluminibus de Transindorum patria eremo, de loco investiga bili, per diversas procedunt patrias, qui ipsi Tigris et Euphrates invisibiliter discerpentes hinc inde terram per immensa miliariorum spatia iuxta Armeniae montes manifestantur; qui postmodum implentes copiosam terram Assyriorum, Mesopotamiam luce clarius designant, quamobrem nullus tali expositioni discredat et aliis credat, quod in extremo Oriente, id est post terga intransmeabilis eremi Indiae Dimericae Evilat, Oceanus apud homines inveniatur, atque de meridiano Oceano mare procedat in septentrionalem, divi dens terram, et mundi dietam designet, vel quod ex Armeniis montibus, quod absit, Tigris et Euphrates exurgat, sed magis magisque quod contra sanctam scripturam apparet totis suis cum nisibus renuat et immaculatam fidem Christianorum alacri animo diebus vitae suae amplectatur, ut ab aeterna dampnatione ereptus caelorum gaudiis perfrui mereatur.

 

 

PEUTINGER KAART - PK REGISTER - PK REGISTER/SEGMENT -  ITINERARIUM ANTONINI - ITINERARIUM BURDIGALENSE - PEREGRINATIO EGERIAE -  ITINERARIUM GADITORUM - ITINERARIUM DE BARRO - ITINERARIUM MARITIMUM ANTONINI - ITINERARIUM EGERIAE - PTOLEMAEUS COSMOGRAPHIA  PTOLEMAEUS REGISTER - GUIDONIS GEOGRAPHICA - ANONYMUS RAVENNATIS - ISIDOR VAN SEVILLA AETYHICUS - POLYCHRONICON - PLINIUS III-VI   POMPONIUS MELASOLINUS - PLAATSNAMENREGISTER - HOF VAN EDEN

 

  

Rodinbook